Water wou ik er niet bij de wijn
Er was teveel geneugte
vers vlees op de plank en dat dunne plakje kaas
alles van een allerhoogste kwaliteit
en kostuums puik getorst
en gepeperde, elitaire gesprekken
en gezouten, gecultiveerde creaturen.
Blikken over meer getijden troonden
water werd er wijn
vloeide als uit bodemloze kruiken.
In weelde hing een muur van uitgespuugde stenen
en stof er sprak
strak en onwankelbaar
niet mijn geschriften pasten
niet mijn woorden werden gehoord.
Stof werd ik er
hun bodem mijn wakkere muur
hun wijn mijn wilde zijn.
Tot daar brak mijn glas.
Het vloerde me
het troonde neer mijn zet.
Vers vlees op de plank werd ik
dat verse, dunne plakje
ik getorst tot ondoordringbaar.