De laatste avond aan het kampvuur op scoutskamp was altijd de leukste.
Leen porde me aan: ‘Wie vind jij de knapste?’
‘Ward,’ loog ik. Ik had daar eigenlijk nog niet over nagedacht, maar dan zou ik er vast en zeker niet bijhoren. Ik was niet zo met jongens bezig in die tijd. Of neen, ik vertel het verkeerd: ik was niet zo serieus bezig met jongens in die tijd. Ik was zeventien en op dat vlak nogal een laatbloeier.
‘Oké Ward!’ zei Leen enthousiast ‘Ga er dan maar snel bij staan, want Ina is hem al aan het inpakken.’
Ik trok mijn schouders op. ‘Jaja, straks.’
‘Ha hier, Leen en Fran.’ Ik keek opzij, recht in de ogen van een blonde jongen. Ik had hem vaagweg wel eens zien rondhangen op het kampterrein bij de andere jongens, maar had nooit echt aandacht aan hem geschonken.
‘Ha Bram!’ zei Leen met een hoog stemmetje, zoals alleen jonge meisjes dat kunnen. ‘Ben je aan het genieten van de laatste avond?’
‘Ik heb biertjes meegenomen,’ negeerde Bram Leen en hij duwde de flesjes in onze handen.
‘Dank je’, zei ik en keek hem arrogant aan. Wie dacht hij wel dat hij was, ik kon mijn bier best wel zelf halen. Bram grijnsde, alsof hij mijn gedachten kon lezen. ‘Ik heb je vorige week gezien,’ zei hij geheimzinnig.
‘Oh ja, waar dan?’ vroeg ik.
‘In de supermarkt vorige vrijdag, met je moeder.’
Verrek, dacht ik, dat klopt.
‘Oh, ja dat kan,’ zei ik en probeerde daarbij zo nonchalant mogelijk te klinken.
Leen, die had opgemerkt dat ze overbodig werd in deze scène, zei fijntjes ‘Ik ga dan maar eens daar staan,’ en verdween.
‘Drink van je biertje, straks is het lauw. Niets viezer dan lauw bier,’ zei Bram en wees naar het flesje in mijn hand.
Ik nam snel een slok. Bram leunde op zijn linker been en trok zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb je niet veel gezien dit kamp, heb je het naar je zin gehad?’
Ik knikte: ‘Ja hoor, het was heel plezant. Jammer wel van het weer. Veel regen hé?’ zei ik schaapachtig. Typisch, dacht ik, terwijl iedereen vanavond een kampliefje probeert scoren, ben ik over het weer aan het praten.
Gelukkig had hij meer zin voor sfeer en romantiek. ‘Je hebt eigenlijk best mooie ogen,’ zei hij.
Ik kuchte ongemakkelijk. ‘Vreemd toch dat ik jou niet heb gezien in het warenhuis dan.’
‘Ja,’ zei hij schalks. ‘Ik stond nochtans niet zo ver van je vandaan en keek duidelijk in je richting.’
Oh jeetje, mijn maag trok samen. Hij glimlachte geruststellend. Er zat een fonkeling in zijn ogen, zo eentje die je niet zo heel vaak in je leven in jongensogen tegenkomt.
‘Rook je?’ vroeg hij plots.
‘Soms,’ zei ik stoer.
Hij greep mijn arm en trok me mee, weg van het kampvuur.
Aan de slaaptenten bleven we staan. Hij bood me aan sigaret aan. Onwennig stak ik het ding aan en nam een trek. Er viel een stilte, tot we werden opgeschrikt door gegiechel uit een tent.
‘Kijken?’ fluisterde hij.
Ik giechelde en knikte hevig. We doofden onze peuken en slopen naar de tent waaruit het geluid kwam. Bram en ik staken onze hoofden naar binnen. Daar zaten Rik en Lena in een innige omhelzing te zoenen. Toen ze ons opmerkte schrokken ze zich rot.
‘Oprotten, jullie storen!’ bulderde Rik, terwijl Lena zenuwachtig begon te lachen. Rik gooide vervolgens een kussen naar onze hoofden, die we tijdig konden ontwijken door gierend van het lachen weg te rennen.
