Een collega stuurt me een mail met de vraag of ze op de 17e van deze maand een verlofdag kan inplannen. Ik geef ze geen ongelijk. Een mens heeft het nodig om er af en toe tussenuit te glippen. Op een weekdag toch je wekker zetten en dan beseffen dat je niet moet opstaan. Je voelt je dan als een koning te rijk. Al zal die ook regelmatig vroeg uit de vorstelijke veren moeten, als hij de opdracht heeft om aan de andere kant van het land een lintje door te knippen.
In bed blijven liggen en in een boek lezen. Pas opstaan als je honger hebt. Tijd hebben voor een tweede tas koffie. Samen naar de bakker. Een derde tas koffie op een terras.
Ik heb haar vraag dan ook zonder omkijken goedgekeurd. Maar mijn akkoord heeft geen belang. Ik heb er geen sikkepit aan te vertellen. Ze heeft zich van e-mailadres vergist. Het was een andere Rudi, die ze moest hebben. Dat heb je met automatische aanvulling in het e-mailprogramma. “Ik had het niet gezien”, antwoordt ze op mijn mail waarin ik haar vertel dat ze het maar best aan die andere Rudi vraagt.
Ik zal Rudi maar een bericht sturen. Met de vraag of hij het goedkeurt. Ze kan die verlofdag goed gebruiken.