Begin jaren zeventig was Keerbergen een rustige, bosrijke gemeente waar ik samen met mijn ouders woonde. Toch had het dorp een bijzondere reputatie. Onder de hoge bomen en langs de slingerende lanen hadden zich enkele bijzondere figuren gevestigd. Keerbergen stond in die tijd namelijk bekend als toevluchtsoord voor gangsters uit Brussel. In luxe villa’s verscholen ze zich voor de buitenwereld, ver van de politie. Voor ons, jonge jongens met een levendige fantasie, zorgde dat voor eindeloze verhalen over geheime schatten en verborgen wapens.
In een nieuwe wijk, niet ver van ons huis, stond een grote villa. Het was een statig wit gebouw met hoge hekken en een oprijlaan die uitnodigde tot nieuwsgierigheid. Maar wat het echt spannend maakte, waren de geruchten die de ronde deden. Volgens sommigen was het huis eigendom van een gangster. En in de kelder, zo werd gefluisterd, lagen wapens verborgen. Dit mysterie kon ik onmogelijk laten liggen. Samen met een paar vrienden besloot ik op onderzoek uit te gaan.
De villa binnensluipen
Op een warme namiddag liepen we met kloppende harten richting de villa. Hoe dichter we kwamen, hoe stiller we werden. We keken voortdurend om ons heen, alsof iemand ons in de gaten hield. Het huis leek verlaten. De gordijnen waren gesloten, en nergens was een teken van leven te bespeuren.
We slopen langs de muren, zoekend naar een manier om binnen te komen. De voordeur zat op slot, en ook de ramen aan de voorkant waren dicht. Maar aan de achterkant van het huis ontdekten we een kelderraam dat op een kier stond. Het was precies groot genoeg om doorheen te kruipen.
Binnen in de kelder hing een vochtige geur, zoals die van een oude schuur na een regenbui. Het licht van onze zaklampen gleed langs stoffige planken, houten kisten en metalen rekken. Het was er stil, op het zachte geritsel van onze bewegingen na. Toen zag ik iets glinsteren in een open kast. Mijn adem stokte.
De ontdekking
In de kast lagen pistolen en revolvers, keurig gerangschikt, alsof ze op ons lagen te wachten. Voor even staarden we ademloos naar onze vondst. Dit was het bewijs dat de geruchten klopten. Onze fantasie sloeg op hol. Dit was een gangsterkelder. Hier werden misschien wel plannen gesmeed voor misdaden waarvan wij niets konden bevatten.
We aarzelden geen moment. Met kloppende harten pakten we elk een revolver uit de kast. Het voelde zwaar en koud in mijn handen, alsof ik iets gevaarlijks en verboden vasthield. Onze angst maakte plaats voor trots. Dit was ons geheim, ons bewijs van moed.
Met onze "buit" verlieten we de kelder dezelfde weg als we gekomen waren. We keken voortdurend om ons heen, bang dat iemand ons had gezien. Maar het huis bleef stil achter ons, alsof het onze aanwezigheid nooit had opgemerkt.
De confrontatie thuis
Thuis verstopte ik mijn revolver zorgvuldig in mijn kamer, tussen oude kleren in de kast. Ik dacht dat niemand er ooit achter zou komen. Maar mijn moeder was grondig tijdens het schoonmaken. De volgende ochtend kwam ze mijn kamer binnen met een vreemde uitdrukking op haar gezicht. Ze hield de revolver omhoog alsof ze niet wist wat ze in haar handen had.
"Wat is dit?" vroeg ze scherp. Haar stem trilde, niet van boosheid, maar van angst.
Ik stamelde een onsamenhangende uitleg, maar voor ik het goed en wel wist, was mijn vader erbij geroepen. Zijn gezicht betrok toen hij de revolver zag. Hij zei niets, maar zijn blik sprak boekdelen.
"Stop dat ding in een tas," zei hij uiteindelijk streng. "We gaan naar de rijkswacht."
Ik probeerde te protesteren, maar mijn vader was onverbiddelijk. Met de tas in mijn hand stapte ik in de auto. De rit naar Haacht duurde niet lang, maar het voelde als uren. Mijn vader zweeg, en ik wist dat hij ontzettend boos was.
Bij de rijkswacht
Bij het bureau aangekomen parkeerde mijn vader de auto. "Blijf in de auto," zei hij, alsof hij zich bedacht. Maar ik had inmiddels genoeg moed verzameld. Met de tas in mijn hand stapte ik uit en liep rechtstreeks naar binnen.
De rijkswachter achter de balie keek me verrast aan. "Wat is er aan de hand, jongen?" vroeg hij.
"Ik wil iets aangeven," zei ik, terwijl ik de tas op de balie zette. Mijn stem trilde, maar ik voelde een vreemde opluchting.
De rijkswachter opende de tas en haalde de revolver eruit. Zijn gezicht veranderde nauwelijks, alsof hij dit soort dingen vaker zag. Hij keek op en wenkte mijn vader, die inmiddels aarzelend het bureau binnen was gekomen.
Samen legden we ons verhaal uit. De rijkswachter luisterde aandachtig en stelde af en toe een korte vraag. Uiteindelijk keek hij me streng aan.
"Dit is geen speelgoed," zei hij met een lage stem. "Wapens zijn gevaarlijk, ook als je denkt dat ze onschuldig zijn."
Ik knikte beschaamd. De rijkswachter gaf me een officiële waarschuwing, maar liet ons verder gaan.
Het verrassende einde
Op weg naar huis zei mijn vader niets. Pas toen we bijna thuis waren, verbrak hij de stilte. "Gij zijt toch een onnozele," mompelde hij hoofdschuddend. "Waarom ging je naar binnen? Ik wilde je gewoon bang maken. Nu hebben we daar voor schut gestaan."
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Misschien had hij gelijk, maar ik voelde ook een zekere trots. Ik had verantwoordelijkheid genomen, hoe dom mijn actie ook was geweest.
Enkele dagen later kwamen we erachter dat de villa helemaal niet van een gangster was. De eigenaren waren zeilers, en de "wapens" die we hadden gevonden, waren vuurpijlpistolen. Ze waren bedoeld om noodsignalen mee te geven op zee, niets meer.
Mijn vrienden en ik konden er achteraf om lachen. Maar mijn vader herhaalde nog vaak: "Misschien leer je nu om je niet overal mee te bemoeien."
Toch, zelfs nu, kijk ik met een glimlach terug op die middag. Het avontuur, de spanning, en het idee dat we een geheim hadden ontdekt—het waren momenten die ons maakten wie we waren. Jong en roekeloos, maar altijd op zoek naar het onbekende.