‘Eindelijk,’ hijgde ik toen we weer bij het kampvuur aankwamen. ‘Lena loopt al maanden gek van Rik. De volle maan heeft de vonk dan toch doen overspringen.’
‘Het gevolg van kampvuur en avondrood.’ grijnsde Bram. ‘Ach ja, Rik, knappe jongen en super charmant met meisjes. Wie loopt er niet gek van?’
‘Ik niet hoor,’ zei ik.
‘Oh neen en van wie loop jij dan gek?’ vroeg hij. Hij zette een stap dichter naar me toe. Ik schrok. Zo dicht had ik me nog niet vaak gevoeld bij iemand, figuurlijk dan. Ik had heus wel al eens met een jongen gekust, maar nog nooit had iemand uit zichzelf zo veel interesse in mij getoond.
‘Ik moet naar de toilet,’ flapte ik er uit.
‘Oh, dan moet je gaan,’ antwoordde hij. De teleurstelling was van zijn gezicht af te lezen.
‘Ja sorry,’ stamelde ik, draaide me om en rende weg.
In de toiletten moest ik even op adem komen. Daarna raapte ik al mijn moed bij elkaar en liep terug naar het kampvuur. Bram stond niet meer op de plek van daarnet. Ik plofte neer naast Leen.
‘Was het plezant met Bram?’ gniffelde ze.
Ik zuchtte. ‘Er is niks speciaals gebeurd hoor.’
‘Jammer,’ zei Leen en sloeg haar arm half plagend, half troostend om me heen.
‘Ach ja,’ mompelde ik. Op dat moment zag ik Bram aan de overkant van het vuur, in een donkere hoek, zitten. Hij was met een paar andere jongens aan het grappen. Hij leek zich te amuseren. Misschien vond hij het dan toch niet zo erg dat ik was weggelopen.
De avond liep ten einde. Onze leiders spoorden ons aan naar onze tenten te gaan en een laatste keer in onze klamme slaapzakken te kruipen. Rik en Lena, die ons ondertussen weer aan het kampvuur hadden vervoegd, gaven elkaar een laatste kus voor deze avond. Ina die knus tegen Ward aanlag, zette zich met veel tegenzin recht. Leen was het druk tegen mij aan het uitleggen, maar wat ze zei, hoorde ik niet. Ik tuurde in het donker, in de hoop nog een laatste glimp van Bram op te vangen. Helaas, hij was nergens meer te zien. Ik draaide me om en liep richting Ina, Lena en de andere scoutsmeisjes.
‘Wat een avond,’ zei Ina.
‘Ja, wat een avond,’ lachte Leen. ‘Lena, heeft eindelijk met Rik gekust. Wie had dat nog durven dromen,’ zei ze terwijl ze Lena een vette knipoog gaf.
‘Ik ben zo gelukkig,’ glimlachte die gelukzalig.
‘Het is al goed,’ zei Leen, ‘kom we gaan slapen. Hoe sneller we slapen, hoe sneller je weer bij hem kan zijn.’
De meisjes maakten aanstalten om richting tenten te lopen. Ik treuzelde.
‘Komaan Fran,’ zei Leen en trok aan mijn mouw.
Teleurgesteld draaide ik me nog een laatste keer om naar het kampvuur. Niks. Alleen maar een uitdovend vuur en opkomende ochtendmist. Zo jammer, dacht ik.
Ineens schoot er een schim uit de duisternis naar me toe. Het was Bram. Hij liep recht op me af en kuste me vol op de mond. Ik stond als aan de grond genageld.
‘Dat was ik nog vergeten,’ zei hij.
Ik keek naar hem zoals ook ik dat daarna niet zo heel vaak meer naar een jongen zou doen.
‘Tot morgen?’ vroeg hij.
‘Tot morgen,’ fluisterde ik.
Tevreden draaide hij zich om en liep richting jongenstenten.
Leen, die het hele tafereel had zien gebeuren, stond met open mond naar mij te kijken.
‘Dat was pas echte liefde,’ zei ze en begon te lachen.
‘Neen Leen,’ zei ik ‘dat was gewoon kampvuur en avondrood.’