Kiezen is verliezen, maar wat als de tweesplitsing waar je voor staat uiteindelijk een reusachtig rondpunt blijkt te zijn?
Omdat er nog steeds niets te doen is, wandel ik nog maar eens door het Rivierenhof. Deze keer zijn mijn goede vriend Alex, zijn viervoeter Georges en mijn twee kinderen mijn metgezellen.
Bij een tweesplitsing waar ik als vanouds rechtdoor loop, krijgt mijn zoon een ingeving. Hij vraagt – op een voor een vijfjarige verrassend formele manier – of we eens rechtsaf kunnen slaan en ik zie hoe zijn laarsjes reeds het zanderige pad op rennen. Ik antwoord niet. Zijn vraag, die ik niet meteen klasseer onder allesbepalende levensvragen, doet niettemin mijn hersens knetteren.
Een klein schouwspel speelt zich af voor mijn geest. Ik zeg hem – zijn stijl in acht nemend:
“Ja, zoon, dat lijkt me een aangename wending van onze wandeling doorheen dit struweel.” Vervolgens lopen we lichtvoetig het pad op.
Dan voltrekt zich een tweede scenario:
“Nee, zoon, ons doel ligt voor ons uit! Trouwens, heb jij niets meegenomen uit het sprookje dat ik je gisteren voorlas? Zulke dwalingen leiden zelden tot iets goeds.” We laten het zijweggetje links liggen en gaan rechtdoor, zoals altijd.
Twee scenario’s, beide even mogelijk.
Zolang ik niet kies, blijven die mogelijkheden bestaan. Zoals de kat van Schrödinger die zowel leeft als dood is totdat we zouden kijken, zo ook houd ik beide opties in leven door niet te kiezen. Helaas kom ik op deze manier geen stap verder in het leven. Waarom blokkeer ik toch zo? Het is de altijd aanwezige adem van mevrouw angstvalligheid die in mijn nek hijgt. Verkeerd kiezen en daarna dat spijtgevoel, het verlangen terug te keren naar het moment van vóór de tweesplitsing om alsnog die andere weg in te slaan.
Tijdens deze mijmering begin ik op metaniveau na te denken over de pietluttigheid van deze keuze. Het gaat verdomme over een weggetje in het park. Mijn zoon wacht tot ik iets zeg, alsook Alex en zijn hond, die kennelijk het meeste last ondervindt van mijn besluiteloosheid en uit verveling stenen begint te vermalen met zijn jonge tanden. Had ik ook maar iets om handen. Dan oogde ik ongetwijfeld minder sukkelig. Mijn voeten blijven echter kleven aan de grond waarop ik sta. Alex gaat dan maar rechtsaf. Ik volg, terwijl ik mijn op hol geslagen hoofd vervloek.
We wandelen verder en na een tijdje komen we uit op een bekende weg: het is dezelfde weg waarop je uitkomt als je bij de tweesplitsing rechtdoor loopt. Mijn gedetailleerde risicoanalyse had dus geen enkele zin gehad, ik stond niet voor een splitsing, ik stond voor een rondpunt.
Ik vraag me af of dit ook opgaat voor andere keuzes die ik maak in mijn leven, keuzes die er wel toe doen. Het zou best kunnen dat dat obscure zandweggetje waarvoor ik telkens sta allesbehalve een dwaalspoor is, maar meanderend een gedachte of gevoel verkent om daarna weer op dezelfde weg uit te komen.
Wellicht moet ik minder het hazenpad en wat vaker dat zandpad kiezen.