‘Kijk eens wie hier is,’ riep opa enthousiast. Zoals elke woensdagmiddag had hij me opgehaald van school. We waren net bij hem thuis aangekomen. Lachend liep ik de woonkamer binnen, recht in oma’s armen. Ik was zes jaar.
‘Kijk eens wie hier is.’ Het is het mooiste dat iemand ooit over me heeft gezegd. Dat kleine, lieve zinnetje erkende mijn hele bestaan. Opa zag me en bevestigde dat ik er mocht zijn. Hij was er zelfs blij om. Zo blij dat hij het met zijn geliefde wilde delen. Want hij riep het tegen oma, niet tegen mij.
Ondertussen zijn we meer dan dertig jaar verder. Ik ben er nog steeds. Opa niet. In mijn hoofd hoor ik elke ochtend zijn stem: ‘Kijk eens wie hier is!’ Dat is genoeg om de dag tegemoet te treden.