Het was als zwiepte de regen me grauw onder mijn kleed.
Bakkebaarden stopten hun groei en zebrapaden rolden zich op.
Een Kabouter snelde me toe, maar weertrok zich.
Een Elf fladderde voorbij. Kort Licht sloop me zigzaggend toe,
maar stopte net vooraleer ik eronder duiken wilde.
Een stoet hemellichamen dreunde me recht en meer sterren
doken onder. Hun stof overmeesterde mijn dunne laarzen
en alsof ze droegen voor het eerst, lieten ze mijn hakken kletteren.
Modder spatte op mijn gezicht en Kousen keken verwonderd.
Zakken wilden ook zij mee in mijn grond, herplaveien
mijn straatstenen. Er kabels vinden voor weer licht.
Maar net daar kreeg ik gedonder.
Als in een ogenblik,
als zwiepte de regen me grauw.
Net daar ging ik voorbij.
Niet genoeg lucht kreeg ik.