Over Lennart Vanstaen

De kracht van een verhaal heeft me altijd aangetrokken. Nu lees ik meer dan vroeger en ik betrap mezelf erop dat ik lees om te schrijven. De fantasie en de creatie van iets nieuws (of iets ouds dat herbeleefd kan worden) zijn voor mij manieren om deze wereld rijker en voller te maken. Ik schrijf omdat ik geloof dat het een ultieme vorm is van empathie, zelfkennis en escapisme. Door te schrijven bots je op je eigen wereldbeeld en ontdek je waar er raakvlakken zijn. Schrijven is ook leren van en over jezelf. Het is zinvol vluchten. Schrijven is eigenlijk een vorm van voortdurende zelfheling.

Teksten

TITAANTJESWERK

Wij zijn titaantjes die titanenwerk verzetten Wij zetten onze tanden in de afdruk van onze voorvaders en proeven dezelfde grond, bijten onze wijsheid stuk op het beton Het volk is braaf en loopt de opticien binnen voor oogkleppen want het wordt hen allemaal wat te helder   En terwijl wij dezelfde straten in dwalen en tegen dezelfde gevels schoppen in de hoop barsten te zien in het glazen plafond zien wij nooit een ander seizoen.  Wij lezen tussen de lijnen of snuiven lijnen bij het lezen van grootse woorden over het niets en het beloofde nergens.   Wij kweken moed in serres, puren hoop uit een lied of persen tranen tot een medicijn voor wereldpijn Wij strooien verzen uit, ze liggen voor het oprapen  in dezelfde kroegen, in dezelfde bodemloze bekers, op dezelfde plankenvloer van vertrouwde zolderkamers waar nieuwe ideeën als kaas tussen de boterham worden gelegd.   Wij verheffen achterkamertjespolitiek tot kunst die we verkruimelen in alle hoeken om haar onvindbaar te maken voor de gevaarlijke ogen van de stad die nooit slapen, behalve voor zij die naar schoonheid op zoek gaan, zij die zoeken naar stemmen in banden op ruggen in kasten.   Deze stille strijders voeden onze dromen We eten dezelfde broden, laten dezelfde korsten liggen We pissen tegen dezelfde muren en zwalpen rond dezelfde uren We passeren Kloosterstraat 15 om de sleur te verdrinken op zoek naar dezelfde geborgenheid, dezelfde liefde,  dezelfde warme wanten voor in de winter   En net als toen scheurt het dat het kraakt Er ontstaan kleine kraters die wij blijven vullen  met zalvende woorden, oude verhalen en reikende handen waar mensen gewoon overheen stappen  met kleine spiegels in hun hand.   Wij zijn titaantjes die de wereld willen stukslaan en met de scherven een nieuwe willen maken  

Lennart Vanstaen
21 1

EEN WOLLEN WERKELIJKHEID

Vanmorgen besloot ik de radio aan te zetten uit nostalgie. Aan de ontbijttafel in mijn ouderlijk huis op ‘t Zuid pleegde mijn vader dat elke ochtend te doen. Met een slaapkop kwam ik toen beneden, ik had net genoeg energie om een portie Smacks of Rice Crispies en melk in mijn kom te gieten. Ik ben nooit een ochtendmens geweest. Ook wanneer we de auto in kropen, stond StuBru te draaien. De stemmen van Jan Hautekiet en Tomas De Soete vormden een zachte bedding waarop ik wakker kon worden, zeker in de winter. Terwijl mijn vader de aangevroren ruiten afkrabde, zaten wij met drie op de achterbank. Het was ijskoud in de paarse Ford Mondeo Clipper, maar met de radio aan was het iets warmer, alsof de presentatoren die eindeloos doorgingen over files in Stroombeek, Jette en Vilvoorde ook aanwezig waren en met hun radiostem de auto verwarmden. Nostalgie is soms echter een venijnige vriend. Het is nooit zoals je je herinnert. In plaats van warmte surfte er iets heel anders op de radiogolven: verdriet, slecht nieuws, stress, oorlog. Zoals elke ochtend warmde ik havermout op voor vrouw en kind (mijn zoon eet liever boterhammen) en wachtte op het verhoopte gevoel van troost van weleer. Maar het ging alleen maar over ingestorte gebouwen en doden in Gaza, de spanningen tussen Noord-Korea en hun zuiderburen, hoe Amerika knuppels blijft gooien in het Chinese hoenderhok, de mobilisatie van Rusland en de verliezen van Oekraïne. Zelfs de verkeersinformatie werd snel en amechtig afgehaspeld, met een irritant muziekje eronder. Toen al die gruwel gepasseerd was – ik had op verschillende momenten de radio bijna het zwijgen opgelegd – volgde er een soort nieuws special. Eindelijk, dacht ik, misschien een positievere noot. De hap hete havermout bleef echter steken in mijn keelgat toen ik de schoten hoorde galmen die vorig jaar werden afgevuurd in Brussel, tijdens de wedstrijd tussen Zweden en België. De special was een ‘herdenking’. Is het echt nodig om die schoten te laten horen? Bij een herdenking denk ik eerder aan een moment van stilte of eerbied. Het is pure paniekzaaierij. Mijn kinderen hadden het uiteraard ook gehoord. ‘Was dat een echt geweer papa?’ Ik herinner me dat ik als kind ook nieuws hoorde over oorlog in Joegoslavië en Kosovo, maar het werd altijd met respect behandeld. Ook al speelde het zich af in de achtertuin van Europa, de nadruk lag op de sereniteit van het nieuws. Er was een zekere afstand, bijna een geborgenheid. Natuurlijk voelde ik als kleine jongen dat het een serieuze situatie was en dat er mensen vochten en sneuvelden, maar nooit werd het zo plastisch als nu in onze strot geramd. Zijn je kinderjaren echt gehuld in een wolk van onschuld? Of is alles scherper, harder en sneller geworden – en dat in een wereld van woke.

Lennart Vanstaen
6 2

FIETSEN MET WOEDE

Uit pure frustratie trap je tegen het kleine rekje dat je voor een habbekrats kocht in de Action – een winkel waar je normaal niets koopt maar die de specifieke producten die je nodig had tijdens de eerste weken van de verbouwing als enige in voorraad bleek te hebben. Het ding rolt enkele meters verder en verliest onderweg een wieltje. Je frustratie is daarmee niet verdwenen, integendeel, nu maak je je druk over de povere kwaliteit van de producten van voorgenoemde winkel. Je bent eigenlijk niet iemand die tegen dingen aantrapt. Ook die gedachte maakt je woedend. Wanneer je dochter zo huilt, voel je je machteloos. Je was zelf geen kei in rekenen op school, maar je herinnert je niet dat het je zo boos en droevig maakte. Je wilt het aan haar uitleggen, maar de hysterie maakt dat onmogelijk. Dan probeer je haar te troosten, maar gillend duwt ze je van zich af. Al haar kracht gebruikt ze ervoor, alsof het laatste wat ze wil haar vader is. Het zijn echte tranen. Terwijl je je aftocht blaast, maak je het gevoel van afwijzing telkens groter. Elke trede van de trap naar beneden is een afgang. Tot het verdriet zich in woede omzet. En je weet niet wat je daarmee moet. Je weet nooit wat je met woede moet. Als zij je bezoekt, en dat gebeurt niet zo vaak, schud je haar meestal snel van je af. Woede glijdt van je af als een zijden jas. Soms vier je haar bot op je Xbox of luister je naar droevige muziek, tot je beseft dat de woede vermomd verdriet was. Nu is daar geen tijd en ruimte voor, dus moet je de ongebluste woede wel meedragen. Zij wordt ontegensprekelijk je compagnon de route op weg naar je werk. Je schiet je jas aan, nadat je twijfelt tussen een lichte regenjas en een warmere winterjas. De niet gekozen jas hang je normaal keurig terug aan de kapstok, nu gooi je hem zo hard mogelijk op de grond. De handeling heeft niet het verhoopte bevredigend effect, want een jas kan maar zo hard neerkomen. Bij het buitengaan kust de herfstzon je gezicht. Een kortstondige gelukzaligheid. Maar je merkt dat je de voordeur hard dicht gooit, iets waar je zelf vaak commentaar op geeft wanneer anderen dat doen. Vaak ontvalt je dan de retorische vraag moet die deur soms kapot? maar nu denk je: dat ze maar kapot gaat. Even blijf je staan en je kijkt achterom. Je kijkt je voordeur aan met een verontschuldigende blik, maar de kwaadheid draait zich meteen om in je binnenste en knabbelt aan je maag, terwijl je haar tevergeefs probeert uit te zuchten. Onderweg neemt ze allerlei vormen aan, alsof je de woede over jezelf hebt uitgeroepen. Alsof je ‘sla me neer, Heer!’ hebt gebruld. Een man op een brommer rijdt je bijna van de baan, terwijl de wind vervaarlijk tegen de zijkant van de logge bakfiets blaast. Het universum wil je omverkegelen, maar je houdt de controle. Als vanouds hou je je adem in wanneer je in de richting van Park Spoor Noord door het kleine tunneltje fietst, waar duiven en zatlappen een deal hebben gesloten over wie waar zijn gevoeg doet. Een graatmagere man met ingevallen wangen en zwarte tanden probeert zijn miserie in je ogen te kijken, maar je ontwijkt zijn blik. Een duif mikt haar witte klodder op je hoofd, maar mist op een haar na. Witte spetters op het dak van de regenkap van de fiets. Je komt aan bij je werk en merkt dat je boosheid vervaagd is. Je bent licht buiten adem en je hart klopt, niet van de inspanning – je rijdt tegenwoordig elektrisch als een bejaarde – maar van de adrenaline. Ergens mag je de Heer dankbaar zijn dat je ongehavend en onbesmeurd bent aangekomen. Je beseft dat je onderweg telkens geluk hebt gehad. Geluk, in zijn meest meetbare, zichtbare vorm.

Lennart Vanstaen
3 0

AFSPIEGELINGEN

Toen ik hem zijn vergeten drinkbus aanreikte door de tralies van de ijzeren poort van de atletiekpiste, waar het laatste sportkampje van de zomervakantie uit de startblokken was geschoten, zag ik mezelf in drievoud. De poort was reeds gesloten. Onhandig voor vaders die de drinkbus van hun zoon komen brengen, maar wel veilig. De meeste kinderen van tegenwoordig zijn naast ongeleide projectielen ook vrijpostige mini-volwassenen met een sterkere eigen mening dan die van de gemiddelde HLN-commentator. Er durft er wel eens eentje ontsnappen. Omdat ik niet binnen kan, schal ik de naam van mijn zoon over de sportvelden, waar de dauwdruppels zich nog verstoppen voor de talloze sportschoentjes. Met armwieken en wat ostentatief op en neer springen lukt het me om de aandacht te vangen van een van de begeleiders, nadat ze me waarschijnlijk verwarde met een jogger die op een bizarre plek zijn stretchoefeningen kwam uitvoeren. ‘Mijn zoon was dit vergeten’, zeg ik. Zij en ik weten dat ik bedoel dat ik dat vergeten ben. Maar we verstaan elkaar. Ik overhandig haar de fles en zij geeft hem meteen aan mijn zoon, die er gelijk uit drinkt, om te controleren of zijn vader hem wel heeft gevuld. Dat bleek zo te zijn. Voordat ik huiswaarts keer, blijf ik even staan. Ik zie drie versies van mezelf. Zo gebeurde het wel eens dat ik als negenjarige jongen dingen vergat, zowel thuis als op school of op sportkamp. In de ogen van het zwarte meisje zag ik mezelf op vijftienjarige leeftijd als begeleider van jongere kinderen. Dezelfde vreemde cocktail van een aarzelend voorkomen en korte, vranke woorden. Zoals zij droeg ik toen de boodschap uit: wereld, help mij! en wereld, laat me met rust!Ten slotte zag ik mezelf als mijn eigen vader, die in mijn herinnering altijd blij was dat hij ons ergens kon afzetten. Wellicht moet hij ook deze knagende dualiteit in zijn binnenste hebben gevoeld, want hoewel ik graag even kinderloos ben, mis ik ze al.

Lennart Vanstaen
46 3

EEN OOGJE TOEKNIJPEN VOOR DE SLAAPTREIN

Het is de derde keer dat ik een nachttrein neem. Na die van Parijs naar Milaan en de bekende Caledonian Sleeper van Londen naar Edinburgh, nam ik de SJ Nightjet van Stockholm naar Hamburg. Zo'n slaaptrein is praktisch, gezellig, origineel ingericht, charmant en komt niet te vergeten vaak met prachtige uitzichten, waarbij je de wereld aan je voorbij ziet gaan, niet zoals op het vliegtuig. Ze bestaan al bijna twee eeuwen, slaaptreinen, en hoewel ze maar zelden echt luxueus zijn, heeft zo'n ligwagen altijd een bepaald cachet. Het tafeltje dat openklapt en waaronder een kleine lavabo zit verstopt, inclusief warm water, zeephouder en spiegel, het laddertje dat je kan nemen om het bovenste bed te bereiken, de compacte douches... Het enige nadeel is dat ik op geen enkele van deze treinen al een oog heb dichtgedaan. O, wat benijd ik diegenen die vrij zijn van angsten en geen moeite hebben om de controle uit handen te geven. Zo'n slaaptrein heeft evenwel alles wat je nodig hebt, afhankelijk van hoe luxueus je wil reizen. Zo kan je ook gewoon een zitplaats reserveren voor een luttele 45 euro als je gemakkelijk de slaap vindt rechtop zittend tussen vreemden die allerlei bizarre nocturnale tics blijken te hebben, zoals het produceren van eetgeluiden zonder daarbij voedsel te nuttigen. Ik wou dat ik daardoor kon slapen, maar ik weet wel beter. Daarom heb ik een coupé voor twee personen gereserveerd en wat dieper in mijn zakken getast om de nacht helemaal alleen door te brengen. Het is niet dat ik zo asociaal ben - in de vijf uur durende rit tussen Hamburg en Kopenhagen heb ik bijvoorbeeld een heel aangenaam gesprek aangeknoopt met een Brits gezin - het is gewoon dat ik graag op mezelf ben. De trein zou 's ochtends in Berlijn arriveren rond half negen, maar ik moet er in Hamburg uit om zes uur. Daar heb ik de conducteur meteen bij het opstappen van vergewist en het was duidelijk dat hij het door mij geschetste doemscenario dat ik me zou verslapen niet kon bevatten, waarschijnlijk omdat hij een Duitser is. 'Don't worry, sir, ve vill vake everyone forty minutes before arrival' zei hij in onberispelijk Allo-Allo-Engels en hij dacht er het zijne van. Hij heeft meer wallen onder zijn strenge ogen dan een boom jaarringen en ik vermoed dat hij dit al heel lang doet. Dat stelt me op een vreemde manier gerust. Ik geef mezelf een schouderklopje - wat niet eenvoudig is. Het is goed, ik heb mijn alarm gezet op zéér luid én mijn persoonlijke Duitse wekker. Maar de slaap komt niet. Er zijn te veel geluiden waarvoor ik nog een verklaring moet zoeken. Of ik moet er nog aan wennen. Misschien zijn dit de normale geluiden, maar dat kan ik onmogelijk weten. Geef jezelf toch even de tijd om tot rust te komen. Lezen gaat niet meer, je hebt Kundera's meesterwerk (eindelijk) verorberd tijdens de heenreis en je wilde geen tweede boek nemen omdat je ging schrijven. Maar schrijven, daar heb ik nu de energie toch niet voor. Speel dan een dom spelletje op je telefoon, dat kalmeert. Of dat leidt tenminste af. Na een tijd stoppen we. De trein houdt nogal lang halt, dus ik moet wel uit het raam kijken wat er zich buiten afspeelt. Het is plots ook erg warm. Met ogen waarin Morpheus al enkele naalden prikt tuur ik door het venster. Er valt bitter weinig te beleven daarbuiten dus na een kwartier gapen doe ik een tweede poging om te slapen. De geluiden die ik al de hele tijd hoor en waaraan ik ondertussen gewend ben geraakt, veranderen plots. Hoe kan dat? Is de motor stuk? De motor is stuk. Nee, mijn wagon is losgeraakt! Ga toch slapen sukkel. Derde poging. Rijden we nu niet heel snel? Deze trein heeft toch 180 km/u als maximale snelheid? Dit voelt sneller, te snel. Ik probeer mezelf eraan te herinneren dat ik niet misselijk word op treinen, enkel op bussen in Zwitserland. Maar hoe harder je denkt dat je niet misselijk mag worden, hoe sneller je vindt dat de slaapcabine wel erg krap voelt, en er precies heel weinig lucht is, en er kan geen raam open. Ademen, in en uit. In en uit. Langzaam. Nog een slok van het gratis aangeboden brikje water, denken dat dat helpt. Als ik nu niet begin te slapen, word ik misschien niet op tijd wakker, zelfs niet als die zombie me wakker komt maken. Slaap godverdomme! Het is een slaaptrein! De trein komt tot stilstand vlak voor Malmö. Uiteraard weet ik dat omdat ik helemaal niet slaap en stiekem mijn rolluik voor de zevenenveertigste keer naar boven heb getrokken. Opeens hoor ik de klik van de intercom, gevolgd door slechts één woord: 'control'. Ik check of ik mijn papieren binnen handbereik heb, zoals de conducteur vier uur eerder vriendelijk had verzocht, al weet ik dat ik dat heb gedaan. Nu mag ik uiteraard niet in slaap vallen, ze komen meteen op mijn coupé kloppen om te verifiëren of ik geen gezochte crimineel ben. Het duurt heel lang en Morpheus is de strijd aan het winnen. Dan zie ik op het mistige perron van Malmö een lange kale man met rode bomberjas in de boeien. Hij wordt weggeleid door twee agenten, terwijl hij onhoorbaar hoofdschuddend zijn ongenoegen uit. Hij wordt schaapachtig gevolgd door een jonge kerel met zwart kroezelhaar die eveneens geboeid is maar niet tegenpruttelt. Ik herken hem als de jongeman naast wie ik mijn Zweedse balletjes met rode bessen heb gegeten in de restaurantwagon. Verder blijft het stil. Ik wacht, en check nog eens de afstand tussen mijn gestrekte arm en mijn officiële papieren, maar niemand klopt op mijn deur en na meer dan een uur vertrekt de trein weer. Slapen dan maar. Waarom hebben ze eigenlijk niet bij mij gecheckt? Hoe kunnen ze ervan uitgaan dat ik onschuldig ben? Misschien beraam ik wel een overval op deze trein. Of wil ik het toestel saboteren zodat al die Zweden, Denen en Duitsers die ongetwijfeld naar de Olympische Spelen op weg zijn, niet op hun bestemming geraken! Als ze niet bij mij geweest zijn, zullen ze ook niet bij een heleboel anderen hebben gecontroleerd. Er zitten met andere woorden potentiële terroristen op deze trein. Hoe kan ik nu rustig slapen? Het is al na één uur, ik moet nu echt slapen om rond vijf uur wakker te worden! Maar stel nu, gewoon hypothetisch, dat er zo meteen een terrorist aan mijn coupé staat, wat kan je dan doen? Zou ik niet even gaan checken waar die hamer hangt, om snel een ruit kapot te kunnen slaan mocht het nodig zijn? Ik besef natuurlijk dat ik aan het confabuleren ben, maar ik stel mezelf terecht de kritische vraag wat idioter is: wél voorbereid te zijn op iets dat waarschijnlijk niet gebeurt of niet voorbereid zijn? Om vijf over vijf neem ik mijn telefoon van het tafeltje om hem vijf minuten later het zwijgen op te leggen. Je eigen alarm uitschakelen net voordat het afgaat, dan weet je dat je niet zinvol bezig bent. Van het inbegrepen ontbijt heb ik enkel het kleine broodje met Erdbeerkonfitüre tot mij genomen, ik had niet zoveel honger. Bovendien zou ik zelfs met grote honger de laktosefreier Mangokäse liever aan mij voorbij laten gaan. De trein stopt na een rit van dertien uur (waarvan één uur vertraging in Malmö door het rapalje dat zich in de wagons had verschanst). De meeste passagiers zien er uitgeslapen uit. Heerlijk toch, die slaaptrein.  

