De min-of-meer gemompelde woorden kwamen vurig binnen zoals de zonnestralen in een kaal huis. “Als zesdejaars verwacht ik toch wat meer.” Dé meest uitgesproken én gehoorde zin van zowel leerkrachten als studenten in de eerste maand van het moordende schooljaar. Mijn ogen waren al van gewoonte naar buiten aan het staren. Het buiten waarnaar ik urenlang gekeken heb. Dit is mijn laatste jaar dat ik dit zal zien. Af en toe dwaalden ze terug naar de les, maar toen ik alles flou zag, toonde het betweterige bewijs mij dat ik school niet leuk vond. Wanneer ik door een leerkracht uit mijn systematische dagdroom gesleurd werd, trokken mijn voeten mij zonder pardon terug naar de bodem. De weerkaatsende vloer toonde de gekauwde en gevretende kauwgommen die nog eenzaam kleefden aan de roestende schoolbanken. De kauwgommen die er door een oud-leerling apathisch opgekleefd zijn.
“Wat is de discriminant van dit voorschrift?” De vraag die mijn dagdroom in een helse nachtmerrie veranderde. De f(x)-formule staarde me arrogant vanop het piepende krijtbord aan. De bloedstollende vraag dwaalde door mijn weergalmende hoofd. Mijn panikerende ogen snelden over het bord, in de hoop de wiskundige termen te snappen.
De normaliteit verplichtte mij te antwoorden met de stekende waarheid: “Ik weet het niet.”