Je komt toch altijd dezelfde mensen tegen op het perron en in de metro. Het meisje met de kastanje bruine paardenstaart. Waarbij je je afvraagt hoe haar dikke vette ronde kont ooit in haar jeans past en wanneer ze uit haar jeans gaat springen.
Met haar kartonnen zakje en haar bruine lederen handtas gemaakt door achtjarige kinderen in Bangladesh in mensonterende omstandigheden.
Met een aura van ontgoocheling, woede, verdriet van ik, Calimero, tegen de boze collega’s en bazen op het werk. Haar moeilijke relatie met haar jeugdvriend. De dominerende moeder en de afwezige vaderfiguur en het negativisme van een bus Okra-leden drie uren in de file, in dat vrouwelijk lijfje.
Ze werkt niet bij ons hoor. Maar ik zie ze wel dagelijks in haar strijd, vol nijd, tegen haarzelf. De misnoegdheid van het topje van haar strandschoenen tot de kleinste vezel in haar bestaan.
En dan is er ook de grote dikke loebas die in Aalst de trein neemt. Wit t-shirt drie maten te klein voor zijn dikke buik en navel op de voorgrond zijn nek uitsteken naar de pendelaars. Dag navel, dag dikke man. Met je bruine short en opgeblazen gezicht net alsof je er en half uur met een fietspomp in gepompt hebt. Haren zoals Johan Verminnen, maar het voorste deel van het hoofd goed kaal. Gezicht van een verdronken vlinder in de Kalmthoutse heide. Zoals de ark van Noach; iedereen mag mee.