Zij slaperigden, de huisvesten,
Al meer dan wij - de resten -
Bloe'rige bla'ren, verzocht, verzwakt,
Langst dan and'ren aangetakt,
Tot tot slot al 't sap verbrast
De balg de halm alsnog verpatst.
Nog voor het opperst gloren,
Eer dan bonter hoog geboren
Jankten wij van beter weten wezen:
Niet hier, thuis, of niet hier thuis te wezen.
De wolvenmoeder wenkt wit door de fles:
Wals zwalpend, dans blootszools over 't mes;
Kom, hoeren, hoeders, honden, halverwegen,
Klinkers in straten, stervers in stegen.
De fiets na friet en fiedel
Piept schriel nog een riedel
Heengeborgen.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.