Twee versleten schoenen bengelen zachtjes aan een tak. Ze zijn bedekt onder de grijze tape: een laatste redmiddel om toch nog even verder te kunnen gaan.
Maar daar, aan die boom, was het goed geweest.
Mochten de schoenen eindelijk rusten.
Ze zijn van hetzelfde merk als diegene die ik nu draag en ik hoop vurig dat dit geen beeld is van wat mij te wachten staat. Ik besluit toch, voor de zekerheid, om mijn veters in het vervolg wat liefdevoller te strikken.
Het is rustig op de weg. Niet veel pelgrims te bespeuren. Wel een gigantisch oud, en hoogstwaarschijnlijk, religieus gebouw dat langs de route ligt. Terwijl ik ernaar sta te kijken komt er een man naar me toe gelopen. Hij vraagt of ik een stempel in mijn credential (stempelboekje dat elke pelgrim bij heeft) wil hebben. Mijn nieuwsgierigheid neemt het van me over en ik ga mee met de man, die Neill blijkt te heten en uit Zuid-Afrika afkomstig is. Hij besloot de kerk te kopen en er zijn levensproject van te maken: een plaats creëren waar pelgrims kunnen blijven slapen in ruil voor wat hulp. ‘Alleen vorderen de verbouwingen niet zo vlot,’ zegt hij terwijl we (mijn vader is er ondertussen ook bijgekomen) naar binnen stappen. Mijn ogen moeten even wennen aan het duister maar ik kan het voelen en ruiken.
Geschiedenis.
Verhalen.
Mysterie.
‘Dit is hoe een personage uit een Dan Brown-boek zich dus voelt,’ denk ik.
Ik moet me inhouden om niet te beginnen zoeken naar de Heilige Graal.
Neill vertelt ons over ‘The Abbey’, zoals het gebouw heet. Hoe ze achter iedere steen wel iets vinden. Hoe ze elke dag opnieuw, samen met de universiteit, proberen om de geheimen te ontrafelen. Hoe de inwoners van het dorp kwaad zijn dat de kerk die ze lieten verkrotten, nu toch iets waard blijkt te zijn. Hij haalt plannen naar boven, toont ons waar ze wat al gevonden hebben.
‘Natuurlijk is het meeste gestolen. In 2009 hebben dieven het altaar meegenomen.’
‘Vreselijk!’ reageren mijn vader en ik unaniem.
Neill schudt het hoofd.
‘Een geschenk,’ zegt hij, duidelijk geamuseerd door onze verwarde blikken.
‘Door het altaar weg te nemen is er namelijk iets anders tevoorschijn gekomen.’ Hij wijst naar een grote tekening op de muur. ‘Het oorspronkelijke altaar, gemaakt in de 13e eeuw. Ik ben ze dus eigenlijk best dankbaar.’
We kijken minutenlang naar de vreemde tekening, proberen er iets uit op te maken. Zonder veel succes.
‘Ooit zullen we het wel begrijpen, als we er klaar voor zijn,’ lacht Neill.
We nemen afscheid van de vriendelijke man en wandelen verder.
‘Ik denk dat er nog nooit iemand zo gelukkig is geweest na een overval,’ zeg ik.
‘Je moet toegeven dat het een fantastisch verhaal is. En je kunt er wel wat van leren.’
Ik knik.
‘We moeten altaren beginnen stelen.’
Even stilte.
‘Ik had het eigenlijk over het feit dat er soms slechte dingen moeten gebeuren voor er iets goeds tevoorschijn kan komen.’
Ik werp een laatste blik op het buitengewone gebouw terwijl ik antwoord.
‘Ja, dat ook.’