Die avond in Turkmenistan hadden we voor het eerst ruzie. Je schold mij niet uit, ik gaf jou geen klap, maar we waren kil en afstandelijk. Als we al spraken, was het over banaliteiten. Zaken die er langs geen kanten toe deden. Maar meestal waren we stil en keken elk een andere kant op. Ik naar het water, jij naar de grijze woonblokken. Na twee uur wandelen kwamen we terug bij ons hotel aan.
Ik had jou nooit eeuwige trouw beloofd in goede en kwade dagen. Laat staan bij ziekte, dood, kilte of afstandelijkheid. Toen de burgemeester mij de vraag stelde, knikte ik kort. Het kon evengoed een spastisch trekje geweest zijn. Mijn lippen bleven stijf op elkaar. In het trouwboekje zette ik een valse handtekening. Geen haan die ernaar kraaide.
Je was in slaap gevallen. Ik keek nog even naar tv - in Turkmenistan's Got Talent floot een krachtpatser de zevende van Beethoven met zijn anus - vooraleer ik de stad in trok. Ik wou de Turkmeense bevolking wel wat beter leren kennen. Ik stapte een sushibar binnen en praatte met het personeel. Ze hadden heimwee naar Tokio en stokjes van goede kwaliteit.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.