Lennart Vanstaen
31 1

HOOFD, HART en HANDEN

Het kraken van de mesheften onder mijn zolen geeft een verrassend bevredigend gevoel. Bij haar zal dat iets minder het geval zijn, want ze heeft haar schoenen uitgetrokken en ze draagt ze in haar linkerhand terwijl de wind een poging doet onder haar nagelnieuwe regenjas te komen, waar ik alleen maar begrip voor heb, het is er aangenaam toeven. De regenjas hebben we zonet gekocht in een van de opmerkelijk vele regenjassen verkopende winkels aan de bevolkte dijk van De Panne als bescherming voor onze tocht naar Bray-Dunes. We zijn net Frankrijk binnengewandeld, ze wijst naar de eenzame vlaggenstok die moeilijk te ontwaren is vanaf de waterkant, hij steekt net boven de duinen uit. Onze monotone mars staat in schril contrast met ons intense, boeiende gesprek. We hebben het over welke mensen we graag zien en wat die gemeenschappelijk hebben. Het belang van familiebanden en in hoeverre sommige mensen eraan vastklampen als was het een boei in een zwarte, allesverslindende oceaan. We hebben het ook over welke mensen we liever mijden. Mensen die niet oprecht zijn of die denken dat wat ze doen, wie ze zijn of wat ze denken iets uitmaakt. Nu klink ik als een pessimist, maar laat dat net de conclusie zijn van onze conversatie, dat wat zij en ik delen een joie de vivre is zonder weerga, dat we te veel houden van dit leven om alles zo serieus te nemen. En dat menen we heel serieus. Met liefde rollen de namen van vrienden, familieleden en kennissen over onze tongen. We geven elkaar te kennen wat we waarderen in hen, en hoe zij ons zouden zien. Ik zeg haar dat mensen mij soms zien als een (halve) neuroot, een controlefreak, een angsthaas. Gelukkig zien ze me ook als iemand die anderen wil helpen, dingen wil creëren en graag en veel nadenkt over het leven. Je eigen tekortkomingen accepteren en weten wat je als mens te bieden hebt, terwijl je probeert een evenwicht te vinden tussen anderen helpen en jezelf zo goed mogelijk amuseren voordat het allemaal afgelopen is. Als je daarvan uitgaat. Omdat we toch al in een filosofische bui zijn, en ik weet dat zij niets liever hoort dan mijn zweverige gezwets, rakel ik het principe van hoofd-hart-handen van de Zwitserse pedagoog Pestalozzi op, een principe waarmee ik ben opgegroeid in de Steinerschool. Pestalozzi dweepte met Rousseau, hij noemde zijn eigen zoon zelfs Jean Jacques naar de beroemde filosoof. Volgens deze pientere geesten is een kind een kind en geen volwassene-in-wording. Kinderen moeten dicht bij de natuur opgroeien en de baas zijn over hun eigen leerproces. Rousseau is iets analytischer – hij is ook filosoof – en onderscheidt verschillende stadia in het kind-zijn, waarbij de wereld opnemen via de zintuigen voorop staat. Pestalozzi schetst een soort Vitruviusman, de gedroomde mens en burger, waarbij hij een holistisch paradigma presenteert van hoofd, hart en handen. Een mens is pas volledig ‘af’ als hij zowel kritisch heeft leren denken, met zijn handen heeft leren werken maar bovenal, en dat is het belangrijkste, geleerd heeft zijn emoties tot uitdrukking te brengen. Dat klinkt natuurlijk een beetje elitair, maar zij begrijpt goed wat ik ermee wil zeggen. Dat we trouw, eerlijkheid, openheid, vrolijkheid, vriendelijkheid en oprechtheid misschien wel veel belangrijker vinden dan al de rest. Ondertussen wandelen we in het doodse Bray-Dunes. Hoewel er een sfeer van vergane glorie heerst, zegt ze me dat ze zich hier wel ziet wonen. Maar jij niet, zeker? voegt ze er meteen aan toe, wetende dat ik gedij in een bruisende omgeving, ofschoon ik geen people person ben. Dat is het verschil tussen ons, zegt ze. We zijn beiden introvert, maar jij hebt mensen rond je nodig. Christophe Vekeman, wiens ‘Tot God’ ik zopas gisteren uitlas, stelt dat hij mensen niet haat maar ze gewoon niet kan uitstaan. Niet dat dat de conclusie is van zijn laatste boek, waar hij eerder positief uit de hoek komt. Toch neig ik met die stelling akkoord te gaan, hoeveel liefde ik soms ook voel voor mijn medemens. Maar ik heb ze nodig. We zitten op een bankje te wachten op de bus die ons terug naar het Plopsahotel voert, niet dat we daar logeren, maar dat is nu eenmaal de eindhalte. Van daaruit nemen we de KT, oftewel de tram waarop kinderen zijn toegelaten. Stilzwijgend zitten naast haar, ik doe het bijna even graag als niet zwijgend naast haar zitten. We kunnen het ook heel goed, zegt ze zo vaak, samen niets doen. Dan vervallen we in platitudes, zoals we wel eens plegen te doen, maar met een gezonde dosis relativering. En zo hebben we misschien de nodige veerkracht gekweekt bij elkaar. Misschien hebben we die veerkracht louter te danken aan oprechtheid. Dat we elkaar toelaten dingen te voelen, te denken en te doen. Dat we naast een koppel en ouders ook nog mensen zijn met een hoofd vol dromen, een hart vol verlangens en jeukende handen. In al die jaren hebbe we geleerd alles te zeggen, ook de lastige dingen. Blijkbaar kunnen we nu ook al naast elkaar zwijgen, dat belooft voor ons pensioen.

Lennart Vanstaen
6 0

DE POLL (ODE AAN)

Procentueel gezien heeft een kleine twintig procent van de Belgische bevolking last van pollen. Jeuk aan de ogen, een loopneus of zelfs hoofdpijn. Naast berkenpollen of graspollen die rond deze tijd voor veel hinder kunnen zorgen, krijgen alle medewerkers van het Stedelijk Onderwijs, althans de leerkrachten, sinds dit schooljaar ook andere pollen voorgeschoteld, namelijk vragenlijsten waarin ze tweewekelijks de kans hebben om hun mening te geven over een bepaald thema dat hen aangaat of zou moeten aangaan. Dat kan gaan over het gebruik van de smartphone in de klas of hoe tevreden ze zijn over de infrastructuur. Onlangs mochten we onze voorkeur nog kenbaar maken over het wellicht heetste hangijzer in het Vlaamse onderwijs vandaag: het al dan niet inkorten van de zomervakantie. De resultaten waren, hoe zeg je dat, niet significant? Net 51 procent, waaronder ondergetekende, zou een kortere zomerperiode prefereren boven de huidige situatie. De resultaten zijn dus een goede reflectie van hoe verdeeld de Vlaamse leerkrachten zijn wat betreft hun heilig zomerverlof. Die Poll is voorts een erg nuttig ding. Het is in vele opzichten het tegenovergestelde van het onderwijs: praktisch, efficiënt en glashelder. Je krijgt een vraag, klikt een van de mogelijke antwoorden aan en bam, meteen zie je de resultaten verschijnen. Allemaal niet zo noemenswaardig, maar ik wil het graag hebben over de zestiende poll in de reeks, die me vooral met vragen achterlaat. Ik ben sindsdien benieuwd naar de mysterieuze figuur achter deze poll, die ik volgaarne Pol (of Paul) noem en dus tot een man bombardeer (excuses mocht het alsnog om een vrouw gaan). Het is ook niet helemaal lukraak gekozen, daar deze polls als afzender ‘De Poll’ hebben en worden verzonden naar, u raadt het, ‘De Poll’. De manier waarop de ondertussen voorlaatste poll schijnbaar onbeschroomd tussen alle andere polls is verschenen, alsof het een grap betrof, stemde mijn gemoed vrolijk, meer nog omdat ik wist dat het aan de meeste collega’s voorbij zou gaan. Deze poll peilde naar onze wil om de poll in te vullen. Zo’n kafkaiaanse toestanden worden op zich al door mij gesmaakt, maar het neusje van de zalm vond ik in de antwoordopties. Naast enkele voor de hand liggende antwoorden zoals ‘de antwoorden van mijn collega’s zien, ‘mijn steentje bijdragen’ stond er als laatste keuzemogelijkheid: ‘ik vul het niet in’. Kijk, van zulke zaken word ik dan even erg gelukkig. Dan denk ik, we mogen onze pollen kussen dat er nog van die geniale grappenmakers te vinden zijn in het team Communicatie.

Lennart Vanstaen
0 0

GOD HEEFT TWEE NEUZEN

Hij zag eruit als een gewone man van reeds gezegende leeftijd. Hij was gehuld in bruine en grijze tinten, droeg een geruite bompaklak en een blazer van hetzelfde motief. Zijn gezichtsbeharing was wit als sneeuw, uit zijn oren priemden enkele lange haren en zijn wenkbrauwen waren even weerbarstig als een afgeleefde tandenborstel. Maar hij had één zeer in het oog springend kenmerk, hij had een soort gezwel vlak naast zijn neus, waardoor het leek alsof hij over een reserve-exemplaar beschikte. De beleefdheid zorgt er natuurlijk voor dat mensen niet kijken naar dat ding, want zo leert onze moeder het ons. Niet staren en niet wijzen. Zie je een man met een jurk en hoge hakken, iemand die heel luid zingt in de tram met een blik in zijn hand, een vrouw die een hond heeft aangekleed als een baby of een kerel wiens gezicht er volledig is afgebrand, je doet alsof het de normaalste zaak is van de wereld. En dat is het ook. We zijn allemaal aberraties van God. Toch vond ik het een hele uitdaging om niet naar de man te kijken. Ook al omdat ik het gevoel had dat hij constant naar mij keek. Want daarover zeiden onze moeders ons niets: wat als die vreemde figuren wel naar ons keken? Ik richtte mijn blik voorzichtig op zijn neuzen. Hij staarde me ongestoord aan, terwijl hij kauwde op een broodje hesp dat er zeer droog uitzag. Hij bleef naar me kijken, nam een gulzige slok van zijn flesje Fanta en maalde het brood met behulp van de gifgele frisdrank tot een weke substantie die hij alsnog met moeite kreeg doorgeslikt. Dan glimlachte hij. Omdat ik wist dat ik mijn nieuwsgierigheid voor zijn aparte reukorgaan niet kon beteugelen en dus af en toe moest kijken, glimlachte ik terug. Opeens scheen het me toe dat niet hij maar ik de vreemde eend in de bijt was. Mijn tafelgenoten waren namelijk allen bejaard. Niet onlogisch, ik had plaatsgenomen in de cafetaria van een ontmoetingscentrum in Wijnegem omdat mijn zoon leert programmeren in het belendende gebouw. Meestal neemt dat een drietal uren in beslag, die ik dan gebruik om toetsen te corrigeren of om aan mijn roman te schrijven. Ik had veel bekijks van die oudjes, ze zien op hun conventies (deze stond in het teken van plantenverkoop) niet zo vaak hippe jonge vaders met een laptop die hun party komen crashen. Op een of andere manier paste hij ook niet hier. Al was het maar omdat hij helemaal alleen zat. Er zaten wel mensen naast en over hem, maar hij had niemand, hij praatte met niemand, terwijl alle anderen elkaar zelfs bij naam schenen te kennen, alsof zij wekelijks samenkwamen. Maar niemand maalde om deze man, hij zat er maar. Bij het eten en drinken maakte hij abnormaal veel geluid, alsof het de allereerste keer was dat hij voedsel en drank tot zich nam. Aan zijn linkerkant zat een keurige man die voor de gelegenheid zijn beste zondagskostuum had aangetrokken. Hij droeg een rechthoekige Lanoyebril en zijn haar lag in een zijstreep tegen zijn kalende schedel. Hij was in gesprek met zijn overbuurvrouw over de nakende verkiezingen. Aan de andere kan van de man zat een vrouw die er kwiek uitzag voor haar leeftijd. Ze was een knop in een krans van oude dames die lachten als schoolmeisjes. Ze was danig verdwaald in het gesprek dat ze haar speculoosje al voor de vierde keer in haar kop koffie had gesopt, waardoor het afbrokkelde. Toen ik na enige tijd opnieuw naar de man keek om nog maar eens een glimlach uit te wisselen en een zoveelste blik te krijgen op zijn fascinerende gezicht, was hij verdwenen. Vreemd, ik had hem niet zien of horen weggaan. Ik ruimde alles op om mijn zoon op te halen en merkte dat de man zijn pet had laten liggen op zijn stoel. Toen ik hem van de stoel wilde nemen om hem af te geven aan de bar, legde de heer met Lanoyebril zijn gerimpelde hand op de mijne en sprak me toe dat het zijn pet was. ‘Excuseert u me’, zei ik, maar ik wist bijna zeker dat het de bompaklak was die ik op het hoofd van de man met twee neuzen had zien staan. ‘Bent u daar wel zeker van? Volgens mij is die pet van de man die naast u zat’, probeerde ik zo voorzichtig mogelijk te suggereren. Ik wist niet hoeveel slachtoffers Alzheimer al had gemaakt aan deze tafel. De man kijkt me aan alsof ik degene ben met Alzheimer. ‘Hier zit niemand, daarom leg ik mijn pet altijd op deze stoel’. Zijn buurvrouw treedt hem bij: ‘Renaat zit altijd op deze plek en wil niet dat er iemand anders dan ik naast hem komt zitten, het is nooit anders geweest.’ Een beetje verward wandel ik naar de bar en ik moet terugdenken aan het tweede middelbaar, waar een jongen uit mijn klas niet gepest werd maar gewoon genegeerd, alsof hij niet eens bestond. Ik weet niet of dat erger is dan pesten. Omdat ik nog een kleine honger heb, besluit ik ter ere van de man die al dan niet in mijn hoofd bestaat een broodje hesp en een Fanta te bestellen. Ze serveren geen van beide.

Lennart Vanstaen
1 0

OUD IJZER, KOPER, LOODZWARE JOB

Voor de derde keer op rij passeert er vandaag al zo’n wagen door mijn straat die oud metaal ophaalt. Het zijn er telkens andere, want wat er uit hun goedkope luidsprekers ontsnapt is inhoudelijk dan wel gelijkaardig, er zitten nuances in die duidelijk onderscheid brengen in het landschap der schrootcollectionneurs. Het moet wel een lucratieve business zijn.Deze morgen was de eerste aan zet: ‘Oud metaal, oud koper, oude fietsen, oude stoven, oude batterijen’. Deze man hecht een waarde aan de oudheid van het materiaal dat hij ophaalt. Voor nieuwe fietsen of recent aangekochte kachels haalt hij zijn neus op. De cadans en de toon van zijn woorden werken als een mantra, haast hypnositerend. Waarschijnlijk lukt het hem om mensen die helemaal niet de intentie hadden hun oude fietsen buiten te zetten in een hypnose te brengen waardoor ze dat wel doen. En zodus zal opa zich in de haren krabben, wanneer hij die Gazelle die toch maar in de garage stond en die hij vorige week aan zijn kleinzoon had beloofd niet meer kan vinden. De tweede metaaljager daarentegen gooit het over een heel andere boeg. Hij onderbrak de stilte tijdens mijn lunch met de profetische woorden: ‘Oud aaazer, loewd, koper en zink. Platte batteries en wrakken van awtoos’. Deze man speelt meer in op de omgeving, door het eren van het plaatselijke dialect. Ook heeft hij meer aandacht voor het metrum, waarbij hij erg slim jambische versvoeten afwisselt met de anapeste variant. Persoonlijk vind ik die menging van hoge en lage cultuur erg tot de verbeelding spreken. Maar het is toch de laatste goudzoeker die me het meest doet mijmeren. Haar lokroep – een vrouw deze keer, die ook in deze sector moet opboksen tegen een masculien monopolie – klinkt nogal achteloos, maar het is niet alleen haar stem die scherp over de Ter Rivierenlaan schalt. Je kan ook duidelijk het geluid van een kleuter horen. Een klein meisje dat af en toe iets brabbelt of ‘mama’ zegt. Dat zet me aan het denken. Ik ga ervan uit dat het niet live wordt omgeroepen (dus niet zoals die grap met de aftelklok voor een bom in de respectievelijke Naked Gun-film) maar dat het een op voorhand opgenomen tape betreft. Dan kunnen er twee dingen aan de hand zijn. Ofwel heeft deze vrouw de tape opgenomen terwijl haar kind aan het tekenen was of riep om haar billen te komen afvegen en had zij het niet nodig gevonden om de opname eens te beluisteren alvorens te gebruiken. Ofwel was zij gewoonweg tevreden met het resultaat, wat ik toch minder geloofwaardig vind. Tussen ‘ijzer’ en ‘lood’ en ‘zink’ en ‘oude stoven’ hoor je telkens ‘mamaaa!’ Het kan ook nog een bewust statement zijn, waarmee ze met haar dagelijkse rondrit aanklaagt dat ze zelfs tijdens het opnemen van haar leuze niet even op haar man had kunnen rekenen omdat hij niet wist hoe hij op de kinderen moest passen. Tenzij het natuurlijk allemaal wél live gebeurt. In dat geval moeten we toch meer respect opbrengen voor dit harde werk. Vooral voor moeders die deze carrière kiezen.Stel je voor, je bent aan het rijden en je moet goed uit je ogen kijken voor zowel potentiële klanten als het reeds buitengezette ijzer. Je dient ook je snelheid aan te passen aan de bebouwde kom, en ook omdat je anders moeilijk kan stoppen voor wanneer iemand snel beslist oud ijzer uit zijn garage te toveren. En tijdens die intense focus moet je dezelfde leuze continu in je luidspreker herhalen (in de correcte volgorde, anders sla je een flater) en dat allemaal met een jengelende kleuter op de achterbank. Nou, niet simpel! Ik ben blij dat ik gewoon in het onderwijs sta.

