Opgedragen aan Katleen, Helen en Laïs ֎
Onder het melkwegwoud van haar Hubble-beeldprojector kan de slaapkamer van Wiene in vreedzame nachten een ruimteschip worden, een vehikel van verbeelding, een ruimterups, een reisbus richting nergens.
Reizen richting nergens, daar scheept ze vaak op in, de melkwegastronaute. Speeskroezen, ze heeft er zelfs een woord voor bedacht, voor het vele reizen ’s nachts. Spacecruisen in feite.
“Het gigantische universum,” giechelt ze soms, “Is een gigagiga-uitvergroting van mijn eigen kop! Rotkop. Pukkelkop. Blondekop. Boemmm.”
Kola had Wiene geholpen de sterrenprojector uit het doosje halen en aan te sluiten, het ging maar om een kabeltje. Niks om het geduld bij te verliezen. Toch had ze de driftige Wiene moeten gebieden om het jachtmes neer te leggen waarmee de verpakking kapotmoest.
“Dat kakplastiek altijd!” had Wiene gekeft. Maar Kola heeft wel vaker een kalmerend, temperend effect op haar nicht. Ko’tje vindt van Wiene dat de zenuwen dikwijls veel te strak staan aangespannen.
---
“Nergens voor nodig,” sust Kola dan, “We lopen hier toch maar niks te doen. We lopen gewoon ons leven uit te zitten. Het enige wat gebeurt is dat we 'n paar keer moeten wisselen van krakkemikkige vorte kruk.”
"Troon," verbetert Wiene. "Ik denk trouwens dat ge foutzit Ko'tje."
"O ja? Betweter.."
"Uw attitude mag een beetje veranderen. Kin omhoog, kind. Het leven heeft zin."
Kola rolt met de ogen, haar specialiteit.
"Om te beginnen, Ko, is het leven een zotte ervaring. Compleet geschift. Niemand is er meester in, iedereen voelt pijn. Maar zou het ook niet leerzaam bedoeld zijn? Met traantjes en zware offers, die misschien later pas zin zullen krijgen."
"Wat waait er toch allemaal door die kop van u, Wickie.. Maar ik moet denken aan Job uit de catechese van vroeger. Die kon op de duur niet meer lachen. Het was weer de kleine man die werd getroffen."
Wiene nipt van haar kopje melk. "Was Job geen rijke boer?"
"Tja. Dat is relatief, Wiene. Spiritueel zal dat wel een rijke mens zijn geweest. Maar moe."
"Maar stel, Ko'tje, als we de rit doorstaan en ons best hebben gedaan om ergens een beetje liefde te stichten.. stel dat ons bewustzijn dan in de Kosmos opgaat, om misschien elders weer neer te dalen. Stel dat de dood maar een deur is. Stel zomaar.."
Kola zelf neigt naar een andere, meer deprimerende overtuiging, maar de griezelige rust waarmee Wiene over de singulariteit van het hiernamaals praat ontmoedigen haar om de wonderlijke vertelling neer te halen. Ergens diep vanbinnen spreekt ze zelfs tot haar.
---
De glorieuze Hubble-hemeltaferelen zijn projecties van een kinderlijke rêverie die Wiene koestert in het donker. Thuis laat ze de sterrensluiers elke nacht verschijnen op de vlakte van een kraaknet wit plafond, schuinboven het hemelbed, een gezegend erfstuk van haar grootmoeder -het enige.
Verscheidene heelalplaatjes kwamen bijgeleverd met het dia-apparaatje op de nachttafel, wel een stuk of twintig plaatjes, alle nogal flou.
Maar ze heeft, Wiene, zoals in alles, maar twee-drie favorieten gevonden.
“Mijn neef,” denkt ze voorvoelend, ze denkt hem zelden bij de voornaam, “Mijn kozijn is nog niet ver gegaan, te weten van dat Boek. Hij weet nog bijna niets. Dat boek kan veel kapotslaan. Wil hij het wel weten? Hij heeft het mij beloofd. Moet dat willen weten. Hij zal mij toch alleen niet laten?"
Ze strijkt met de vingers over het onsterfelijke hart dat tussen twee bleke pronte borstjes rust. Het geneest.
Ze herneemt: "Wacht maar: ’t zal verrevan een goeie worden, die verse dag van hem. Daar zal ik voor zorgen, voor de zoveelste keer. Maar hij vergeeft het wel. Hij moet gewoon.”
De knop gaat om.
In de chique dure stadswinkel, herinnert ze zich, lag er granola voorbereid met appeltjes. Geroosterde nootjes, had ze verder gezien, droge bessen, Medjouldadels, gedroogde vruchten, Goji-bessen, amandelbrokjes, en al van die gezonde kleine pitten.. "die samenverzameld Pitten heten."
"Zaden en pulp en pitten die apert bekendstaan tegenwoordig," gniffelt Wiene, "Bij al die aardse hippe moestuinvrouwtjes die mij per bakfiets proberen de baan afsnijden. Schijthipsters alom."
Aan camionfietsbakken, naftebrommerkes en reisvaliezen heeft ze evenzo de hekel als aan hipsters. Poseurs, vindt ze. Geef haar nu eens ongelijk?
---
Wiene joepert fluks uit bed, schikt haar peignoir, tippelt naar de keuken, prutst haar broekje vantussen de billen. “Grrr.. kakstof,” kat ze luidop tegen zichzelf.
En vervolgt: “Tijd toch voor een nieuwke, ze. ‘t Begint op uw systeem te werken van almaar tussen uw gat te friemelen, hé Wickie? Ja dat is gewoon. Maar wie verkoopt er zulk een kakstof toch? We zullen vandeweek bij Hunkemöller kijken voor zo’n broekske. Ge kunt zien dat ge ’t eerst aanpast. Of misschien keer een deftige pyjama kopen, Wiene? We zal mama vragen mee te gaan. Zij weet veel van stof af.”
Geen granola in huis, weet ze. Ze graait naar een selder, breekt een stronkje af, flikkert de rest terug de koelkast in.
Stukje selder, mosterd bij en zilveruitjes, ook soms een augurk of acht.
“Snoepkes van de natuur,” smekt ze, lost een boertje, laat een bokske los. Slikt een slordige twintig druiven weg.
Ze heeft altijd honger maar weet niet goed naar wat.
“Zou hij nu ook nog eten?” denkt ze.
Maar Wiene ziet de melkmaan vol verschijnen. Ze kijkt weifelend om zich heen, wetende dat weerwolven hier niet werkelijk bestaan, dat wel, maar je weet nooit in deze uithoek..
Er bestaan tenslotte al die onverklaarde gruwelgetuigenissen uit de verlaten delen van Amerika, die ook vandaag nog aanzwellen, samen met een paar andere blijvende mysteries.
Men weet nooit op deze wereld.
Hij is er niet alleen.