Het is half zes wanneer de meest vreselijke klanken door de slaapzaal galmen. Weet je wat erger is dan het geluid van een aflopende wekker? Tien aflopende wekkers. Allemaal verschillende. Met een extra portie gesnurk.
Dit is de moeilijkste test die mijn ochtendhumeur al ooit heeft moeten doorstaan.
Ik draai me om en probeer met mijn kussen de herrie te dempen. Tevergeefs. Rugzakken worden dicht geritst, flessen nog snel gevuld met water. De schaduw van mijn onderbuurman verdwijnt van de muur. Het bed is leeg en verlangt alweer naar zijn volgende pelgrim.
‘Ik haat de ochtend,’ denk ik wanneer ik uit het stapelbed klauter.
Het water is ijskoud. Mijn slaapogen kijken me nogal kwaad aan in de spiegel en zijn het duidelijk niet eens met de keuzes die ik maak. Ik weet eigenlijk niet of ik het wel eens ben met die keuzes.
Nu ja, terugkruipen is geen optie.
Mijn kleren liggen klaar op het uiteinde van mijn bed. Dat wil zeggen: de minst stinkende T-shirt en broek die ik nog heb. Het greintje modelgevoel in mij treurt. Fluo gemixt met camouflageprint.
A match made in heaven.
De rest van mijn spullen prop ik zorgvuldig in mijn rugzak. Mijn toekomstige zelf moet dat probleem met die verloren sok maar oplossen.
En dan veters toeknopen en op mijn tippen door de slaapzaal. Ik wil niemand tot last zijn en het goede voorbeeld tonen aan mijn medemens. Tot ik alle lege bedden zie en besef dat ik de laatste ben.
De deur valt met veel kabaal achter me dicht.
En dan stap ik eindelijk naar buiten. Laat ik de verse lucht in mijn longen stromen en voel ik mijn ogen opengaan. De ochtendnevel kleurt goud. De zon weet duidelijk hoe ze haar intrede moet maken. Ik wil foto’s nemen maar ze doen het beeld alleen maar onrecht aan.
Niemand ziet wat ik nu zie.
Het geheim van de ochtendmens.
—
Het is tien uur in de voormiddag. Het bed is warm. Een cocon van flanel en kersenpitkussens waar ik voor geen geld van de wereld wil uitkomen.
De wekker gaat voor de zevende keer af.
Ik druk voor de zevende keer op de snooze-knop.
Beneden hoor ik rumoer. Een radio die speelt, mijn moeder die al aan het koken is. Mijn zus komt de krakende trap op en klopt op de deur. ‘Ga je opstaan?’ vraagt ze. Ik antwoord met een soort onverstaanbaar gegrom en hoor haar terug naar beneden gaan. Nu kan ik het ontwaken niet lang meer uitstellen.
Ik trek het laken voorzichtig naar de kant en voel de kilte over me heen vloeien. Buiten is het grijs. Alsof zelfs de hemel me terug naar bed wil sturen. Ik kijk naar de klok.
‘In Spanje had ik al tien kilometer gelopen rond dit uur,’ denk ik.
Daar waren regendruppels dauw. De koude een troost.
En ik voel hoeveel ik verlang naar die morgenschemering.
Het begin.
Maar vooral naar een geheim,
dat mij, jammer genoeg, ontging.