Lennart Vanstaen
10 1

AYWAILLE

‘Op het voetpad lopen, achter mij’ roep ik over mijn schouder naar mijn kroost die achter me aan bengelt als kleine volgzame eenden. Het is in vol vertrouwen want het regent en mijn nieuwe regenjas is er eentje die niet meedraait wanneer ik achterom probeer te kijken, ik kijk in mijn eigen kap. Ook besef ik dat mijn vaderlijke raad hier weinig waarde heeft, er is nauwelijks een voetpad. We volgen Rue aux deux Crois steil naar beneden. Bovenaan staat een bescheiden beeldje van de Verlosser, over wie mijn dochter me plechtig meedeelt dat hij op Pasen terug levend wordt. Nee, papa, niet om paaseitjes aan de mensen te brengen, al wist ze ook niet echt waarom dan wel. Het tweede kruis waar de straat het over heeft, hebben we nooit gevonden, tenzij het naar dat kruis verwijst helemaal op de berg over de rivier. De weg, die al redelijk smal is, wordt versperd door een besmeurde vrachtwagen op steunpoten waarin een man aan het stuur zijn boterhammen opeet en me schaapachtig aanstaart. De voorkant van het gevaarte hangt zeker een halve meter boven de grond.‘Bonjour’ zegt een tweede werkman gehuld in modder, die ons passeert en daarbij vriendelijk teken doet dat we links naast de vrachtwagen mogen lopen, alsof hij een rode loper heeft uitgerold. We wringen ons tussen een lantaarnpaal en een hoop loshangende elektriciteitskabels aan een gevel, waarbij we niet proberen uitglijden over het slijk. ‘Merci’ zeg ik toch maar. Er is maar één klant bij de boucherie. Dat is treffen, want er is ook maar één beenhouwer. Toch had ik er niet op gerekend dat de eenheid TPK (tijd per klant) hier aanzienlijk hoger ligt dan in Deurne-centrum. De jonge kerel blijft maar ratelen in het vloeiend Frans over zijn winkel die hij wegens de wegenwerken slechts tijdelijk moet sluiten, maar niet echt officieel. Geen idee wat hij daarmee bedoelt, maar mijn Frans is dan ook niet van zo’n niveau dat ik alles heb begrepen. De verkoopster daarentegen spreekt verrassend slecht Frans, qua uitspraak dan, ik hoor haar typisch onfranse r-klank. Bijna een kwartier later moet de man net geen douze euro betalen. Ik had een familiebestelling verwacht gezien de tijd die gepasseerd is, maar hij heeft blijkbaar een schamele buit van twee bouletten, een potje preparé americain en wat geraspte wortel besteld. Mijn kinderen hebben in tussentijd alle op planken en in manden uitgestalde potjes honing, chocolade repen, specerijen, blikken en delicatessen die binnen hun handbereik liggen al vastgenomen en ter verveling geïnspecteerd, wanneer het eindelijk aan ons is, waardoor ik niet langer kan stilstaan bij het feit dat de man zonet geraspte wortels bij de beenhouwerij heeft gekocht. In mijn niet zo onberispelijk Waals bestel ik jonge kaas, kipfilets, gehakt en hespenworst, terwijl mijn dochter aan mijn mouw trekt met de vraag of ze hier een snoepje krijgen. De vrouw moet dat gehoord hebben, want plots vraagt ze of we uit Vlaanderen afkomstig zijn. ‘Oui!’ antwoord ik volmondig en verrassend chauvinistisch, omdat ik hier nog geen woord Nederlands heb gehoord of gesproken met iemand anders dan mijn gezin sinds we hier zijn. ‘U mag Nederlands spreken hoor! Ik kom ook uit Vlaanderen’ antwoordt ze, terwijl het pas nu tot me doordringt dat ik dus ‘ja’ had willen zeggen in plaats van ‘oui’. Ze vertelt me dat ze in deze beenhouwerij nog maar twee maanden werkt, maar dat ze het veel liever doet dan haar vorige job, poetsen. Ze stelt me allerlei verwachte vragen terwijl ze mijn vlees snijdt en kaas afweegt. Ik vertel haar dat we in Antwerpen wonen, in Deurne en zij heeft daar toch wel een achterneef wonen zeker! Hij heeft nog vis geleverd aan het koningshuis. Ik betuig mijn bewondering hiervoor met een gepaste gezichtsuitdrukking. Ze wil weten of we hier nog lang blijven. ‘Ja, tot en met dinsdag’ zeg ik. En ik vul meteen aan dat er morgen mooi weer is voorspeld, want ze tuurt somber naar buiten en gunt ons een meewarige blik. Het is nu echt beginnen gieten en ze staat erop dat ze mijn boodschappen in een plastic zakje doet. Het is een melijzakje. ‘Waar verblijven jullie?’ In de straat van de twee kruizen. Toch niet de gîte rural? Ja, toch wel. Dat treft. Zijzelf en haar man wonen daar schuin over! Het huis met het hek, ik moet zeker eens gaan kijken, maar nu niet want het regent. En ze kent die gîte goed, want daar poetste ze dus tot voor kort. Ze overhandigt mij het zakje. Of de kindjes nog een stukje witte beuling willen? Ik weet het antwoord al denk ik, maar ik kijk hen even aan. Bij ons geven ze normaal een ‘rolleke’ hespenworst. Deze vrouw kent een andere traditie. Mijn kinderen houden niet van andere tradities. Maar het is zo’n vrouw die de worst al snijdt terwijl ze de vraag stelt. De retorische verkoopster. Je hebt er ook die afwachtend zijn. Die spreken ook de kinderen niet rechtstreeks aan maar vragen aan de vader of moeder of hun kind überhaupt iets mág krijgen. Niet deze vrouw dus. Haar echte vraag zit verscholen in haar ogen, die me pas aankijken wanneer ze de stukjes pens over de toog aan mijn kinderen aanbiedt. Weifelend en vol argwaan nemen ze het stukje onvertrouwd vlees aan. We nemen afscheid met de belofte dat ik zeker terugkom om de huisgemaakte lasagne van de chef eens te proberen. We zijn een twintigtal minuten binnen geweest en mijn zakje telt inderdaad vier producten. Ze nemen hier nog de tijd voor hun klanten. En die tijd wordt voor het oog van de leek volgebabbeld met koetjes en kalfjes, maar zoals de prijs per kilo hangt de geïnvesteerde tijd per klant hier vast aan een strak schema van vijf minuten per gekocht stuk vlees.

Lennart Vanstaen
15 2

Een voorraad liefde

Is het mogelijk om liefde op te slaan? Die vraag stelde ik mezelf, toen ik deze avond nog even bij mijn dochter in bed lag, vijf minuten voordat het licht uit moest. Ze hield mijn hand vast en trok mijn arm over zich heen als een deken. Ze geurt nog naar kinderlijke onschuld, een geur die bij mijn zoon stilaan is aan het wegebben. Het zijn altijd vijf heerlijke minuten, want zowel zij als haar papa zijn knuffelaars. Tijdens deze verstrengeling luisteren we naar de melodietjes van de babyfoon, een aantal tot op het bot gestripte klassieke composities in glockenspielversie. Het zijn nog altijd dezelfde liedjes van acht jaar geleden en doen me soms terugdenken aan die tijd, toen mijn vrouw nog maar net officieel mijn vrouw was, toen ik de keukenlades elke namiddag weer mocht inladen wanneer mijn eenjarige zoon alles eruit had gehaald, toen ik enkel nog maar kon dromen van een dochter. Het is een bevreemdende sensatie een herinnering op te halen waarin het handje dat je vasthoudt nog niet bestond. Het is bijna tijd om het licht te doven, maar ik wil nog blijven liggen. Eeuwig als het kon. Ik moet denken aan al die mensen die tienerdochters hebben en me waarschuwen voor de jaren die komen. Je zal wel zien, het zal niet gemakkelijk zijn. Ze willen niets meer met je te maken hebben, laat staan knuffelen. Constant roepen en ruziemaken. Ik knijp mijn dochter nog enkele seconden dichter tegen me aan, in de hoop dat ik deze momenten kan bewaren voor later.

Lennart Vanstaen
4 0

Het zandpad kiezen

Kiezen is verliezen, maar wat als de tweesplitsing waar je voor staat uiteindelijk een reusachtig rondpunt blijkt te zijn? Omdat er nog steeds niets te doen is, wandel ik nog maar eens door het Rivierenhof. Deze keer zijn mijn goede vriend Alex, zijn viervoeter Georges en mijn twee kinderen mijn metgezellen.Bij een tweesplitsing waar ik als vanouds rechtdoor loop, krijgt mijn zoon een ingeving. Hij vraagt – op een voor een vijfjarige verrassend formele manier – of we eens rechtsaf kunnen slaan en ik zie hoe zijn laarsjes reeds het zanderige pad op rennen. Ik antwoord niet. Zijn vraag, die ik niet meteen klasseer onder allesbepalende levensvragen, doet niettemin mijn hersens knetteren. Een klein schouwspel speelt zich af voor mijn geest. Ik zeg hem – zijn stijl in acht nemend:“Ja, zoon, dat lijkt me een aangename wending van onze wandeling doorheen dit struweel.” Vervolgens lopen we lichtvoetig het pad op.Dan voltrekt zich een tweede scenario:“Nee, zoon, ons doel ligt voor ons uit! Trouwens, heb jij niets meegenomen uit het sprookje dat ik je gisteren voorlas? Zulke dwalingen leiden zelden tot iets goeds.” We laten het zijweggetje links liggen en gaan rechtdoor, zoals altijd.Twee scenario’s, beide even mogelijk. Zolang ik niet kies, blijven die mogelijkheden bestaan. Zoals de kat van Schrödinger die zowel leeft als dood is totdat we zouden kijken, zo ook houd ik beide opties in leven door niet te kiezen. Helaas kom ik op deze manier geen stap verder in het leven. Waarom blokkeer ik toch zo? Het is de altijd aanwezige adem van mevrouw angstvalligheid die in mijn nek hijgt. Verkeerd kiezen en daarna dat spijtgevoel, het verlangen terug te keren naar het moment van vóór de tweesplitsing om alsnog die andere weg in te slaan. Tijdens deze mijmering begin ik op metaniveau na te denken over de pietluttigheid van deze keuze. Het gaat verdomme over een weggetje in het park. Mijn zoon wacht tot ik iets zeg, alsook Alex en zijn hond, die kennelijk het meeste last ondervindt van mijn besluiteloosheid en uit verveling stenen begint te vermalen met zijn jonge tanden. Had ik ook maar iets om handen. Dan oogde ik ongetwijfeld minder sukkelig. Mijn voeten blijven echter kleven aan de grond waarop ik sta. Alex gaat dan maar rechtsaf. Ik volg, terwijl ik mijn op hol geslagen hoofd vervloek. We wandelen verder en na een tijdje komen we uit op een bekende weg: het is dezelfde weg waarop je uitkomt als je bij de tweesplitsing rechtdoor loopt. Mijn gedetailleerde risicoanalyse had dus geen enkele zin gehad, ik stond niet voor een splitsing, ik stond voor een rondpunt. Ik vraag me af of dit ook opgaat voor andere keuzes die ik maak in mijn leven, keuzes die er wel toe doen. Het zou best kunnen dat dat obscure zandweggetje waarvoor ik telkens sta allesbehalve een dwaalspoor is, maar meanderend een gedachte of gevoel verkent om daarna weer op dezelfde weg uit te komen. Wellicht moet ik minder het hazenpad en wat vaker dat zandpad kiezen.

Lennart Vanstaen
6 1
Tip

Het leven in rood, geel en blauw

Als dertiger sta ik meer te klungelen dan als kleine jongen. Dat mensen naar me toe komen voor een luisterend oor, voor mijn goede raad, voor mijn empathisch vermogen, terwijl ik om de haverklap met mezelf in de knoop lig, ik krijg er schaamrood van op mijn wangen. Op de Steinerschool leerde ik rood, geel en blauw kennen als de hoofdkleuren. Dat was duidelijk. Ik schilderde het ene na het andere pièce de résistance. Een half leven later heb ik een reusachtig pallet met elke denkbare kleur voor mij liggen. Maar er komt niets meer op papier. Als kind wist ik heel goed wie ik was. Ik bouwde een wereld vol gevaren met Lego, maakte mijn eigen geheimschrift en had van alles een lievelingsexemplaar. Blauw, ijsbeer, lasagne, donderdag, zes, de letter ‘r’. Geen enkel vriendenboekje dat de revue passeerde, kon een categorie opnoemen waarvan ik niet met zekerheid wist welk onderdeel ervan mijn voorkeur wegdroeg. Zelfs dat ik later leraar zou worden, stond in de sterren geschreven en zwoer ik op mijn zes jaar met hand op het hart aan jong en oud. In het middelbaar begon de ellende pas. Aanvankelijk kon ik nog gemakkelijk kiezen voor Latijn-talen, puur op eliminatie: zo weinig mogelijk wiskunde. Toen mijn leerkrachten me in het laatste jaar om de oren sloegen met allerhande opleidingen en bepalende keuzes voor je godganse leven, begon ik te wankelen. Terwijl mijn klasgenoten één voor één in een aha-erlebnis schoten wat hun toekomst betrof, begon het bij mij te schemeren. Het daagde al snel dat ik niets kon doen met alleen rood, geel en blauw. Het leven vroeg andere kleuren. Ik maakte dus eens een gedachte oranje, schilderde mijn gevoel groen of kleurde een ervaring purper. Of dat mooi was? Dat ik het bij god niet weet. Ik kliederde maar wat. De enige dingen die ik mooi vond, bleven rood, geel of blauw. Tegenwoordig durf ik zelfs mijn drie vertrouwde verfpotjes van de kleuterschool niet meer gebruiken, want het leven is helaas te genuanceerd en complex geworden. Gebruik ik rood, schop ik wel tegen iemands schenen. Blauw is nog erger, dan lopen mensen over me heen alsof ik er niet sta. En als ik geel gebruik, hadden ze toch meer diepgang verwacht van iemand zoals ik. Ik doop mijn penseel dan maar in grijswaarden of flauwe afkooksels omdat de wereld dat verlangt. Tot nu, want ik heb ongelijk. Het is mijn overtuiging dat de kracht van ieder mens schuilt in het kind-zijn. In het niet tegen zijn verlies kunnen bij een spelletje. In het neuspeuteren wanneer niemand kijkt. In de schilderwerkjes aan de klasmuur in de lagere school. Mijn fantasie, creativiteit en oog voor detail zijn daar geboren. Mijn passie en bevlogenheid voor het leven, maar ook mijn vanzelfsprekendheid, luiheid en snel opgeven. Een volwassen leven inkleuren vraagt een groot aantal tinten en kleurschakeringen, dat is zeker. Maar het kind in jezelf wegsteken, is de bezieling wegsteken. Ik mag nooit meer mijn hoofdkleuren opbergen, want daarmee heb ik leren schilderen. Wat ik moet leren is dat ik passie kan bijkleuren met dosering, angst kan verdoezelen met relativering en droefheid kan opmaken met hoop.

Lennart Vanstaen
137 7

AANSCHEID

Men noemt het 'afscheid', maar het scheiden is niet af. Het is net begonnen en het moet nog een lange weg afleggen. Ik sta helemaal achteraan, niet omdat ik te laat ben, maar omdat er al zoveel mensen zijn. De eulogie weerklinkt reeds en het is koud in de kerk. Ik beroep me op typische dingen die je alleen maar doet omdat je ze kent en niet per se omdat ze werken, zoals in de handen wrijven en ademen, een paar keer opzettelijk rillen en wat wiebelen op je benen. De illusie aan opgewekte warmte die daarbij vrijkomt, vervliegt meteen weer telkens wanneer iemand de deur opent in de zijbeuk. Het kuchen en het snikken van de aanwezigen en de opgerakelde herinneringen van enkele dappere lezers, inclusief de krop in hun keel bewegen zich voort op geluidsgolven die culmineren in een heuse tsunami waar ik sta, waardoor ik overladen word met verdriet, maar weinig kan zien of horen. Een oude vriend heeft het over zijn zachtheid die hem heeft aangeraakt en iedereen knikt instemmend. Hij vertelt ook over hoe zijn vriend een fanatiek sportman was. 'Hij was zo actief, altijd maar gaan fietsen. Maar ook altijd platte band.' Die zalvende woorden laten een lach door de tranen breken. Een troost daalt neer en nestelt zich tussen de stoelen van zijn vrienden en familie als een warm deken in dit kille huis van God. Het is een heel lange dienst. Naast hartzeer heb ik ook pijn in mijn benen. Bij het naar buiten gaan laat ik mijn blik glijden over de bekende en onbekende natte wangen. De mijne zijn droog. Ik ben een man die kan huilen, maar dat gebeurt met films of muziek. Soms ook uit nostalgie. Bij zoiets droevigs als dit houd ik het altijd droog, maar boort het verdriet zich een weg naar binnen, zodat ik aan andere dingen lijd. Verdriet kleeft aan mijn binnenkant en klauwt zich daar vast. Liever zou ik huilen. De frisse buitenwind doet goed, alsof nieuwe hoop komt aanwaaien. Mensen vallen elkaar in de armen. Zelf kende ik hem niet heel goed, maar bij elke omhelzing krijg ik een stukje verhaal op mijn borst gedrukt dat ik niet kende. Iemand omklemt me met zijn zin voor zon en zomerfestivals, iemand anders geeft me zijn enorme passie voor de scouts door en van een derde krijg ik zijn liefde en geduld voor zijn drie dochters tegen het hart gedrukt. Ik weet niet of ik nu meer of minder spijt voel dat ik hem niet beter heb gekend.  (voor Pieter)   

Lennart Vanstaen
21 5

EPIFANIE OP DE TURNHOUTSEBAAN

Nadat mijn ik mijn honger had gestild met een dampende kom havermout verliet ik zoals elke ochtend mijn woning te Deurne. Ik wuifde mijn vrouw en kroost uit met mijn zakdoek en besteeg mijn stalen ros om richting stad te galopperen. Ik droeg voor die gelegenheid een lange broek, sportieve schoenen en een trui, met daarover een uit honderd procent polyester vervaardigd jasje. Ook had ik voor de zekerheid mijn regenjas en -broek bij. Terwijl ik de straat uitreed, zag ik een moeder haar kinderen inpakken in wol alsof het sneeuwde. Helemaal ongelijk kon ik haar niet geven, want het was best koud. De straat rook naar haardvuur en Sinterklaas. Ik fietste het park door en de beuken bliezen hun bladeren rond mijn oren, alsof ze wilden wedijveren met de regen. Daardoor kleurden zij de grond onder mijn wielen ook in alle tinten tussen geel en bruin. Ik werd getroffen door een echt herfstgevoel, hoewel ik een uur geleden aan de winter moest denken. De zon wurmde zich door het wolkendek en scheen opeens hard, alsof iemand haar had tekortgedaan. Ik liet me gewillig beschijnen en draaide naar links, de Noordersingel op. Bij het rood licht stopte ik om mijn laagje polyester in mijn fietszak te steken en ik keek in de ogen van een vrouw aan de overkant van het zebrapad die net hetzelfde deed, alsof er een spiegel in het midden stond. We wisselden een glimlach die vertelde dat we elkaar begrepen en, maar dat verzon ik er misschien bij, dat we als echte Belgen over het weer hadden gesproken, zelfs zonder woorden. Bij het kruisen passeerde ik niet alleen haar lach maar ook die van enkele kinderen die druk aan het palaveren waren en om ter stoerste allerlei manoeuvres met hun rijwiel uithaalden. Een van hen had een jasje opengehangen, maar de rest ging gekleed in slechts een T-shirt. Ze hadden het over voetbal en wat ze na school gingen doen. De zomer is nog hier, dacht ik. Halverwege de goed gevulde Turnhoutsebaan zag ik kersverse ouders in de deuropening staan met een onuitwisbare glimlach op hun gezicht. De vriendin of buurvrouw die net had aangebeld mocht hun kindje even in de armen sluiten. Op de verdieping daarboven opende een oude man zijn raam en floot een vrolijk deuntje de straat op, dat boven het verkeer uitsteeg. Iets verderop merkte ik hoe een vrouw haar woning wilde verlaten maar niet kon beslissen of ze haar paraplu al dan niet zou meenemen, waarbij ze omhoog keek, wachtend op een duim van god. Een jonge kerel passeerde haar drempel en struikelde half, omdat zijn ogen gefixeerd waren op zijn schermpje. Waarschijnlijk buienradar.be. Vooral die besluiteloosheid deed me aan de lente denken. Op dat moment schoot het lied Carry me Ohio van Sun Kil Moon als een van Cupido’s pijlen in mijn binnenste. Een erg melancholisch lied, dat me altijd meeneemt naar mei 2015, toen ik het lied leerde kennen en ik een maand later mijn zoon in mijn handen hield. Ik besefte dat ik zowel de moon als de sun al had gezien vandaag en dat alle seizoenen zich aan mij in verschillende gedaantes hadden geopenbaard. Ze zeggen altijd dat je volgens de seizoenen moet leven, maar ik had ze nog nooit allemaal tegelijk gevoeld. Het is een explosieve sensatie.

