Een bikini zonder bovenstuk of noem het maar een slip, glipt
Aan bij de kade terwijl de koters er baden.
Niemand heeft er iets aan, dus wordt het stuk losjes gestopt
In een plastic zak bij ander goor grut.
Want zoals al gezegd, niemand heeft er iets aan, voor altijd
Is het water naakt maar wel netjes, restjes
Van een pluk haar zonder meer.
Daar lig ik dan mijn huid te verzinnen, verzet
Mijn zinnen alsof ze er altijd al waren.
Ook al weet ik dat morgen de blaren er ook
Als tekens gaan staan die mij de zomer erna, bijna
Met evenveel moed opnieuw doen beginnen.
En denk ik, waar sta ik, wie helpt er mij nu?
Zij doen maar alsof en vinden mij onderkoeld.
Ik ben er voor hen, zij niet voor mij.
Zien mij zelfs niet eens staan, zijn alleen begaan
Met de krans op hun hoofd, hun broodheer op kop, de eer
Mag ik houden en de kruimeltjes ook.
De kruim is voor hen, wat ik ook toon.
Toch ploeter ik door, zweet ijverig verder, weet
Dat ik er ooit wel zal staan, zonder voordien
Mijn ziel te verkopen, alleen hopen, ervoor gaan.
Lippen als zomer, nieuwkomer.