Je bolletje roomijs glijdt van je hoorntje en pletst op de grond, een feestmaal voor de mieren maar weggesmolten geld voor jou. Ocharme.
Was het maar je hoofd die van je nek gleed, je opgevulde schedelpan die de grond raakt. Je roze massa die vergrijzend leeg sijpelt zodat het bloed zich kan vermengen met de aarde. Aarde zo vochtig dat de regenwormen verward naar boven kruipen om opgegeten te worden door enkele hongerige mereltjes. De cirkel van het leven gaat over verorberen en verorberd worden. Jij eet een ijsje, of dat probeerde je toch, en ik eet jou op. Uiteindelijk slurpen de vlinders van je resterende bloed en wanneer mijn tijd komt, eten de nakomelingen van diezelfde wormen van daarnet mij op.
Iedereen zal eten behalve jij, want je ijsje ligt op de grond. Triestig mormel dat je bent.