Lennart Vanstaen
14 1

INHAALVERDRIET

Bij het opruimen van de lades waarin mijn kroost potloden, slijpers, papier, schaartjes, gommen, invulboekjes, stiften en penselen bewaart, een activiteit die ik tegenwoordig wekelijks doe, stuitte ik op een prinsessenboekje van mijn dochter. Het is een soort vriendenboekje dat ze van een vriendje of vriendinnetje moet gekregen hebben, om de eenvoudige reden dat zij een meisje is en er een slotje aan het boekje hangt, want ze is nog veel te jong om haar geheimen aan het papier toe te vertrouwen, ze kan nog niet eens schrijven. Mocht dat slotje er niet aanhangen, had ze waarschijnlijk gevraagd of we dat boekje niet konden ruilen tegen eentje van Spiderman. Alles wat het slotje nu van de buitenwereld kan beschermen, is haar naam en haar lievelingskleur. Haar broer was op bosklassen en mama zou ook pas ‘s avonds laat thuiskomen. Ik had genoeg te doen en had haar na twee kaartspelletjes, een kussengevecht en een gezamenlijke tekensessie gezegd dat ik nu echt even moest werken en dat ze zich alleen diende te amuseren. Maar zij is niet haar broer. Zij verveelt zich na vijf minuten. Of is het de leeftijd? Is vijf jaar het kookpunt van de ennui? Aan haar eindeloze fantasie kan het alvast niet liggen. Ze vraagt of ik haar wil helpen dat boekje in te vullen. Ik weet nu dat het niet alleen hopeloze verliefden zijn die in ogen kunnen verdrinken. Ook vaders kunnen dat. Na enkele vulvragen zoals wat haar lievelingsdier is (panda) en haar lievelingshuisdier (eveneens panda), komen er tot mijn verbazing serieuzere, bijna diepzinnige vragen aan bod. Op de vraag: wie zorgt er voor jou? verwacht ik een volmondig ‘mama’ als antwoord, maar in de plaats zegt ze niets en wijst ze naar mij, door mij. Ik word overvallen door een gevoel dat ik niet meer dacht te kunnen oproepen, het gevoel papa te zijn voor de eerste keer. Toen ik bijna de weg naar het dak zocht van het UZA om het naar beneden te schreeuwen doorheen de Antwerpse mistbanken op een zaterdagnacht, zodat half Wilrijk en een deel van Edegem zou horen dat ik papa was geworden. Ik trok mijn traan in. Ook mijn vraag: besef je wel hoeveel ik van je hou? slikte ik in, omdat ik vervuld werd met een tomeloos verdriet. Een mooi verdriet. Ik hield halt bij dit porseleinen moment, dat bij elk woord, elke kuch of zucht zou vervliegen. Daarom zweeg ik zo stil mogelijk. En ik dacht in de plaats aan hoe het onmogelijk is voor een vijfjarig kind te beseffen hoeveel haar vader inderdaad van haar houdt. Dat kan ze nooit bevatten. Nooit, totdat ze zelf kinderen heeft. Ik vraag me af of mijn ouders ook naar mij op deze manier hebben gekeken, en ik vind het zo erg voor hen, dat ik toen niet bij machte was die gedachte te delen.

Lennart Vanstaen
29 2

ROONESPISMEN!

Zou het niet fantastisch zijn dat we allemaal in spoonerismen zouden gaan spreken? Dat zal wel moeilijk zijn, maar het is schaarwijnlijk leel hudiek. En alleen raadom moont het de loeite. Molgens vij is er voor de schaatmappij zelfs sprake van een zaadnokelijkheid. Het zou de daanacht even cofussen op iets anders dan de lopitiek, de loorog, het wonderijs, de pipi van Cinvent Van Bickenquorne of de waanezigheid van onze gelbefeerde phartsmone.Want dat zou zillen weggen dat je niet zegt van ‘Goeiemorgen iedereen!’ waar mel ‘Gooiemoergen eenderie!’ En zeveneer zouden we ziet neggen: ‘Hoe gaat het vandaag?’ maar ‘Goe haat het danvaag?’ Het zou ook door jonze obs zienaanlijk een wieuwe nind doen waaien. Een uitxtra etdaging, zeg maar. En we kunnen west bel wat treaciviteit begruiken, toch?Mijn job als aarler, of kreelacht, vijboorbeeld. Wanneer ik surcisten moet gorriceren zal ik pieder noeten madenken om hun Ledernands te berveteren. Op bun veurt zullen zij pervlicht zijn vaker te dusteren. Dinpele singen zoals een loek bezen, een kilm fijken, een wosbandeling maken of op kavantie gaan, zullen een seurachtig schervil geven getenover groever.Tanuurlijk gaat zoiets niet op één dree twie. Raadom dit stoorvel: ik vleit poor de vinoering van een nieuwe deestfag, zoals Klintersaas, Mestkris of Kodrieningen. Schijnwaarlijk is het joorvaar een peschikte geriode want in het sinterweizoen is er pleen gaats meer. In de mozer hebben we meel vogelijkheden.Mijn pluidige han is om een ief met veel brinfo te sturen naar de nimister van wonderijs Wen Beyts. Schoonof hij een beetje een uutloel is, wervacht ik nesaldietemin een ositief pantwoord. Of een wantoord auberhüpt. We willen zel wien. Loorvopig kunnen we al oenefen in de Clinsdagdub. Met griendelijke vroeten,Vennart Lanstaen.

Lennart Vanstaen
5 0

FIETSTOCHT MET DE AUTO

Net als twee jaar geleden werd er enorm schijtweer voorspeld gedurende de hele fietstocht die we zorgvuldig hadden uitgestippeld. En net als vorig jaar voelde mijn vrouw de bui al hangen, boven mijn hoofd dan, want hoe graag ik ook fiets en niet terugdeins voor een buitje of twee, een regenvakantie zie ik meestal niet zitten. Ware het niet dat ik me twee jaar geleden gelukkig schromelijk had mispakt aan de welgezindheid van de weergoden, want we hadden toen slechts één dag regen gehad, ondanks een sombere Deboosere. Toch zouden diezelfde goden ons deze keer niet zo beschermen, maar omdat ik placht te leren uit mijn fouten liet ik het niet aan mijn hart komen. Wat wel aan mijn hart kwam, waren ritmestoornissen of overslagen, die ik in 2020 ook al eens had. Wel minder opvallend deze keer.  Enkele dagen voordat we vertrokken stonden onze koffers al klaar. Mijn vrouw had campings geboekt in exotische oorden als Kasterlee, Keiheuvel, Houthalen-Helchteren en Averbode, alwaar ze in bijna alle gevallen een safaritent, een pod of trekkershut had geboekt omdat ik niet kan slapen met een erwt onder mijn matras. Alles was gepakt en geboekt, we hadden er – afgezien van het weer, waarvoor ik nog enkele schietgebedjes zou prevelen tot het Walhalla in de hoop dat het tij nog zou keren – erg veel zin in. Het enige hiaat in ons plan was onze nieuwe fiets, een goed op voorhand bestelde Multitinker van Riese und Müller, die ons zou toelaten enerzijds ruziënde kinderen te scheiden en anderzijds meer bagage mee te kunnen nemen.  ‘Als u hem voor het einde van de maand bestelt, mag u op uw twee oren slapen’, wist de lange stoppelbaard me te verzekeren, waarna hij zijn ogen die achter zijn John Lennonbrilletje verscholen zaten tot streepjes kneep, om me van zijn geruststellende woorden ook non-verbaal te overtuigen. Vijftien dagen voor het einde van die maand voegde ik de daad bij het woord. Daarna ging de bal aan het rollen, maar hij keerde weer terug. Een maand lang had ik het gevoel te pingpongen met een ingeklapte tafeltennistafel. Telkens wanneer ik dacht dat de informatie doorgestuurd was, kwamen er vragen opnieuw mijn richting uit over de informatie die ik net had doorgestuurd. Het werd niet alleen een bron van frustratie, maar bezorgde mij ook stress, want de kans nam elke dag toe dat onze fiets er niet op tijd zou zijn. Het personeel van de betreffende fietsenwinkel was ondertussen zo ingelicht dat de naam ‘Lennart’ iedereen terstond in een staat van militaire paraatheid bracht. Er werd zelfs een kerel aangeduid die me hoogstpersoonlijk had ingefluisterd dat hij er hemel en aarde voor zou bewegen om onze fiets voor 1 augustus in de winkel te krijgen. Nagelbijtend lieten we het lot dan maar haar gang gaan, wetende dat het laatste nieuws luidde dat de fiets zou arriveren op 31 juli.  Toen ik een verlossende telefoon kreeg op 28 juli dat de fiets er vroeger was dan verwacht, was ik ook al enkele dagen verlost van een stevige, door een broodje zalm veroorzaakte voedselvergiftiging, die me erg had verzwakt en waardoor het weekendje Spa met mijn vrouw eerder een bedlegerige trip was geweest dan wat anders. De volgende dag had ik afgesproken met wat vrienden om herinneringen op te snuiven op het Sfinx-festival, waar ik in mijn roaring twenties niet was weg te slaan, en aangezien we nog tot 30 juli aan het cat-sitten waren in een villa in Schoten, leek me dat een uitgelezen testrit voor ons nieuwste rijwiel: Schoten-Deurne-Boechout-Deurne-Schoten. Een goede 30 kilometer in totaal.  ‘O nee. Volgens mij zijn het bedwantsen!’ Ze had ingegeven: ‘meerdere bultjes naast elkaar’. Vrienden van ons hadden onlangs ook een ware hel doorstaan met die haast onverwijderbare mensenbijters, dus de paniek sloeg in omdat we zowel thuis als bij familie in Schoten hadden geslapen en geleefd. Toen het verloop van de symptomen niet meteen overeenkwam met die van insectenbeten; ik had weinig jeuk maar wel pijn, kwamen we uit op gordelroos. Ik had een zona, in mijn nek, enkele dagen voor we zouden vertrekken. Niet alleen kon ik de plotse pijnscheuten moeilijk verdragen, ook was ik enorm vermoeid. Opgeteld met het weinig rooskleurige weerbeeld ben ik toch gezwicht: we gingen onze fietsreis doen met de auto. Heel voorzichtig stelde ik het haar voor – ik behoor tot nader order nog steeds tot het clubje intellectuelen zonder rijbewijs, en zij stemde in, terwijl ze het onweer dat in de wolken hing rijmde met dat in mijn ogen. Een fietsreis in de auto dus. Op z’n minst origineel, toch?

Lennart Vanstaen
4 2

TUSSEN DE SPOREN

Ik zit op het kleinste treintje dat ik ooit heb gezien, dat van de Efteling meegerekend, van Spa naar Verviers. De derde keer al wordt de trein opgestart. Twee wagonnetjes, een tiental mensen. Er lopen twee NMBS-medewerkers voortdurend heen en weer, en dat mag je erg letterlijk nemen aangezien de trein maar veertig meter (?) lang is. De vrouw is telkens wat zenuwachtiger en iets roder aangelopen wanneer ze me passeert. Ze worstelt in het Frans met haar innerlijke demonen maar blijft stoïcijns in haar gezichtsuitdrukking. Een kerel zonder officieel pak met een man bun staat naar de achterkant van het kleine treintje te turen met zijn IPhone tegen zijn slaap gedrukt. Ik overhoor iets van een ‘fuite’ en moet daarbij zowel denken aan een lek als aan een vlucht. Het duurt nu al bijna een uur, zullen we dan maar vluchten? Mijn vrouw en ik voegen de daad bij het woord en maken ostentatief aanstalten tot vertrekken, in de hoop een lichtend voorbeeld te zijn, maar tegelijkertijd na-ijver te kweken bij de andere passagiers. Zie je, wij gaan gewoon te voet: nu jullie. We zijn nog maar vijftig meter aan het wandelen met een niet misplaatste trots wanneer we een herkenbare slinger mensen ons zien volgen. Man bun heeft het dan toch opgegeven. Hij praatte nochtans erg vaak in zijn toestel. Hij had waarschijnlijk geen moersleutel bij zich, iets wat ik nochtans wel verbind met zijn keuze van haarsnit. Het volgende station in Spa blijkt slechts tien minuten stappen, hadden ze dat nu niet vroeger kunnen aankondigen? Terwijl een nieuwe conducteur – de vrouwelijke van het minitreintje was samen met ons mee opgestapt – eveneens in het Frans maar met een verraderlijke Vlaamse tongval kosten noch moeite bespaart ons zeer luid welkom te heten, ben ik in gedachten verzonken. Door het raam zie ik hoe men de vangnetten van staaldraad met enorme pinnen heeft vastgeboord in de rotswand, tegen rollende stenen. Zouden ze ook iets tegen die vervelende kevers hebben? Je hebt immers mensen die de rollende stenen boven de kevers verkiezen, zoals mijn vader. Er valt me plots iets op tijdens het verwijlen. Ik houd mijn pen enkele centimeters boven mijn notaboekje, waarin ik over treinen schrijf, en kijk naar buiten. Ik vraag me af waarom ik de natuur hier plots zo vertederend vind. En dan daagt het. Oké, dichte bossen en weidse landschappen zijn een verademing wanneer je van een grootstad komt. De meanderende klotsende steenstroompjes, de vossenhollen en de geur van nat loof vind je niet in een metropool. Maar ik vind iets troostends aan de plaats waar natuur de menselijke aanwezigheid ontmoet of zelfs opzoekt. Hoe de reiger niet opschrikt terwijl we voorbijrazen, alsof hij wachtte op de trein van 13u20 en de daarbij horende frisse wind die hij zich laat welgevallen. Hoe een mees een servet van het spoor plukt en er vol trots mee komt aanzetten bij zijn vrouwtje om hun nest in de holle eik wat warmer te maken. Of hoe het onkruid en gras hardnekkig een plek opeisen tussen de treinsporen, waar andere planten het al hebben opgegeven. Het antwoord op mijn vraag is eenduidig: ik ben zoals de reiger als ik geniet van een kudde galopperende paarden; ik ben zoals de mees wanneer ik een mooie stok vind in het bos en die trots aan mijn kind of zelfs vrouw laat zien; en ik ben vooral zoals het onkruid en het gras, want ik zoek een plek waar het moeilijk is om te wonen: exact overal tussen.

Lennart Vanstaen
7 4

SCHOOL TIJDENS DE VAKANTIE

Het is nog maar twee dagen vakantie en de kinderen zijn al schooltje aan het spelen. Mijn zoon is de leraar, en wie hem kent zal daar niet van achterover vallen. Mijn dochter is in feite de poppenkastspeler, zij houdt de pluche leerlingen vast en doet de stemmetjes. Ze hebben middels enkele kussens, dekens, meubels en andere minder voor de hand liggende voorwerpen drie klassen gemaakt in twee verschillende scholen. De ene school heet Cornelius. De andere wil nog al eens wisselen van naam, maar het is zeker een moeilijke naam om uit te spreken, wat volledig normaal is, want het betreft een middelbare school! De middelbare school lijkt me niet erg leuk. Ze krijgen alleen maar testen, elk uur van de dag. Of nee, ze mogen ook naar het toilet gaan. Veel leuker gaat het eraan toe in de lagere school. Daar wordt erg veel gespeeld, zoveel zelfs dat een giraf bijna straf krijgt omdat hij niet speelt tijdens het eerste uur. Maar hij wil wiskunde doen, oppert mijn dochter. Helaas. JE MOET SPELEN! Dat is verplicht! Over de volgorde van het curriculum heb ik ook mijn bedenkingen. Zo moeten ze tijdens het tweede uur in het derde leerjaar tv kijken en zich dan gaan wassen, om daarna pas buiten te gaan spelen. Het valt me op dat de kinderen in de klas zich nogal vaak moeten gaan wassen. Coronageneratie? Mijn vrouw en ik kijken elkaar beducht aan wanneer we het woord nabewaking horen vallen. Mijn dochter heeft de neiging om ieders rol duidelijk uit te spreken. Zoals zij papa en mama moeten zeggen, is me het veelvuldige gebruik van het woord ‘kind’ niet onopgemerkt gebleven. Kom kind, je moet naar school. Ja, mama, maar ik wil nog even spelen. Nee kind! Het is tijd, we gaan te laat komen, kind! Moet ik in de nabewaking mama? Ja, kind, maar ik kom je al na vijf uurtjes halen. Mijn zoon, die al iets meer geleerd heeft over de klok, valt haar in de rede. Zeg, dat is wel keilang hé. Je bedoelt zeker vijf minuten. Nee, ik bedoel seconden! Ja, seconden! En wij maar betalen per begonnen kwartier, denk ik dan. Dat is ook niet de moeite. De school van onze kinderen eindigt redelijk vroeg, om 15u, maar de opvang is gratis tot 15u30. Wij halen ze tussen dan en 16u op. De ene dag word ik bijna verguisd omdat ze zo mooi aan het spelen waren (de volgende keer moet je later komen papa!) en wanneer ik later kom, gedragen ze zich als halve wezen (waar bleef je papa? Wij wachten hier al zo lang!) Het is dus met uiterst gespitste oren dat ik luister. Moet jij in de nabewaking? Ja. Ik ook. Spijtig, maar ja, mijn mama en papa moeten veel centjes verdienen want wij willen graag speelgoed. Maar ja, je kan niet alles kopen wat je wil hé, sommige centjes zijn ook om op reis te gaan. De schooldag eindigt met een voor zover ik weet totaal ongeplande schooluitstap, naar de zee. Geen idee waar de school gelegen is, maar het is te voet te doen. Juf, kan je wat trager stappen? Wij kunnen niet volgen! zeggen de kinderen. In tegenstelling tot wat mijn kinderen thuis meestal vertellen, zijn de juffen hier nogal streng. JE MOET SNELLER STAPPEN, ANDERS GA JE IN TIME-OUT! Zoon zegt wel tegen zijn zus dat het een strenge juf is, maar dat moet, want er zijn gewoon veel stoute kinderen. Wanneer een ander kind, een Paw Patrolfiguurtje deze keer, een vraag wil stellen, krijgt ze al meteen een time-out, want de meester wist op voorhand dat het een idiote vraag zou zijn. Dat laatste buiten beschouwing gelaten (we proberen hen zoals het de beleefdheid betaamt te leren dat er niet zoiets bestaat als een idiote vraag, maar ik vrees dat ik het daar zelf al enkele keren niet helemaal mee eens ben geweest), zou ik zeggen: de toekomst van het onderwijs is verzekerd! Ik zal mijn kinderen ook wel uitleggen dat ze lastige leerlingen niet door de huiskamer mogen gooien, maar dat zal zichzelf wel uitwijzen.

