In de winter valt ze. Plots ligt ze daar, lang uitgestrekt over alle bezigheden. Te vroeg voor het laveloze ritme biedt ze heerlijke vrijstelling.
In de zomer sluipt ze eerder, onzichtbaar traag, het gemoed insijpelend. Een weifelende tegemoetkoming.
Ze is de welgekomen eindmeet achter voldoende lichturen. De marge waarin ik uitblaas. Het moment waarop verwachtingen hun grip verliezen. Wanneer al het gedoe uitdooft en de stilte weer bewegingsvrijheid krijgt.
Met haar mystieke ondertoon schept ze diepgang waarin de echo van heldere inspiratie klinkt. Niemand herbergt zoveel ideeën en inzichten, geboren in de schaduw van een vergane dag. Zij weet als geen ander een sfeer te scheppen waarin kwetsbaarheid floreert. Haar tijd is mijn verzachting.
Ik rek haar tot ze oplost in de onverbiddelijkheid van de nacht. En slaap in naast mijn smeulend verlangen. Gelukkig is ze hondstrouw en onvermijdelijk. Een geruststellende zekerheid in het oog van stormachtige dagen.