Ik had ze beschilderd, geaccentueerd met fijne gouden lijntjes,
versierd met kleine kristallen, takjes en stukjes mos
maar achteloos, blijkbaar niets vermoedend (of misschien toch heimelijk bewust?)
zag ik je eroverheen wandelden, glimlachend en met een gemoedelijke tred,
alsof ze niet bestonden
alsof het schilderen en versieren slechts een droom was geweest
en nadat ik mijn verbijstering opzij had gezet,
mijn gevoel voor een overreactie had genomen,
deed ook ik alsof ze er niet waren
acteerde ik dat vandaag een uitzondering was
Op de achtergrond van dit tafereel dat pretendeert liefde te zijn,
was er iets in mij dat huilde en verschrompelde
De brok in mijn keel wilde spreken
Wat er in mijn buik speelde, zou niet verdwijnen
Als de barsten beklemmende spelonken waren geworden
en de angst voor mijn ware verlangens mij losliet,
ging ik terug op jouw overschrijdende schreden
liet ik je nogmaals, als in een verwoede laatste keer, zien waar ze lagen
geborgen in het hoge gras dat wél wou plooien
glanzend als een waarheid die niemand iets in de weg wou leggen
Misschien zijn ze te subtiel,
te vanzelfsprekend
te beperkend
of gewoon een maatstaf voor echtheid
Mijn grenzen