Lennart Vanstaen
9 1

DE AFKOPPELINGSDESKUNDIGE

Er was eens een jongen die van water hield. Hij woonde met zijn familie in een grote ivoren toren, in een klein dorp waar nooit wat gebeurde. Het leven was er goed en gezapig. Het land en de vrouwen waren vruchtbaar, de vakbonden tevreden en de kleine zelfstandigen hielden hun hoofd net boven water. Maar laat dat nu het enige zijn dat er niet in overvloed was: water. Er stroomde alleen een kleine beek door het centrum van het dorp, die geen begin- en eindpunt had, voor zover de jongen had gehoord, want hij was er altijd nieuwsgierig naar geweest. ‘Stel niet van die onnozele vragen!’ antwoordde zijn vader telkens, eerste minister van Belangeloze Zaken en Aanknopingspunten. ‘Je zou beter wat meer studeren, of denk je soms dat politieke kennis aan de bomen groeit?’ De jongen wist ook dat zijn vader verlangde, nee, ervan uitging dat hij in zijn voetsporen zou treden. Al zijn familieleden waren namelijk minister van iets. Maar hij voelde zich geen minister. Hij voelde zich vooral eenzaam in die ivoren toren. De toren was veruit het hoogste gebouw, hij leek uit de grond omhoog te rijzen, gedragen door Dorische verzuiling. Op de hoogste verdieping een enorm glazen plafond. Maar dat boeide hem allemaal niet. Hij had geen interesse in esthetiek, begrotingstekorten of oeverloze discussies over de overkapping van de ring. Er was niet eens een ring. Maar, zo had zijn vader gezegd: ‘Het is de taak van een minister om preventief te werk te gaan. Nee, hij verveelde zich steendood. Het enige dat hem interesseerde, was water. Dat was ook waar zijn talent in schuilde: het onderscheiden van verschillende soorten water. In één oogopslag kon hij regenwater naast water van de rivier herkennen. Hij onderscheidde stilstaand water van sterk water en kon bruiswater en spuitwater uit elkaar houden. Er was iets met water dat hem zin gaf. Niet alleen in de erotische zin van het woord, maar ook in de filosofische. Maar wat kon je nu met zo’n talent? De enige min of meer watergerelateerde carrièremogelijkheden waren beperkt tot minister van Weggegooid Badwater, preventieadviseur Bedwateren en minister van Adekwater Beleidvoering. Zoals alle protagonisten in een sprookje wilde hij wat graag op avontuur vertrekken, liefst naar de wijde wereld, hij had gehoord dat daar veel avonturen naartoe waren vertrokken en dat er geheid water aan te pas zou komen. Hij verzon een smoes om zijn odyssee te verkopen bij zijn familie. Omdat de regering altijd op zoek was naar aanknopingspunten, wist hij wat hen zou overtuigen, vooral zijn eigen vader moest hij overhalen. Hij had hen verzameld in de Zaal voor Zinvolle Vergaderingen, die hij met wat mazzel had kunnen reserveren via het daarvoor recent ontwikkelde online systeem, dat bijna altijd overbelast was door vergaderingen over het nut van zo’n online systeem. Gelukkig was hij goed met woorden en beschikte hij over een bijzonder gewiekst redeneringsvermogen, toch iets dat hij deelde met zijn ouweheer. ‘Vader, beste familieleden, ik heb besloten een grote taak op mij te nemen. Een taak die zo imminent en onoverzienbaar is dat waarschijnlijk niemand eraan heeft gedacht om ze op een to-do-lijst te zetten.’ Hoewel zijn vader zijn snor fronste, had hij toch oren naar wat zijn malle zoon kwam te zeggen. ‘Ik ga de wijde wereld intrekken, op zoek naar aanknopingspunten.’ Na deze woorden bleef het stil in het bescheiden publiek. ‘Stilte!’ riep zijn vader, die er een punt van maakte de dingen altijd te benoemen. ‘Waarom moet jij per se de wijde wereld intrekken? Denk je soms dat aanknopingspunten aan de bomen groeien?’ Er klonk twijfel in zijn stem. Een klein krakje, een nauwelijks hoorbaar toonverschil, maar het was genoeg om door iedereen opgemerkt te worden. En hoe bedreven zijn vader ook was in het stellen van retorische vragen – hij was zelfs regionaal kampioen geweest in zijn jonge jaren, waarbij hij menig tegenstander vragen voorschotelde die zodanig retorisch van aard waren, dat zijn uitdagers een anti-vervreemdingskuur moesten volgen bij een erkende levenscoach die gebaseerd was op een gewaagde combinatie van ademhalingstechnieken en havermelk – toch klonk zijn commentaar nu onzeker, en dat had alles te maken met het feit dat niemand eigenlijk wist wat aanknopingspunten waren, laat staan waar ze groeiden. Dat neemt niet weg dat de regering er wahnopig naar op zoek was. Zeker zijn vader, die de belangen ervan behartigde. Ooit had de minister van Voortdurende Legislatuur en Belangenvermenging met misplaatste trots het werk van zijn kabinetsmedewerker de hemel in geprezen, nadat deze in een stuk braakliggend industrieterrein een aanknopingspunt had gevonden, maar het bleek een wilde ethernetkabel. Het werd toen een heel mediaschandaal en de kabinetsmedewerker werd in zijn eigen kabinet opgesloten om nooit meer vrij te komen. Zijn vader had nog steeds niets gezegd. Iedereen wachtte bang af. Er stond duidelijk iets op zijn gezicht te lezen, alleen wist niemand wat. Gelukkig had hij niet door dat de queeste van zijn zoon naar aanknopingspunten een dekmantel was om op zoek te gaan naar water. De hersenpan van zijn vader was gloeiend heet van het denken. Aan de ene kant wilde hij zijn zoon na zo’n domme uitspraak die getuigde van blindheid voor alles waar ministers voor stonden graag stante pede defenestreren. Aan de andere kant echter, vond hij die beschamende overmoed van zijn eigen bloed zo onvergeeflijk, dat hij hem graag tegen de lamp zou zien lopen. Mede omdat het scenario van het defenestreren erg bemoeilijkt werd door de afwezigheid van vensters – hij overwoog bijna het glazen plafond. Maar wat als zijn zoon van die kale reis terugkwam? Dan droeg hij die schaamte mee en zou zijn eigen blazoen ook besmet worden! Dat kon niet gebeuren. Het is niet omdat hij minister van Belangeloze Zaken is, dat hij maar alles zomaar moet accepteren! ‘Zeg, dinges, zoon, ik heb er even over nagedacht.’ Maar toen hij opkeek, was er niemand meer. Iedereen was al lang iets anders gaan doen. Hij had daar meer dan een veertig minuten staan reflecteren en zijn zoon was al op avontuur vertrokken, zei een aangetrouwde tante, die net een paar witgewassen begrotingen uit de wasmachine haalde. Hij vouwde zijn lange puntbaard op, dat pleegde hij te doen ter ontspanning. Misschien is het zo slecht nog niet, dacht hij, nu kan ik Ontroerend Goed, wat in het toekomstige mandje van zijn zoon lag, aan mijn eigen mandje toevoegen. Het stemde hem gerust dat dit belangrijke thema niet door zijn zoon verprutst kon worden, maar tezelfdertijd maakte het hem mismoedig dat hij als vader gefaald had. Ach ja, dacht hij, dat is dan maar zo. De jongen was ondertussen al een heel eind verder, maar de wijde wereld was nog 233 kilometer rijden. Door een goede bewegwijzering op de autosnelweg kwam hij er tegen valavond eindelijk aan. Hij was helemaal niet doorweekt want het had niet geregend. Deurne-Centraal, las hij op een bordje dat niet officieel geplaatst leek te zijn geweest. Hij vermoedde dat het een aftands dorp betrof waar hij een bescheiden slaapplaats zou moeten bedingen, zoals het een avontuur betaamt, maar hij kwam in een mooie wijk terecht waar prachtige huizen stonden uit de fin de siècle. Alleen hing er wel een vreselijke geur. Hij besloot ergens aan te koppen omdat hij hongerig en slaperig was. Dit kon wel eens lang duren, wist hij. Hopelijk zou er uiteindelijk een brave ziel zijn die hem een bed en een voedzame maaltijd zou aanbieden. Terwijl hij op de bel drukte (want er was geen klopper) hij had zonder het te weten aangebeld bij een hippe bed and breakfast met nog enkele vrije plaatsen en bovendien een solide 9,3 op Tripadvisor. Viel dat even mee. Na een heerlijke nacht en een provinciaal ontbijt, ving hij de check-out iets op over geurhinder, ofschoon het niet geheel duidelijk was, aangezien de man die erover klaagde met een vreemd accent sprak en hij ‘heurginder’ zei, waardoor het leek alsof hij de vrouw bedoelde die enkele meters verderop een reismagazine stond te doorbladeren. ‘Er moet dringend iets worden gedaan aan die stank!’ bevestigde iemand anders. Alle omstaanders knikten. ‘U moet de afkoppelingsdeskundige roepen!’ bulderde nog iemand. Ze leken allemaal hun verontwaardiging te richten aan het adres van het personeel. De jongen besloot zijn licht op te steken bij de menigte. ‘Excuseer, ik ben hier nieuw en ik ben hier misschien ook maar tijdelijk, maar ik kom uit een dorp waar nooit wat gebeurt en ben dus maar op avontuur vertrokken. Is er iets waarmee ik kan helpen?’ Er trok een sarcastische glimlach door het gezicht van de man met het accent. Omdat niemand van de ondertussen tot een kleine massa aangegroeide menigte reageerde, zei het meisje achter de balie dat ze heus begrip had voor de mensen van Deurne-Centraal die misnoegd zijn over de stank, maar dat haar handen gebonden waren. De jongen maakte haar los, maar dan nog kon ze niets veranderen aan de situatie. ‘De enige afkoppelingsdeskundige is buiten strijd, er is gewoon geen aanknopingspunt!’ Had hij had goed gehoord? ‘Sorry, maar wie of wat is een afkoppelingsdeskundige?’ Hij stelde blijkbaar een erg moeilijke vraag, aangezien een tiental mensen dat snel aan hem wilde duidelijk maken maar niet verder kwamen dan ‘euh, wel… dat is… nu ja…’ Tot er plots iemand van achteraan gilde: ‘Dat is iemand die de kak van de regen kan scheiden!’ ‘Ja, daarmee is het in feite gezegd’, gaf de medewerkster toe. ‘En die is, door het ontbreken van aanknopingspunten in een serieuze depressie gesukkeld en ligt hier nu al een maand of twee met een burn-out in een van onze kamers. En zoals ik zei: er is maar één deskundige. Er zijn genoeg afkoppelingsamateurs, afkoppelingsdebutanten, afkoppelingssemiprofessionals en afkoppelingsassistenten, al dan niet op rust, maar geen deskundigen. De jongen krabde aan zijn oorlellen en dacht diep na. Daar nam hij zijn tijd voor. Negentien uur en zeventien minuten om precies te zijn, en dat viel niet in de smaak bij al die mensen, die ondertussen dringend naar het toilet moesten en honger en dorst hadden gekregen. Maar het loonde de moeite: hij had een aanknopingspunt gevonden! En het lag de hele tijd zomaar voor het oprapen. Het voelde vlezig en warm, had een mauve kleur en een grillige vorm. Er stonden enkele weerbarstige haren op. ‘Ik heb een aanknopingspunt gevonden’, sprak hij bedachtzaam. ‘Ik zal de nieuwe afkoppelingsdeskundige worden, ik ken alles van water.’ Hij vermoedde zware tegenstand en vitriool, maar zijn woorden werden op luid applaus onthaald. En zo geschiedde: de jongen scheidde in een recordtempo het riool- van het regenwater en gebruikte verschillende aanknopingspunten en wat Tec7 om alles goed af te dichten. Bovendien vond hij eindelijk de bron van de rivier die door zijn dorp stroomde en werd hij gepromoveerd tot waterdeskundige. Hij sprak met zijn oeverloze en peilloze kennis over water en zijn verfrissende charisma de troebele geesten van de jeugd aan, die op hun beurt massaal afkoppelingologie of algemene deskundigheid gingen studeren. Velen combineerden die echter in hun masterjaar en bijgevolg is nu bijna iedereen afkoppelingsdeskundige. Er is echter nood aan een politiek systeem. Er is nood aan ministers. Aldus ging men weer op zoek naar aanknopingspunten.

Lennart Vanstaen
7 2

DE TIC VAN NICK

Nick was een knaap met een hippe sik maar ook een vervelende ticEen alleronhandigste tic had Nick, en hij zat ermee echt in een strikHoorde Nick het getik van een klok, sprak hij na elke tik ‘tak’Helaas was zijn vader fervent klokkenmaker, een echte krak in zijn vak. Dat klinkt al getikt, maar het was dikke kak, dat zijn pa met het grootste gemakHet hele kot, tot de in nok van het dak, vol van die tiktakkers stakEn al was zijn vader, Patrik, in zijn schik met die klokken en al dat getik,Toch dacht de takkende Nick almaar door: ik moet kappen met dat gatgelik 'Van al dat getik krijg ik een attack!', maakte Nick dan ook van zijn takMaar het hielp geen zak, want als hij sprak, kreeg hij een tik op zijn klakNick gaf Patrik lik op stuk: 'Ik heb lak aan al dat getik!'Maar Patrik zette Nik een hak: 'Al uw getak dat geeft mij de hik!' Patrik ontbrak tact maar zat strak in het pak en ondanks de cognac en zijn traczat zijn hoofd nooit in de prak, al leek hij wel een ongelikte klabakPatrik was niet zwak, hij trok aan zijn frak, en sprak met een wakkere blik'Gij flikt mij die tic, het geeft u een kick, maar denkt gij dat ik dat dan pik?' De tikker van Nick zakte onder het wak en toen kreeg hij vlakaf de schrikHij nam een Tic Tac, keek naar Annik en vroeg zich toen af: waarom ik?'Kijk naar Annick, met haar bitter tonic, en haar haren geschikt en in lakZe verzwikt ons parket met haar hoge gehak, wat veel erger is dan mijn getak!' Patrik slikte bier uit een blik met een slok, dat kibbelen maakte hem makHij wilde alleen het tikken van klokken, het tikken en niet dat getakJe kan erin stikken, dacht nukkige Nik, want hoe ik ook weeg of wik,Mijn vader heeft geen respect voor mijn tic, dus ik steek zijn getik in de fik!

Lennart Vanstaen
5 2

EEN FACADE, DIE ACHTERGEVEL

Deze tekst is voor Christophe Vekeman, die me het compliment gaf boeiend te schrijven ondanks dat ik nooit iets lijk te beleven. Wel, ik heb iets beleefd dat volgens mij nog nooit iemand heeft meegemaakt. Hoewel ik altijd heb gezworen nimmer mijn woning te verbouwen, vooral omdat ik mijn ouders heb zien afzien, konden een oorlog in Oekraïne en een cyberaanval me er kennelijk niet van weerhouden alsnog mijn achtergevel op te frissen en een vide te laten steken. Want geef toe, wat kan je in het leven zonder vide? Omdat ik samen met mijn vrouw in totaal vier linkerhanden heb, zijn wij in zee gegaan met een stel jonge, hippe architecten. En om onszelf ervan te vergewissen alles legaal te doen, hebben we ook een bouwvergunning aangevraagd, je weet wel, zo’n veel te groot geel papier dat je dan 30 dagen zichtbaar moet maken voor jouw lieftallige buurtbewoners zodat zij eventueel beroep kunnen aantekenen om de boel nog wat meer te vertragen. Wel, ik had dat papier proper op een OSB-plaat die ik nog had liggen geplakt, drie lagen huishoudfolie erover tegen de regen en de plaat vervolgens vastgemaakt met een halve kilo duct tape aan het muurtje waar ook onze brievenbus aan hangt. Het hing er welgeteld vijf dagen en in het holst van de ochtend van de zesde dag was het weg. Gestolen. Geloof me, de vraag ‘wie pikt er nu zoiets?’ die op uw aller lippen brandt, stelde ik mezelf ook meteen. Het antwoord luidt: ik pik dit niet. Verheugd dat ik eindelijk eens de befaamde blauwe lijn mocht bellen, die ik eerst hield voor een hulplijn voor mensen met acute melancholie, maar ik vermoedde ook dat ze mij met mijn aangifte een boete zouden aansmeren voor het verspreiden van absurditeiten.‘Wat hebben ze gestolen zegt u? Uw bouwvergunning?’ Ze moest er een aparte categorie voor aanmaken, want het paste niet onder officiële documenten zoals bijvoorbeeld een paspoort. Op maandag kreeg ik een afspraak op het politiekantoor op de Turnhoutsebaan. ‘Ah, gij zijt die kerel wiens bouwvergunning gestolen is!’ bulderde een van de twee agenten toen ik binnentrad. Ze hadden duidelijk niet veel te doen (en dat op de Turnhoutsebaan) en mijn aangifte verwerd al snel tot een drinkgelag zonder spijs en drank. Zeker twintig minuten nadat de papieren in orde waren heb ik met de arm der wet staan filosoferen over wie zo’n bord zou gestolen kunnen hebben.‘Waarschijnlijk een bende jongeren’, opperde de kleinste van de twee, die graag de goedkeuring van de andere wilde. Nu, ik wil geen kritiek geven op het politieapparaat, zeker niet na dit onderhoudende gesprek, maar mijn instinct zegt iets anders. ‘Als het jongeren waren’, riposteerde ik, ‘hoe verklaart u dan het bizarre tijdstip van de ontvreemding (omstreeks 10u ’s morgens op een schooldag)? Bovendien lijkt het me te proper voor jeugddelinquenten’, probeerde ik hun jargon eer aan te doen, ‘want ik zou verwachten nog resten duct tape te zien of het betreffende bord enkele meters verder te vinden, nonchalant weggegooid in de voortuin bij een van de buren. U mag ook het gewicht niet onderschatten van zo’n OSB-plaat, jongeren hebben toch geen motivatie noch de aandachtsboog om zo’n bouwvergunning nog maar onze straat uit te dragen.’ De andere agent, die een pracht van een pornosnor onder zijn reukorgaan had, keek me aan met een gezonde jaloezie, alsof hij me wilde inlijven. Ik kreeg een PV mee naar huis en hoewel ik goed vertrouwd ben met basisgrammatica, vroeg ik pornosnor toch wat ik daarmee moest aanvangen. ‘Stuur dat maar naar het omgevingsloket, dan komt alles wel in orde’, sprak hij met profetische woorden. Van de stad kreeg ik dan een week later een antwoord, droger dan Don Vitalski op dinsdagavond: Wij sturen u een nieuwe aanvraag. Alsof ze zelfs niet een béétje uit hun lood geslagen zijn door deze Kafkaiaanse toestand. En wat als mijn bord opnieuw gesloten wordt op de negenentwintigste dag? Het is een façade, die werken aan mijn gevel.

Lennart Vanstaen
11 4

De vuilnisman en ik

Het was een maandagmorgen. Het regende zo fel dat ik de hele weg naar de bakker mijn ogen dichtkneep. Ik moest naar de ‘verre’ bakker, omdat de Deurnese Bakkersgilde na rijp beraad ooit heeft beslist om collectief te sluiten op maandag, het uitgerekende moment waarop vaders naar de bakker moeten. Vloekend waad ik door plassen, terwijl ik een vuilniswagen passeer. Aan het stuur zit een nors kijkende vent, die kennelijk ook blij is dat het maandagochtend is. Hij moet niet klagen, hij zit tenminste droog. Dan merk ik de andere kerel op, die de vuilzakken achteraan in de maler werpt. Hij is alleen. Moeten er niet altijd twee zijn? Misschien is zijn collega ziek. Onze blikken kruisen. Het is alsof ik in de spiegel kijk: hij is bijna een kopie van mij. Klein van gestalte, een beetje een gebogen houding, donker haar, grote neus, klein baardje en vooral twee grote, diepbruingroene ogen die me melancholisch aanstaren. Het enige verschil tussen ons is onze huidskleur. Ziet hij mij zoals ik hem zie? Ik knik zacht en hij lacht terug. We lezen in elkaars blik dat we niet van maandagmorgen houden, maar dat we die gedachte ook kunnen relativeren, in tegenstelling tot zijn collega. Zijn haar plakt tegen zijn voorhoofd, het mijne is droog omdat ik een regenjas aan heb. Hij is doorweekt, maar dat lijkt hem niet echt te deren. Terwijl ik de hoek om wandel, zie ik mezelf vuilniszakken van dorpels nemen en ze vakkundig in de kraakpers werpen. Hem zie ik voor de klas staan, terwijl hij uitlegt waarom je regen met één e schrijft en maandag met twee a’s. Waarom moet hij eigenlijk in de regen al het werk doen, terwijl die bokkige tamzak gewoon tegen tien per uur met die wagen rondrijdt? Dat lijkt me niet rechtvaardig. Wat is hun systeem? Wisselen ze straks? Wanneer het is opgeklaard? Spelen ze vogelpik ‘s avonds? Wordt er geloot? En dan, terwijl het beeld van de vuilnisman stilaan plaatsmaakt voor de gedachte welk brood ik zou kopen, dringt iets tot me door. Misschien lijkt die kleine man ook op mij qua behaalde brevetten. Hij zou wat graag ook eens in die vuilniswagen zitten, maar hij heeft geen keuze: hij bezit geen rijbewijs.

