Nog meer dan het radiogeluid van de Tour, de bel van de ijskar, echoënde festivalmuziek, het ijsgerinkel in een glas frisdrank of het rietsjesgeslurp van het laatste restje ijskoffie, is het geluid van de zomer dat van de stilte. Of dat was zo.
De stilte onder een boom. Of in huis. Of in de tent die twee maanden op het gazon bleef staan. In september zag je nog waar ze had gestaan. De hondsdagen van toen. Je hoorde niets.
Naast een krekel in het gele gras hooguit het zacht gerammel met de borden en het bestek in de afwasbak. En helaas het piepende geluid in de kersenboom van de buurman, dat de vogels moest wegjagen. Zogezegd een toon die enkel de vogels konden horen, maar ik hoorde het ook. Ik kon goed fluiten in die tijd, dat wel.
De rolluiken gingen naar beneden op het warmste van de dag. Net als de blaffeturen voor de ogen van vader na het middageten. Ik moet hem gelijk geven. Een mens is na een middagdutje een ander mens.
Je moest toen niet bewijzen dat je ergens was geweest. Hooguit in een gesprek, maar dan nog. Als je al ergens kwam natuurlijk.
Vandaag zoeken we een moment verkoeling en wat ijsgerinkel bij de Parijse terrastafeltjes. Daar is het zelden stil. Want Parijzenaars staan bekend voor hun gekwetter. Al is het natuurlijk Nederlands dat ze spreken. "Daar moet ge kijken. Onnozelaars, echt schandalig.” Je moet er een zijn om er een te herkennen, durf ik denken. In het Engels klinkt dat beter: It takes one to know one. De radicale roepster heeft het tegen de parkeerwachter, die gewoon haar job doet.
Een tafel verder rinkelt de telefoon van een man. Zeer luid. "Wienist?", vraag de vrouw naast hem. "Ik pak niet op", zegt hij.