Een eeuwig uitgerekt, onsterfelijk
heden, nog steeds zonder adem, grijnst.
Voor mijn dood verliep het moeizaam.
De bewondering kijkt voor zich uit.
Ik ben onderweg.
Ik begin opnieuw. Ik begin opnieuw en ik begin opnieuw,
omdat ik niet zo goed kan ademhalen.
De zwaarte,
in mij aanwezig, loopt rondjes.
De inkt van de stift komt door
het papier; opduikend gevaar.
Ik kan niet zeggen dat ik verdrietig ben.
De herinneringen zijn tot stilstand gekomen.
Dit is te veel aan afwezigheid.
Het kost me moeite.
De gaten in mijn verstand.
In één oogopslag.