Lennart Vanstaen
9 2

Vandaag sterf ik

Misschien is vandaag wel de dag dat ik sterf. Ik zeg dit omdat ik vandaag mijn hele verleden heb zien voorbijkomen in mijn gedachten, terwijl ik van mijn werk naar huis fietste in het drukke Antwerpse verkeer. Op zich al reden genoeg om een gewisse dood in de ogen te kijken. Ik weet niet wat het heeft getriggerd, plots was het er gewoon. Ik was muziek aan het luisteren door mijn hoofdtelefoon zoals altijd wanneer ik alleen fiets en bevond me van het ene moment op het andere in het huis waar ik ben geboren en getogen tot mijn negen jaar: een herenhuis in Antwerpen-Zuid, meer bepaald in de Pacificatiestraat. Ik zie de voordeur, het huisnummer. Ik ga naar binnen en loop het hele huis door in mijn gedachten. De in het oog springende moluren en zuilen in de woonkamer. Het verhoogje waarop de televisie staat en tevens de vaste plek waar Sinterklaas zijn cadeautjes achterlaat. De eettafel aan de voorzijde van het huis en de kat Nemo op de schouw. De keuken met haar doorgeefgat en het minuscuul koertje, iets dat ik niet meer kan rijmen met mijn ouders, die nu een riante tuin hebben en er niet uit zijn weg te slaan. Hoe ik met Dennis, mijn Turkse buurjongen, voetbalde tegen de garagepoort waar nu een apotheker is. Hoe we een keer bij overbuurjongen Mohamed werden uitgenodigd en ik nooit zoveel zetels had gezien. Dan flitsten er beelden voorbij van de Steinerschool. De klassen, de foyer en het scheikundelokaal. Op zich kom ik daar nog wel eens op een opendeurdag, uit pure nostalgie en om me onder te dompelen in de traagheid, zachtheid en schoonheid die je in geen enkele andere school kan vinden. Ik zag mijn moeder en in haar kielzog mijn broers en ik naar de tram wandelen om terug naar huis ging, maar niet voordat we een knabbelstok hadden gekregen van de biologisch-dynamische bakkerij. Dat is dus niet alleen een biologische bakker, maar ook een dynamische, het zijn dus halve atleten die daar werken. Toen ik wat ouder was mocht ik alleen met de tram en ging ik met mijn klasgenoot Tristan stiekem snoep kopen in een kleine superette waar nu een chic restaurant is. De talloze kinderfeestjes kwamen ook voorbij, waar mijn ouders hun werk in staken. Het was één aaneenschakeling van spektakel op kindermaat. Een stoelendans met de immer onverbeterbare Herman Van Veen door de luidsprekers, een goochelshow door mijn neven Arend en Zeger, snoep eten van een draad zonder je handen te gebruiken, de obligatoire taart met kaarsjes… Allemaal in mijn brein geprint deels door herinneringen en deels door het bekeken hebben van oude VHS-cassettes. Mijn oma die nog kon hurken voordat ze ongeneeslijk ziek werd. Mijn grootouders langs moederszijde die ons soms kwamen ophalen van school. Papie, zoals iedereen mijn grootvader noemde, stak onbeschroomd een dikke sigaar op in zijn even dikke Mercedes en lachte vriendelijk naar ons. Of we naar de snuffelmarkt wilden. Volmondig ja natuurlijk. Met een ijsje achteraf. Vleugen middelbaar onderwijs passeerden eveneens de revue. Hoe ik hoge verwachtingen had van Technologische Opvoeding, waarbij je NOF-poorten via kabeltjes mocht verbinden. En hoe ik daar uiteindelijk maar zeer matig bedreven in bleek. Hoe ik wiskunde moest bijspijkeren na school en in vakanties en hoezeer ik dat haatte maar hoeveel respect ik nu heb voor die toegewijde arme wiskundeleraar, die later pastoor is geworden. Ik dacht aan een van de vele illustere leerkrachten, Jef Casteleyn, die me haiku’s liet schrijven en me voor de grap ‘een saffie’ aanbood op m’n 14e verjaardag. Hoe een andere dijk van een leraar Jan Geerts, die nu dichter en zelfs kunstenaar is, mij als straf maar ook als experiment een les Nederlands liet geven en ik de klas toen de poëzie van Tagore liet kennen, die mijn moeder mij had leren kennen. Hoe we tijdens de les biologie als bijen moesten dansen op de speelplaats. Hoe sentimenteel meneer Janssens omging met de cactussen in zijn lokaal. Hoe de strenge prefect een keer onze voetbal plat stak met een mes omdat de bel al was gegaan. En hoe Jens en ik, beiden in de ban van Radiohead, op de bus tijdens een saaie schooluitstap om het slib aan de oever van de Maas te ontdekken, samen Hail to the thief wilden luisteren, maar omdat wij niet zo’n plugje voor twee paar oortjes hadden, trachtten we beiden op exact hetzelfde moment op ‘play’ te drukken, zodat we bij muzikale wow-momenten (zo goed als allemaal) elkaar met opengesperde ogen konden aankijken om onze idolatrie voor een bepaalde bridge of strofe aan elkaar kenbaar te maken. Al deze gedachten en meer kwamen voorbij en toen ik op een metaniveau nadacht over het feit dat ik plots al die gedachten had, werd ik in eerste instantie meedogenloos overvallen door melancholie, omdat ik besefte dat ik nu was waar mijn ouders ongeveer waren toen ze in de Pacificatiestraat woonden. Ik vroeg me af of zij ook zo weemoedig terugkeken naar die periode die zich als een film in mijn hoofd afspeelde. En zou ik binnen twintig jaar ook als een pudding in elkaar vallen van emotie bij het terugdenken aan deze tijd, toen ik dit schreef? Op een nog meer metaniveau realiseerde ik me dat mijn brein dus al de hele tijd enorme verbindingen was aan het maken, terwijl ik fietsend door het Antwerpse verkeer slalomde. Ik merkte dat mijn gedachte dat ik gevaarlijk bezig was zo af te dwalen in mijn geest totaal niet klopte, integendeel. Ik deed het met gemak. Ik had zelfs de indruk dat ik alles had gezien, ik anticipeerde als een doorwinterde taxichauffeur. En niet alleen het verkeer kon ik perfect inschatten, het leek alsof ik elk detail zag. Een vogel die met een takje in zijn nest landde. Twee vlaggenstokken waarvan de linkse iets langer was. Ik zag links hoe een oude heer de hondendrol niet had gezien en rechts hoe een fietser een auto die wilde afslaan niet in de mot had. En terwijl ik alles rondom mij aanschouwde en mijn brein in het verleden leefde, luisterde ik ook nog eens aandachtig naar de muziek in mijn oren, zelfs naar de teksten. Ik merkte flarden tekst op die toevallig samengingen met ofwel de beelden in mijn hoofd, ofwel dingen in mijn directe omgeving. Terwijl ik trots en verbaasd was door mijn eigen brein, dat dus drie taken tegelijk tot in de perfectie uitvoerde, moest ik denken aan Star Trek, waar om de vijf afleveringen wel eens een brein wordt gedissecteerd om te kijken welke krachten er aan het werk zijn. Wat zouden ze bij mij niet allemaal vinden, dacht ik. Ondertussen was ik thuis gearriveerd en omdat het vrijdag was, ging ik alvast de bestelde broodjes ophalen. Ik zette snel even mijn spullen thuis af en vertrok naar de broodjeszaak. Nog steeds verwijlend bij mijn bezige brein kwam ik terug thuis en merkte dat de voordeur wagenwijd openstond. Raar brein.

Lennart Vanstaen
17 2

Reünies en ruïnes

Onlangs waren mijn eega en ik op een reünie van een groep die zij ooit beschouwde als haar thuis. Het is voor mij de derde reünie in een jaar tijd. Misschien zegt dat iets over de plotse hang naar nostalgie op vijfendertigjarige leeftijd, ware het niet dat het dan vooral de anderen zijn die een acuut verlangen naar vervlogen tijden te beurt valt, want bij mij heeft nostalgie zich al in mijn kruin genesteld zodra ik voelde wat vergankelijkheid was, zodra ik besefte dat dit ene moment, die ene seconde, nooit meer zou terugkomen. Als klein ventje greep die gedachte me al naar de keel. Ik word, introvert zijnde, niet meteen wild van het idee van zo’n post rem samenkomst. Het kan me nooit voorbereiden op de onvoorstelbare hoeveelheid onvoorspelbare anekdotes van vroegere kennissen die ein-de-lijk wat te vertellen hebben. En toch zijn deze reünies spek naar mijn bek. Zelfs als het een reünie van mijn vrouw betreft en ik de genodigden nauwelijks ken.Toen we achteraf thuis aan de eettafel zaten te reflecteren, zoals wij dat wel eens plegen te doen na een sociaal evenement, zei ze dat ze blij was dat ze voor mij had gekozen en niet dat andere pad had gevolgd. Ze had een grote afstand gevoeld, er was een magie gebroken, een blinddoek afgevallen. Ik vroeg of het gevoel teleurstelling was, maar ze antwoordde negatief. Het was eerder een gevoel van opluchting, of verheldering. Zelf had ik ook dat gevoel. Hoewel ik met een zekere kerel een onderhoudend gesprek had, bleef het haar verleden, niet het mijne. En ik had geen commentaar willen geven. Maar dat gevoel van verheldering had ook mij bekropen. Het zijn antwoorden die je op zo’n moment krijgt, antwoorden op nooit gestelde vragen, die als een verfrissende plensbui uit de hemel vallen. Het is gek hoe ontnuchterend het kan zijn om je verleden weer op te zoeken. Het lijkt alsof niemand verder is gegaan, alsof iedereen nog exact is wie hij of zij was. Oké, er zijn rimpels, vetlagen, kale plekken, kinderen en bedrijfsfuncties bijgekomen, maar voor de rest voel je je, bij gebrek aan een beter woord: volwassen, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: volgroeid. Nu vraag ik me af of dat een intrinsieke eigenschap is van een reünie. Misschien voelen we ons daar allemaal volgroeid en lopen we voor elkaar ons gezicht op te houden. Misschien is het gevoelsbedrog. Zijn reünies gedoemd om te mislukken? Kunnen ze er niet voor zorgen dat we elkaar ontmoeten in die hogere, verdere levensfase? Of slagen ze net wonderwel in hun opzet, namelijk de tijd stilzetten en het gevoel geven dat niemand veranderd is ten opzichte van vroeger? En wat als jij wél veranderd bent?De antwoorden waarover ik zopas schreef, lijken alsnog vermomde vragen. Het is ook treffend dat het woord reünie sterk lijkt op ruïne. Je bezoekt een afgebrokkeld verleden, waarin de geest van weleer nog steeds voelbaar, doch een schim van zichzelf is.

Lennart Vanstaen
3 0

Het belang van uitgestalde patisserie in het leven van een chaoot

Nooit mag ik het belang van mijn ogenschijnlijk betekenisloze tripjes naar de bakker onderschatten. En dan heb ik het niet over dagelijks brood. Zonder een bezoek aan de bakker ben ik verloren als het aankomt op bepaalde sociale verplichtingen. Sinds lange tijd ben ik onderworpen aan de in de vitrine uitgestalde patisserie om mij te herinneren aan nakende Vlaamse feestdagen. Reeds vele malen ben ik door het oog van de naald gekropen door op de allerlaatste dag mijn vrouw een gelukkige moederdag te wensen met een pateeke van de bakker, wiens koeltoog me die ochtend glashelder liet doorschijnen dat het die dag moederdag was. De veelal roze of rode pateekes liegen er niet om. De meeste hebben een glazuren hart met het woord MAMA in het midden geschreven. In hoofdletters van suiker of chocolade, zodat ook slechtzienden of lijders aan daltonisme de boodschap niet zou ontgaan. Hetzelfde geldt in februari. Hoewel mijn vrouw en ik niet zoveel belang hechten aan Valentijn, bedank ik de zeemzoeterige taartjes van bakkerij André om mijn geheugen op te frissen. Wanneer ik koningstaarten achter het glas zie, is het tijd om mijn broer te feliciteren met zijn verjaardag. Liggen er pruimentaarten, haal ik mijn beste wensen boven voor twee goede vrienden, wiens verjaardagen rond Aswoensdag liggen. Ik ben ze nog nooit vergeten. Dank u, pruimentaart! Omgekeerd kan ik mijn liefste echtgenote ook wat jennen wanneer zij dat obligatoire pateeke vergeet op Vaderdag. Dat ik zelf slechts een half uur vóór mijn geveinsde teleurstelling in haar op de hoogte ben, vertel ik er uiteraard niet bij. Zo heb ik mijn gespeelde verontwaardiging al jaren aan een stuk kunnen perfectioneren. Dat kan ook altijd van pas komen op andere momenten, denk ik dan. En dan is er nog Verloren Maandag. Op die dag verkoopt menig Antwerps bakker worstenbroden en appelbollen als zoete broodjes. Ik kan me herinneren dat we dat vroeger steevast als avondeten kregen bij ons thuis op ’t Zuid. Waarom heet dat eigenlijk in godsnaam Verloren Maandag? Naar het schijnt moesten ambtenaren in de late middeleeuwen op die dag niet werken. Bij deze wil ik een pleidooi houden om hier weer een officiële rustdag van te maken. Ik voel me toch al verloren op die dag.

Lennart Vanstaen
9 1

PIEMELS IN DE FITNESSCLUB

Sinds een maand ga ik naar de fitness. Nee, het betreft geen goed voornemen, wel een slimme wissel. Daarvoor jogde ik namelijk, maar het was moeilijk om mezelf bij te houden. Mijn hart wilde te snel, mijn benen bleven achter. Drie keer per week werd twee werd één. Regen was eerst een goddelijke verfrissing tijdens het lopen, daarna een onoverkomelijke hindernis die strak geplande loopsessies in het water deed vallen. Na enkele bezoekjes aan de kinesist (lees het relaas hier) was ik het beu.Het lijkt een vorig leven toen ik voor het eerst een fitnesszaal betrad (en die na twee of drie weken weer paniekerig ontvluchtte). Ik voelde me niet thuis tussen trosjes volgepompte veelzwetende gewichtheffers die bij elke krachttoer een krachtboer lieten ontsnappen die de ramen en mijn mannelijkheid deden daveren. Sindsdien heb ik sport een aantal sporten lager gezet op de spreekwoordelijke hobbyladder. Muziek, theater, tekst, taal, film en spel verdrongen elkaar afgelopen jaren om alle vrije ruimte op te vullen. Omdat ik ook vond dat ik moest blijven bewegen werden vooral mijn verplaatsingen tot sport verheven. Ik bezit tot op vandaag nog steeds geen wagen en doe zoveel mogelijk te voet of met de fiets.Maar het is tijd voor iets anders. Het is nu volop zomer in mijn leven, dus geen beter moment om wat fitter te worden.De dame van de nieuwe fitnessclub blijkt een ex-cursist te zijn. Ze spreekt vloeiend Nederlands maar haar accent verraadt haar land van herkomst. Na een eerste kennismakingsgesprek vindt ze me een atypische man, en ze bedoelt het als een compliment. Ze is vriendelijk, ad rem en stelt me op mijn gemak. Buiten de enorm slechte koffie heb ik het dan ook naar mijn zin. Ze is enorm goed in haar job en wil onder mijn huid kruipen om mij een abonnement te laten tekenen. Dat ze er nog een speciale korting bovenop doet (die eigenlijk niet meer geldig is) klinkt onverschillig en niet dwingend. Ze veinst interesse in mijn roman in wording maar ze veinst heel oprecht. ‘En ik moet hem zeker meenemen als hij eenmaal af is, ‘Neem je boek zeker mee hé, als het af is’ zegt ze, alsof de hele fitnessfamilie wachtende is op een roman van een beginneling, zowel wat het schrijven als wat het fitnessen betreft.Terwijl ze een formulier haalt, leg ik alles wat ik zie, hoor en voel in de weegschaal, samen met de prijs die ik zou moeten betalen. Waarvan ik destijds wegliep met de staart tussen mijn benen, lijkt hier afwezig. Van drukte of chaos is hier geen sprake. De algemene sfeer voelt extreem menselijk, als de kerstbrunch met de schoonfamilie enkele dagen geleden. Het wekt bijna de indruk dat men hier alles voor mij in scène heeft gezet door een mooie doorsnee van de bevolking op de loopbanden te plaatsen. De club wil overduidelijk ook haar gebruiksgemak evoceren: talloze schermen onderstrepen het systeem waarmee ik zou gaan trainen als persoonlijk, volautomatisch en toegankelijk.Vandaag vier ik mijn vierde week. In die vier weken heb ik meer piemels gezien dan tijdens mijn bezoek aan het Louvre. De meeste mannen bewandelen daarin een fijne lijn tussen ‘niet iedereen hoeft per se mijn geslacht te zien’ en ‘ik bedek niet onnodig wat God me heeft gegeven’. Laatst zat er een man, toepasselijk Willy genaamd, in de kleedkamer. Hij zat ongegeneerd een krant te lezen met gekruiste benen, waartussen zijn ietwat geknelde eenogige slang piepte. Ik ben niet preuts, maar toen ik aangekleed was en hem nog een prettige dag wenste, voelde ik haast zijn teleurstelling dat ik geen opmerking had gemaakt over zijn enorme lef zich niet om zijn expliciete naaktheid te schamen. Ik noem hem vanaf nu ‘trotse nonkel Willy’. Tenslotte behoor ik nu tot de familie. 

