Ik kan jullie allemaal zien: het kankergezwel, de fles Offley porto, mijn vader die op z’n sterfbed knikt, de psychiater met z’n pen, de lefgozer Spinoza in de synagoge, de Poolse hoer achter het venster, het fototoestel van de luie fotograaf, de merel en de duif op het balkon, de geniale droge naald ets van Sam, slappe tulpen, de volle asbak, …
Ik kan jullie allemaal zien.
Scherp.
Onscherp.
Ik zie
wel wat het wordt.
Ik kan jullie allemaal zien.