Lennart Vanstaen
23 4

De meeste mensen aan de tramhalte deugen (over een wildvreemde die me spontaan hielp mijn nek in te smeren)

De meeste mensen deugen is een populair boek van Rutger Bregman dat ik als enige Vlaming niet heb gelezen. Niet alleen omdat ik weinig non-fictie lees, maar vooral omdat de stelling in de titel weinig overtuigt, misantroop die ik ben. Al wil ik dat toch even kaderen: ik geloof wel dat mensen deugen, maar volgens mij vergt het een hyperactieve enthousiaste dorser om die deugdelijkheden daadwerkelijk uit de krochten van het hoofd van zijn medemens te trekken, waar ze bedolven liggen onder bergen wereldpijn en dagelijkse miserie. Dit terzijde. Vandaag wil ik hier een bedenking aan toevoegen: wellicht helpt miserie sommige mensen net om hun houding tegenover het leven in positieve zin te veranderen. Terwijl ik gans alleen op tram 10 sta te wachten, bedek ik mezelf met een laag zonnecrème, afkomstig van een door mijn vrouw gekochte en plechtig aan mij overhandigde minifles in meeneemformaat, opdat ik niet door huidkanker zou geveld worden. Na mijn ledematen en gezicht dien ik mijn nek in te smeren, de plekken die de zon steeds te slim af is. In de reflectie van het glas van de abri te zien doe ik dat niet eens op een klungelige wijze. Dan komt er een dame aan die qua leeftijd mijn moeder zou kunnen zijn. Ze zit in een fris groen kleedje met de zomer in haar gezicht. Zij is echter van mening dat ik toch wat hulp kan gebruiken. Ik doe mijn oortjes uit om me te vergewissen van haar niets aan het toeval overlatende mimiek: ze stuurde erop aan om mijn nek in te smeren. In een splitseconde moet je je beslissing dan maken. Je weet dat er een conventie bestaat, zij het met vage contouren, over de tijd die je neemt om op een voorstel van een vreemde bevestigend dan wel ontkennend te reageren. In die seconde treedt mijn innerlijke weegschaal in werking, die overigens bijna volledig in zijn sas is (op 28 september om precies te zijn). Ik overweeg een aantal zaken: is deze persoon te vertrouwen? En zo niet: wat kan zij dan doen? Needle spiking? Koestert deze vrouw een bepaalde fetisj? Heeft zij apenpokken? In hoeverre is het normaal dat een wildvreemde vraagt om me te helpen bij deze toch wel redelijk intieme handeling? En in hoeverre is het normaal dat ik ja zou zeggen? Ik bedank haar uitbundig en kan die hartelijkheid nog steeds niet volledig grijpen. Ze zegt dat insmeren belangrijk is, met al die kankers de dag van vandaag. Ik bevestig deze voor de hand liggende observatie, nog steeds in de waan dat dit de alledaagsheid der dingen niet overstijgt. Ik bied haar een zitplaats aan door mijn rugzak van de bank te halen. Dan laat ze iets vallen over de borstkanker waarmee ze te maken kreeg. Even weet ik niet goed wat zeggen en dat even duurt langer dan ik wens. ‘Hoe gaat het nu met u?’ vraag ik dan maar. Ze blijkt al genezen te zijn. Ze heeft twee jaar een verbeten strijd uitgevochten en gewonnen. ‘Hopelijk komt het niet terug, maar ik ben er nog hé!’ Ik hoop met haar mee. De gedachte dat ze me wilde behoeden voor huidkanker door me in te smeren vertedert me nu. ‘Je moet van elke dag genieten, dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter.’ Een zachtheid omklemt me. Terwijl ze opstapt roept ze me toe dat ik nog van mijn dag moet genieten. Ik geniet al, dankzij de deugdelijkheid van deze vrouw.

Lennart Vanstaen
19 2

Tijd om naar binnen te keren

Vandaag heb ik gecontempleerd. Een woord dat nog steeds niet even goed klinkt als zijn betekenis. Het klinkt alsof ik in een discussie in het stof heb gebeten (Je hebt gelijk, bij deze contempleer ik), dat ik vrede heb genomen met een slechte eigenschap van mezelf (Vandaag moet ik me weer eens contempleren met mijn aangeboren luiheid) of dat ik de zaken nodeloos heb vertraagd (Had ik de situatie niet danig gecontempleerd, waren we op tijd kunnen vertrekken). Het klinkt zeker niet als bespiegelen of mijmeren. De op hol geslagen etymoloog in mij hoort er con-tempus in, ‘mee-tijd’*. Zoiets als een samenvallen met de tijd, waarbij je er dus ook niet aan hoeft te denken. Zo voelt het ook, terwijl ik op ons buitenterras zit, een toonmodel van Makro dat ik destijds kon meepikken voor een prikje. Het gevoel vangt me op een onbewaakt moment, een tel tussen twee geplande invullingen van mijn tijd. Ik ben een boek aan het lezen – meer bepaald Het Lorchter Syndroom van D. Leue, in het gezelschap van een volgens Romaanse traditie gekoeld glas rode wijn. Vrouw bevindt zich buitenshuis, kinderen trotseren dromen van 27 graden in hun kamer. Het hoofdstuk is uit, de wijn in de man en het wordt tijd om mij naar de keuken te begeven voor de volgende taak van huishoudelijke aard. Maar ik beweeg niet, ik voel de tuin aan mijn blik trekken, om mijn aandacht schreeuwen. Meestal ontstaat er dan een horror vacui, een angst om achter te blijven met een gevoel dat ik niets heb gedaan. Vandaag gelukkig niet. Ik geniet van het groen. De trompetboom die ik vorig jaar plantte draagt een weliswaar bescheiden maar fiere kruin als een Braziliaanse verenhoed. Zijn bladeren dragen de belofte van lommerte in zich. Groene vingers heb ik allerminst, het groen is eerder achter mijn oren te zoeken als het aankomt op tuinieren. Te meer dat ik een niet misplaatste trots voel wanneer ik de boom zie floreren. Christophe Vekeman, een van mijn schrijfhelden, gaf me onlangs een compliment met een scherp randje: “Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan.” Ik antwoordde hem toen met een kwinkslag dat ik inderdaad geen hol beleef. Nog steeds erg dankbaar dat hij die woorden over had voor mijn blog, maak ik nu abstractie van het woord ‘beleven’. Het is waar dat ik geen stront heb geschept op een Oegandese boerderij of dat ik niet bont en blauw ben geslagen door mijn vader, maar zijn wij dan gedoemd om niets te beleven? Ik lig ondertussen languit in hetzelfde terrasmeubel, met mijn hoofd turend naar de zwaluwen die dansen en draaien en duiken in het luchtledige. Beleef ik dan helemaal niets wanneer ik word meegenomen in deze poëtische zwaluwzwerm? Deze wolkenwals? Dit blauwwit ballet? Zwaluwen zijn vogels die niet in groep vliegen, maar ik ben getuige van het tegendeel. Volgens mijn vrouw vangen ze muggen, die zich wel in zwermen verplaatsen. Het is een individuele vlucht in groep, zoals mensen vandaag met elkaar omgaan. De zwaluwenzang vervoert me naar een onbestemde plek. De tijd staat stil. Duizend gedachten passeren de revue: van hoe de kruin van de trompetboom mijn vadergevoel aanwakkert, over de mondelinge test die ik deze ochtend heb afgenomen bij een Oekraïense cursiste, die een traan liet nadat ze een haast feilloos examen had afgelegd maar van de emotionele weeromstuit aan haar thuisland moest denken; de gazpacho die daarstraks niet in de smaak viel bij mijn kroost vanwege de idiosyncratische eigenschap van gazpacho, namelijk dat hij koud wordt gegeten, en de complimenten die ik mocht ontvangen nadat ik de twee kommetjes een minuut in de microgolfoven had gestoken; tot de eigenzinnige opbouw van de structuur in Dimitri Leue’s roman, een aanrader overigens. Al deze bespiegelingen vullen mijn hoofd en tegelijkertijd ontstaat er een witte vlakte, een diffuus diafragma, een troebele lens. Geen onbeschreven blad, maar een hele tekst die te vaag is om te lezen. Geen verlaten plein, maar een hoop contourloze figuren wiens gedempte stemmen roepen om aandacht. Leger dan dit kan ik mijn hoofd niet maken.Ik voel de avond aarzelend maar meedogenloos vallen en besluit stilaan naar binnen te keren, hoewel ik het laatste uur niets anders heb gedaan. *na enig opzoekingswerk blijkt de juiste oorsprong van het woord toch iets heel anders. De ‘con’ klopt nog, maar het tweede deel komt van ‘templum’ wat de grenzen aangaf van het gebied waarin een augur werkte. Een augur was een Romeinse priester die, vaak door naar vogels te kijken, de toekomst probeerde te voorspellen.

Lennart Vanstaen
2 1

Verhalen die verbinden

‘Heb je het verhaaltje van de verjaardag van de wezel al gelezen?’ vraagt mijn wederhelft met onverhoopte ogen. ‘Nee’ antwoord ik droog. ‘Dat ben ik!’ kirt ze, waarna ze me geen keuze laat het straks voor te lezen aan de kinderen. Dat beloof ik. Het verhaaltje gaat over een wezel die jarig is en een feestje geeft voor alle dieren in het bos. Wanneer het moment bijna is aangebroken, twijfelt hij of de taart wel lekker genoeg is, zijn huis wel groot genoeg en of het wel gezellig zal zijn. Hij besluit de aankomende dieren toe te roepen dat het toch niet doorgaat. Terwijl de laatste dieren al weer op de terugweg hun schouders ophalen, herroept de wezel zijn boodschap. ‘Het gaat toch door!’ Uiteraard ben ik geen onbekende met de dierenepiek van Toon Tellegen, meester in de filosofische bespiegelingen over kleinmenselijkheid. Al sinds ik bewerkingen zag van Benjamin Verdonck op de planken ben ik superfan. De fabeltjes zijn enorm geestig, griezelig herkenbaar en vaak taalfilosofisch van aard. Het gaat bijvoorbeeld over hoe de verjaardag van de eendagsvlieg ook ineens zijn afscheid van het leven is. Over de vraag of argwaan dan wel een soort soep is. Over hoe de kikker trots is dat hij een smet heeft geworpen op het blazoen van de zwaan. Mezelf heb ik nog niet echt gevonden, hoewel het verhaal over de mossel die een feest geeft voor één persoon aardig in de buurt komt. Hij wil eigenlijk helemaal geen feest geven: dan moet je dingen organiseren, lachen en dansen. Maar hij wil het wel begrijpen en er deel van uitmaken. Bovendien houdt hij van gezelligheid, al weet hij niet echt goed wat het is. Sinds een jaar of twee heb ik ook gesloten Toon Tellegen in te zetten in mijn lessen NT2. Wanneer we aanbelanden bij het vaste thema ‘Vroeger’, waarin ik de OVT (de imperfectum) aanleer voor de eerste keer, vind ik het nodig om dit – naast de grammaticaoefeningen – meteen wat in te slijpen. En er is geen betere toepassing dan korte verhaaltjes waarin iedereen wel iemand herkent, bij voorkeur zichzelf. Vandaar volgt het thema ‘Verhalen’, dat ik in gang schop met een kleine intro: een verhaal van Misschien wisten zij alles. Nu, vergis je niet, het is niet omdat het over de eekhoorn en de mier gaat of een olifant die in bomen klimt dat het kinderlijk eenvoudig is. De woordenton waaruit Tellegen zijn woorden grabbelt lijkt bodemloos. Om het enigszins toegankelijk te maken voor een NT2-klas heb ik dus hier en daar wat vrij vertaald van het Nederlands naar het NT2-s. De moeilijkste woorden leg ik dan uit. In het begin vond ik het prettig om het allerlaatste verhaaltje van het boek te vertellen, dat is meteen ook het langste. Het gaat over de eekhoorn en de mier die tijdens een wandeling naar de verte op een muur botsen, die eindeloos lijkt. Ze besluiten dat ze er alleen overheen kunnen, maar wanneer de mier over de muur kijkt, ziet hij niets. ‘Ook geen grond?’ vraagt de eekhoorn? ‘Nee, niets.’ ‘Dus alleen maar lucht?’ ‘Nee, geen lucht, niets!’ En zo gaat het maar door. Tot de cruciale vraag volgt: ‘Kan je je niet naar beneden laten zakken aan de andere kant?’ ‘Er is geen andere kant, er is maar één kant, en nu moet je niets meer vragen.’ De eekhoorn maakt dan een soort Hegeliaanse redenering: als daar niets is, is hier dus alles. Dan concludeert hij dat hij tevreden is met alles aan deze kant. ‘Meer hoeft er ook niet te zijn.’ Wanneer ik het verhaaltje heb gelezen speur ik meteen de gezichten van mijn cursisten af. Dit verhaal maakt altijd iets los, zij het positief dan wel negatief. In mijn ervaring is ongeveer een vierde van de klas enthousiast genoeg om meteen meer te lezen van Tellegen. Een ander kwart is vooral verward en zoekt naar een reden waarom hun leerkracht dit net heeft voorgelezen, behalve de enkele OVT’s. Het derde groepje vindt dit ongelooflijk saai want er gebeurt niets. En de laatste paar cursisten vinden het mooi zonder te weten waarom. Slechts een zeer beperkt aantal cursisten haalt de boodschap eruit. Ik begeleid ze naar deze moraal van het verhaal en zo komen we op het gezegde ‘het gras is altijd groener aan de overkant’, wat we dan vertalen in alle talen uit de klas. Wat ik fantastisch en opvallend vind aan het vertellen van deze verhalen is de eenwording van de groep. Plots is er geen verschil meer tussen de landbouwer uit Afghanistan, de biologe uit Peru, de fysicus uit Syrië, de doctoraatsstudent uit Rusland en de boekhouder uit Turkije. De verhalen overstijgen zowel de taal als het opleidingsniveau als de cultuur. Het verbindt ons als mensen, en dat is meteen de kracht van verhalen in het algemeen.

Lennart Vanstaen
109 2

Blauwe maandag

Elke ochtend komt er een moment waarop je weet dat de wekker binnen enkele minuten zal aflopen. Ook al hoop je op je veel te heldere telefoonschermpje een ander uur te zien, of voel je de adem van de ochtend nog niet in je nek. Ik weiger te kijken. Een bloot voetje, maat 28, doet herhaalde pogingen om mij uit het bed te schoppen. Er schijnt blauw licht door de kamer. Ik krijg het er benauwd van. Ik probeer te luisteren naar mijn ademhaling, iets wat ik vroeger vermeed omdat het mijn angst helemaal isoleerde. ‘Bij uw volgende angstaanval moet u zich concentreren op uw eigen ademhaling, dan ebt de paniek weg.’‘Dokter, dat is net hoe ik mijn angst beleef: alleen opgesloten zitten in de pulserende kamers van mijn longen.’ Als een dibboek kruipt het langs je benen omhoog naar je hals om zich in je gedachten te nestelen. Sinds het laatste bezoek aan een hopelijk laatste therapeut begrijp ik wat de dokter had bedoeld. Door de recent onder de knie gekregen kunst der respiratietechnieken kan ik het zwarte deken van me afwerpen nog voordat het mijn edele delen heeft bereikt. De vrees voor mijn angst is weg. Ik heb – samen met de therapeut – vakkundig een vierkant rond die cirkelredenering getrokken. Mijn ademhaling is niet de enige in de kamer. Ik probeer ze één voor één te onderscheiden. In die van mijn vrouw zit de suggestie van een snurk, in die van mijn dochter het piepend geluid zoals de ontsnappende lucht van een opblaaspomp. Die van mijn zoon kenmerkt zich door de sporadische onderbrekingen van een tikkend geluid van de tong tegen het verhemelte. Misschien leef ik in de waan van mijn eigen gedachten, maar mijn ademhaling is nauwelijks hoorbaar.In alle kamers waar ik ooit de nacht met anderen heb gespendeerd, ben ik geheid de stilste. Ik sta op als eerste. De dagen waarop dat gebeurt, kan ik op één hand tellen. Om vrouw en kinderen niet te wekken, stap ik zo voorzichtig mogelijk naar het venster. Het blauwe licht maakt me niet alleen angstig, maar ook nieuwsgierig. We hebben overal houten vloeren in huis. Dat is zeer authentiek maar ook vervelend als je je bijvoorbeeld ’s morgens heel stil wil verplaatsen. Elke plank klinkt als een knarsende kasteeldeur met piepende scharnieren. Gelukkig ken ik ondertussen mijn weg doorheen dit mijnenveld en manoeuvreer ik langs de planken die mijn voetzool al kennen. Ik schuif één gordijn open. De regen klettert oorverdovend als een machinegeweer tegen de ruiten en vertroebelt mijn zicht. Met moeite ontwaar ik drie voertuigen met zwaailichten. Het is nog te vroeg voor luide sirenes, en ik vind het haast hartverwarmend dat men daar rekening mee houdt bij de hulpdiensten.Ik voel me een wrede god, vanop een hoogte mensen in volle actie en paniek af en aan zien rennen terwijl ze roepen, schreeuwen, huilen of angstig toekijken vanuit de belendende gebouwen. En als soundtrack alleen machinegeweren. Een wirwar van menselijke emoties. Een futuristisch doek van Bruegel. Eén man speelt de hoofdrol in dit tableau. Met gestrekte armen richt hij zich jammerend naar de hemel als in een Grieks epos. Op het moment dat de draagbaar naar buiten wordt gereden, springen de straatlantaarns uit. Er heeft zich reeds een kleine file gevormd achter de ziekenwagen, die half balancerend op het trottoir een vlotte toegang tot het rondpunt voorkomt. De heer in de Audi A4, die achter de Citroën Berlingo geen blijf weet met zijn ochtendhumeur, gaat tekeer op zijn claxon alsof hij zijn eigen vrouw wil reanimeren. Hij heeft geen besef van wat er zich een aantal voertuigen voor het zijne afspeelt. Mijn straathoekbuurman is ontroostbaar en hoort niet wat de ambulancier hem zegt.Haar woorden waaien weg in de wind.Zijn verdriet gaat op in de regen.De regen en de wind proberen mijn slaapkamer en ziel binnen te dringen. Dan hoor ik wel een geluid achter me. Ze zijn wakker, de bengels. Ik verplaats mijn aandacht van de straat naar de nog niet zo wakkere ogen van mijn dochter. Terwijl ze met haar vuistjes het slaapzand eruit wrijft, weet ik wat ze gaat vragen. ‘Papa, moeten wij naar school vandaag?’ Een vraag die zij alleen stelt op een schooldag, nimmer in het weekend. Het doet me vermoeden dat zij een spelletje met me speelt wanneer ze niet weet welke dag van de week we zijn.‘Ja, het is maandag, de eerste dag van de week.’‘Mag ik ook kijken?’ Ze gaat op haar tippen staan om toch maar met haar ogen boven het vensterraam uit te komen.‘Kom, schat, we gaan onze tanden poetsen, het is al laat.’ Mijn zoon moet en zal als eerste beneden zijn. Daarom doe ik elke ochtend zo snel mogelijk mijn kleren aan. Het is de enige invloed die ik kan uitoefenen op hem. ’s Morgens doet hij maar al te graag dingen die tijdrovend zijn, zoals rondjes lopen in zijn adamskostuum, in het boek beginnen lezen waarin hij gisteren niet wilde lezen omdat het te veel tijd in beslag zou nemen of aan parkour doen met de weegschaal, de stoel en de badkamerkrukjes.‘Ik ben klaar’, laat ik hem weten, en ik toon hem mijn volledige outfit als bewijs. Hij schiet licht gepanikeerd twee versnellingen hoger en begint te worstelen met zijn broek. Ik keer terug naar de slaapkamer om de slaapgeur te verdrijven en de overige gordijnen te openen. Het lijkt zo’n dag te worden waarop kelders onderlopen. De ziekenwagen is uit het zicht verdwenen en van de rij auto’s is geen spoor meer. Twee snelheidsduivels kruisen elkaar: een man die volledig uit leder lijkt vervaardigd scheurt voorbij op een motorfiets en passeert in een splitseconde een jonge magere Marokkaan op een elektrische step, die, ondanks een stilaan ontluikende ochtendspits, geen oog heeft voor het verkeer om zich heen. Alle sporen van het accident zijn uitgewist. Nietsvermoedende fietsers, voetgangers en automobilisten bewegen zich voort over de weg en in hun gedachten. De meesten moeten ergens zijn. Liefst dringend. Sommigen willen graag snel af zijn van hun kinderen om te kunnen werken, om zich maatschappelijk verantwoord te voelen. Anderen strompelen naar de apotheker voor hun pillen of naar de bakker voor een brood. Zij hebben reeds gewerkt. Ze hebben deze nacht weer eens niet het geluk gehad te sterven in hun slaap. Ik luister opnieuw naar mijn ademhaling. Ik sluit mijn ogen en probeer het tempo te laten zakken. De regen is opgehouden en ik hoor een sirene in de verte. Ik laat mijn ademhaling zakken totdat inademen en uitademen samenvallen met de la en de re van de sirene.

Lennart Vanstaen
0 0

Beken(d) in Gent!

Een tijdje terug bezocht ik mijn goede vriend Pieter. Hij woont in Gent. We zouden daar iets doen wat menig mens heeft gedaan het afgelopen jaar: wandelen. We waren erg verheugd elkaar nog eens in volle glorie te mogen aanschouwen, en we kuierden keuvelend door de Gentse stadskern. Omdat Pieter om de haverklap verhuist, ben ik al bijna even bekend met Gent als met Antwerpen. Ik wist echter niet wat ons te wachten stond na zonsondergang… We hebben geluk met het weer. De imposante betoncentrale, die haar laatste rookpluimen al meer dan tien jaar geleden heeft uitgeblazen, baadt in het zonlicht. Het is een prachtig staaltje industriële architectuur. Het internet leert me dat men niet zo gek lang geleden rond deze mastodont nog een toekomst wilde bouwen, maar het plan om het gebouw een tweede leven te geven als bakermat van een nieuwe woonwijk, werd plots van de baan geschoven. Pieter vertelt me ook dat het gekraakt werd en nog steeds een geliefkoosd doek vormt voor vele graffitikunstenaars. Na een deugddoende wandeling van enkele uren, een meeneemkoffie en een warme maaltijd wordt het stilaan tijd dat ik huiswaarts keer. Het schemert al. Pieter vergezelt me nog even op mijn weg naar station Dampoort, kletsend over vervlogen tijden, waarin we ons nog niet hoefden te bekommeren over een avondklok. Frappant, dat woord. Er schuilt nog steeds dat beeld in van een luidende kerktoren, terwijl onze zuiderburen met couvre-feu eerder de suggestie krijgen de lichten te doven. We draaien een laatste straat in naar het station. Plots licht er een enkel zwaailicht op vlak bij ons en er stappen vier donkere figuren uit een al even donkere wagen. Ik voel mijn hartslag in mijn keel. Worden wij slachtoffers van een gewelddadige overval? Het is in ieder geval de uitgelezen plaats, zo rond tien uur ’s avonds in een duistere steeg nabij Dampoort. Een man vat post achter mij, een andere blokkeert de weg voor Pieter. Links loopt de Leie en aan de rechterkant staat de wagen. We kunnen geen kant op. Een derde man stapt op ons af en grijpt in zijn binnenzak. Hij toont zijn badge en voegt eraan toe dat hij een agent is. Iets in mij heeft er geen vertrouwen in. Ik ben namelijk al enkele keren in mijn leven belazerd door echte con men. Ik overhandig met een zekere onzekerheid mijn identiteitskaart. Pieter kribbelt zijn naam en adres neer – hij had zijn portemonnee niet bij zich. Uit mijn ooghoek merk ik dat de agent met de bril me zo streng mogelijk aankijkt. Dat lijkt me niet evident met een neusmondmasker en aangedampte brilglazen. “Wat doen jullie hier?” blaft hij. Pieter vertelt dat we op weg zijn naar het station.“Het station?”Er zit zoveel argwaan in zijn stem dat ik zelf ook begin te twijfelen aan mijn bestemming. Met de rigiditeit van een schoolprefect doet hij alsof hij ons op heterdaad heeft betrapt op een pertinente leugen.“Mannekes, het station is naar daar hé!”“Excuseer, meneer de agent, maar Dampoort is wel ginder hoor”, snijdt Pieter hem de pas af.“Ah, ja… Dampoort.”Ik zie hem denken: welke onverlaat neemt nu een trein in Dampoort? Dan volgt er een halve minuut pijnlijke stilte. “En wat doet u dan in Gent?” richt hij zich tegen mij, met de trofee in zijn hand waarop staat dat ik woonachtig ben te Antwerpen. Ik gun hem een karig antwoord.“Wandelen”. Het was niet eens gelogen.“Wándelen?” Hij had dit antwoord kennelijk niet verwacht. En nu lijkt het bij de man te dagen, hij verandert zijn toon. Zou het aan mijn zwoele stem gelegen hebben? Of misschien aan de trefzekere stijl van de één-woord-zin?“We gaan even controleren of u bekend bent met het gerecht. Dat duurt niet lang hoor, wanneer vertrekt uw trein?” Ik lieg dat ik m’n trein nog wel zal halen. Bijna laat ik me ontvallen dat ik redelijk bekend ben met het gerecht, maar dat ik absoluut nog kan bijleren. Gelukkig denk ik op tijd aan het feit dat ik een onnozelaar ben en hij een agent. Pieter en ik zoeken elkaars blik tussen muts en mondmasker. Daarin lees ik dat hij vooral bekend is met het vegetarisch gerecht. We knipogen in gedachten. De agent heeft inmiddels door met wat voor brave zielen hij hier te maken heeft. Hij voelt zich dan ook genoodzaakt wat duiding te geven bij dit alles.“Er gaat nogal wat drugs rond in deze buurt, zeker als het donker is. U moet dat begrijpen, met die mondmaskers en die mutsen… Zo zien wij het verschil niet goed hé.”Met ‘het verschil’ bekent hij zijn kleur nog voordat de radio van zijn collega ons heeft vrijgesproken. We zien er misschien uit als schimmige cocaïnedealers, we klinken helemaal anders.“Zeg, zijn er eigenlijk in Antwerpen veel controles?” wil de man van me weten. Ik haal m’n schouders op waarmee ik enerzijds bedoel dat ik het niet weet en anderzijds dat het mij niet kan bommen. Terwijl ik op mijn telefoon het uur raadpleeg, klinkt vanuit de dispatch eindelijk de bevrijding. Niet bekend met het gerecht. Ik voelde een zekere teleurstelling om niet bekend te zijn. Als zonderling in een vreemde stad verliet ik Gent. Ik was wel nog vóór het luiden van de klokken thuis.

Lennart Vanstaen
0 0

Het is honderd óf drie euro, wat kies je?

Mijn kinderen spelen winkeltje. Mijn dochter is de mevrouw die in de winkel komt kopen, mijn zoon is de eigenaar. Als valuta gebruiken ze wasspelden. De mevrouw krijgt bij binnenkomst meteen een keuze tussen drie onmisbare producten. Een regenboogbal – de winkelier is overduidelijk mee met de huidige maatschappelijke thema’s; één speelkaart – voor klanten die hun schoppen drie hebben kwijtgespeeld; en twee memorykaartjes – voor een héél kort spel of voor wanneer je niet tegen je verlies kan. Hij vermeldt dat alle producten honderd euro kosten. De mevrouw in de winkel telt met een bang hart de wasspelden in haar handje – het zijn er slechts drie en ze heeft schijnbaar alle moeite ze niet te laten vallen.‘Ik heb drie euro’ zegt ze, alsof ze de eigenaar van de boetiek met stelligheid wil laten aanvoelen wat échte armoede is.‘Spijtig, dan gaat ’t niet’ concludeert de eigenaar onverschillig. Totdat hij tot het besef komt dat hij daar ook niet mee is geholpen.‘Maar het is honderd óf drie euro, wat kies je?’ Het is bewonderenswaardig hoe ad rem deze winkelier is en hoe snel hij zijn verkoopstrategie weet aan te passen aan de noden van zijn cliënteel. Na de bal even te hebben geïnspecteerd overhandigt de mevrouw drie wasspelden aan de winkelier en neemt ze de bal mee. Wanneer zij aanstalten maakt het pand te verlaten en haar huisje binnen te gaan – dat zich amper dertig centimeter verder bevindt, wil de winkelier nog even alles uit de kast halen. Ook letterlijk, want hij haalt allerlei parafernalia uit de kast die blijkbaar onderdeel uitmaakt van zijn bescheiden warenhuis. Hij stalt razendsnel nog wat van deze hebbedingen uit op zijn geïmproviseerde toonbank: een jojo zonder touwtje, een rekker, een leeg rozijnendoosje en – erg opvallend – een broek voor jongens van ongeveer zes jaar. Zelf heeft de eigenaar geen broek aan, maar het lijkt me te vergezocht om hier een verband te zoeken. Waarom zou iemand zijn eigen broek verkopen, denk ik dan. Hij trekt nog snel haar aandacht: ‘Euh… wil je niet nog iets? Ik heb nog super veel dingen!’ Natuurlijk wil hij nog wat verkopen. Het zijn moeilijke tijden en de klanten zijn schaars. De mevrouw aarzelt.‘Maar ik heb toch geen centjes meer nu?’‘Ah’, beseft de eigenaar. ‘Wacht even.’ Hij neemt de wasspelden die hij zopas had ontvangen voor de bal weer uit zijn kassa en geeft ze aan de mevrouw. ‘Zo, nu kan je weer iets kopen. Wil je dit?’ Hij toont haar een autootje. De mevrouw reageert verontwaardigd: ‘Zeg! Dat is wel míjn auto hé!’Hier is een gewiekste handelaar aan het werk. Zoveel is zeker.

Lennart Vanstaen
2 1

Traan voor mijn lekkende kraan

Een vriendin die zich recent heeft ontpopt tot mindfulnesscoach – check Fee Floralis! – schotelde mij een schrijfopdracht voor van de dichteres-kunstenaar Rupi Kaur – bekend van Milk and honey. De opdracht luidde: schrijf een ode aan iets dat je elke dag ziet. Een alledaags object dus, waar je eens met andere ogen naar kijkt. Omdat positieve dingen zo voor de hand liggend zijn (mijn warme douche, heerlijk espressoapparaat of kwaliteitsvolle hoofdtelefoon), koos ik voor iets wat mij na aan het hart ligt maar waar mijn eega de pest aan heeft: onze wellicht door mij verkeerd gemonteerde keukenkraan. Toen ik anno 2019 merkte dat het water van onze keukenkraan niet alleen uit de straalbreker kwam, maar tevens onderaan ontsnapte en vervolgens het hele keukenblad in een keukenplas veranderde, kleurde mijn vermoeden even donkerbruin als de roestplek die het water inmiddels had achtergelaten op de kraan. Het was tijd voor een nieuwe. Eerst dacht ik het zelf nog te kunnen redden. Ik demonteerde het ding en concludeerde al snel dat het rommel was. Niet mijn schuld dus, de kraan kwam bij het huis. Dat was een van de vele voordelen. Ik was als zelfgediplomeerde loodgieter best trots op mijn afbraakwerk, dat aanvoelde alsof ik een steunmuur had gesloopt. Totdat het begon te dagen dat het werk niet stopte bij het metalen gat in de spoelbak waar ik op stond te gapen. Er moest effectief een nieuwe kraan in komen. En ík moest die gaan installeren, want de (mini)macho in mezelf weerhield me ervan iemand anders lastig te vallen. Zodra ik besefte dat ik me een kraan moest aanschaffen, maakte de minimacho plaats voor mijn immer aanwezige vrouwelijke kant: ik mocht een kraan kiezen! Met een zwaai griste ik mijn smartphone van het aanrecht en surfte ik naar doe-het-zelfwinkels als Gamma, Brico en consorten. Eerst selecteren op prijs – van hoog naar laag liefst, want ik wil die poepchique kranen zien die ik niet kan of mag kopen. Ik gil naar mijn vrouw dat ik een nieuwe kraan koop en vraag wat het budget is daarvoor. Wij beheren alle budgetten samen, maar mijn vrouw is nu eenmaal beter in die dingen inschatten. Ze antwoordt dat het zéker niet meer dan honderd euro moet zijn. Mijn interpretatie is: zo dicht mogelijk bij honderd euro. Ik filter alle kranen tussen tachtig en honderd euro. Dan kies ik voor een eengreepsexemplaar. Ecologische waterstraal? Ja, alstublieft! Na enkele filters te hebben aangeklikt, krijg ik één resultaat. Mijn neurose laat het zelden toe dit soort alledaagse openbaringen van het fatum in de wind te slaan. Zeker niet als het dan nog eens een designkraan betreft. Ik voeg de kraan toe aan mijn mandje en fiets richting Gamma. Op 2 april 2021 lekt de kraan nog steeds. Hoewel ik er verschillende YouTube-filmpjes op heb nageslagen en elke stap nauwkeurig heb gevolgd – ik ben misschien geen handige harry, maar excelleer vaak in prutswerk – klopt er iets niet. De kraan doet het prima, ze biedt me warm én koud water. Echter, zij lijkt een eigen leven te leiden. Af en toe, op totaal willekeurige momenten, lost zij water. Alsof zij moet braken. Volgens mijn vrouw ligt het aan de installatie. Leuk dat je dat woord op twee manieren kan interpreteren, maar ze refereert toch wel aan de installateur in kwestie. Als je het aan de installateur vraagt, is er iets mis met de kraan zelf – een fabricagefout. Gerichte zoekpogingen op het internet staan me bij. Het is een kraan met Downsyndroom. Ik voel mee met haar. In het voorbije jaar heb ik ontdekt dat zij alleen lekt als je haar iets te gretig naar links of rechts draait.‘Je moet haar behandelen met zachtheid, zoals de kapper je hoofd draait om de andere kant van je haardos te knippen’, probeerde ik meermaals. Maar het zal niet baten. In de nabije toekomst zal ik haar moeten vervangen. Het feit dat de door mij gekozen designkraan ook een sierlijke ronding heeft in de hoogte en daardoor het keukenraam niet opengaat, zal mij niet helpen in mijn pleidooi voor de lekkende zwaan. Mijn geld krijg ik ook niet terug. Dat is zo als je het bonnetje meteen in een opruimwoede wegsmijt. Ik vind bonnetjes iets van de jaren 90, maar met die these kon de kassière van Gamma niet veel. Trouwens, ik hoef mijn geld niet terug. Ik heb genoten van mijn kraan. Ze heeft me zo vaak verwarmd bij koud weer. Ze leste mijn dorst in de zomer. Zorgde voor vertier bij het samen afwassen. En ja: ze huilt af en toe een beetje water, maar wanneer zij uiteindelijk zal worden vervangen door een kraan met een attitude van kijk-naar-mij-ik-heb-nul-fabricagefouten zal ik ook om haar een traan laten.

Lennart Vanstaen
17 0

Spektakelslakken en schriftbinddildo’s

Heb ik u gepakt met mijn ietwat provocerende titel? Dat was uiteraard de bedoeling. Toch zijn het niet mijn woorden, maar die van mijn kinderen. Ere wie ere toekomt. Zij hebben deze woorden zelf geswipet op mijn telefoon. Oftewel: slepend getypt. En we hebben ons een kriek gelachen toen ik hen de resultaten voorlas. U gelooft me niet? Of u wil zelf dat u kinderen zich eens wagen aan schriftbinddildo’s? Lees dan vooral verder. Al meer dan een jaar proberen we ons de gezelligheid van een cafégesprek te herinneren, de geur van een cinemazaal en hebben we fantoomafdrukken op onze wangen van de kussen van een vreemde. Om deze ellende te bagatelliseren, moet een mens dingen doen. In onze welvarende westerse wereld bestaan er gelukkig vele uitlaatkleppen voor. Helaas zijn die kleppen dicht. Er is geen hol te doen, zeker met kinderen is het soms afzien wanneer de scholen gesloten zijn of april meer sneeuwstormen telt dan Belgische ministers van Volksgezondheid. Wat kan je dan wél doen? Misschien eens naar het park gaan? Dát is lang geleden! Of wat dacht je van een uitstap naar een museum? Drie uur een muilkorf dragen, niets mogen eten of drinken en het feit dat we twee weken geleden moesten gereserveerd hebben even terzijde. Of toch maar een heerlijk dagje thuis, zo met de kinderen? Wat is er zaliger dan de godganse dag naar Samson en Gert luisteren – hoofdzakelijk naar de mantra van Op op alles is op – van commentaar voorzien door een gillende zus en een tierende broer? Edoch! Treur niet, beste lezer. Vaak zijn het de kleine dingen des levens die onze dag maken of kraken. Bent u in het bezit van een Android telefoon die niet uit de prehistorie stamt? Dan heb ik een gouden tip voor u. Dolle pret voor de kinderen én uzelf verzekerd. Het Gboard (het standaard toetsenbord op een Android telefoon) gebruikt een versie van het in 2009 geïntroduceerde Swype. Het laat je ‘slepend‘ typen, dus zonder de afzonderlijke toetsen in te drukken, maar de woorden als het ware te swipen. Ik gebruik dit al jaren en ‘typ’ daardoor aan een supersonisch tempo. Helemaal heerlijk wordt het als je ermee begint te experimenteren. Draai bijvoorbeeld tien cirkeltjes achter elkaar en bekijk welke gekke woorden daaruit voortkomen. En vooral: laat je kroost erop los. Ik krijg nu soms de vraag: ‘Mag ik nog eens rare woordjes schrijven aan omi?’ Ik antwoord dan: ‘Natuurlijk, jongen’, omdat ík me niet alleen rijkelijk amuseer met de wonderen van deze taalcomputer, ook mijn kinderen liggen in een deuk wanneer ik voorlees wat ze hebben geswipet. Hieronder een bloemlezing. Delphine Lecompte kan er een puntje aan zuigen. stuk venkelzalfserieus Uitwaskwis Synchroonknuffel.Schaatsclinic wist ruik winkelkarretje zij scheefgeweiwitte spektakelslak schriftbinddildoRotterdam wordt ook stedelijke studiekeuzeautorutteScheer zelf zie erg attent en scheiding tussen down een Esther Studiegids drinkenhuis diffuustaalstrijder steeds echt duurt overmatig zelfsdie s eens zorggroep Francde suggestie maison dansje vrees ersurft stel MeisjesschildDag goedkope president Scheffer reserverensheet zette work doorsnee

Lennart Vanstaen
0 0

Opleiding

Taal- en letterkunde Nederlands - Theater-, film- en literatuurwetenschappen (UA)

Publicaties

-          2010        Publicatie in 1001 Liefdes, uitgegeven door Creatief Schrijven - poëzie

-          2011        De Comeback van de Pompbak (eigen beheer) onder Flabberghast - proza, poëzie

-          2015        Prins 6 – een fantastische omweg naar avontuur (eigen beheer, theater) onder                                Flabberghast - regie, co-auteur

-          2015        De Comeback van de Pompbak, 2e nauwelijks herziene druk (eigen beheer) onder                     Flabberghast - proza, poëzie

-          2016        Met opgeheven hoofd – memoires van Agens Onzea door haar kleinzoon (eigen                     beheer) – biografie / non-fictie

-          2021        Officiële toetreding tot Aanlegplaats, plaats voor literaire blogs (o.l.v. Dirk Van Boxem                       & Jo Komkommer) – proza

-          2023        Tijd om naar binnen te keren - Publicatie Elders Literair – proza

-          2023        Van voorbijgaande aard - Publicatie Het Gezeefde Gedicht - poëzie

-         TBA         (Mijn eerste roman)

Prijzen

2010        Juryprijs mooiste gedicht (Jeugd & Poëzie)

2010        Eervolle vermelding De Gouden Meeuw onder Flabberghast - proza

2018        De rustdag van Franky en Melchior, maar toch vooral van Franky (eigen beheer) onder                    Flabberghast – Prijs opkomend talent (juty: Jaouad Alloul / Eric Vanthillo) Theater in de buurt (FAMEUS) - regie / co-auteur

2021        Vangst van de week (maart / november) op Aanlegplaats - proza / blog

2022        Vangst van de week (juli) op Aanlegplaats door Gert Brouns - proza

2022        Longlist Verhalenwedstrijd Elders Literair - proza

2023        Vangst van de week (mei) op Aanlegplaats door Katrien Scheir – proza

2023        Tip van de week AZERTYFACTOR door Vanessa Daniëls – poëzie

2023        Tip van de week op AZERTYFACTOR (door Vanessa Daniëls) - poëzie