Op het notenhouten dressoir in de gang, eigenlijk meer een vestibule zo ruim is het, staat tussen een enorme bak met bloemen en een volle asbak, een foto van een gezinnetje. Een kale man en lange dunne vrouw glimlachen spookachtig achter twee té uitbundig juichende kinderen, aan de rechterzijde kijkt een struise man rustig toe, waarschijnlijk een oom.
‘Uw kleinkinderen?’ Ik verdwijn bijna tot mijn enkels in het vloerkleed met brandgaten.
‘Wie?’ De oude man staart mij met grote ogen aan alsof hij door dikke brillenglazen tuurt en krabt aan zijn baard.
‘Die tweeling.’ Ik wijs op de foto.
‘Da’s geen tweeling, ‘t is volgens mij niet eens familie. In ieder geval geen familie van mij, het zijn meer een soort vrienden,’ mompelt hij en staat verstrooid stil als het hangend beeld bij een televisiestoring. ‘Ik weet ook niet hoe het precies zit.' Hij schrikt uit zijn concentratie en wappert met zijn hand dat ik hem moet volgen. Via de gang en de keuken met ongewassen vaat gaan we door de achterdeur naar buiten.
Aan de overkant van een klein binnenplaatsje klapt de ouwe een luikje open in een enorme garagedeur. De walm van sigaren gemixt met smeerolie en oud zweet is bijna aan te raken zo dik.
‘Het labo,’ zegt hij snaaks met een vette knipoog.
Het lijkt het depot van het museum voor ouwe meuk. Jarenvijftig machines met hendels en tandwielen wisselen primitieve computers met groene beeldschermen af. Een afgeleefde houten werkbank ligt vol met roestige onderdelen van mechanische en elektronische rommel. In een rek aan de achterwand, naast een grijze metalen kast, hangen zagen, schroevendraaiers, beitels en allerlei vage gereedschappen. Ik krijg het beeld van een middeleeuwse martelkerker, welliswaar enigszins gemoderniseerd en gestileerd, maar blijven hangen in de rock-'n-rolltijd.
'En dit hier,’ hij klopt op een enorm rasterscherm waar links een soort open liftbak aan zit vastgelast, ‘dit is de teletijdmachine.’
Hij schopt mij de bak in en de combinatie van een migraine opwekkende, scherpe lichtflits met een klap tegen de longen alsof ik van mijn paard val, volgt. Wakker word ik in een landschap met heuphoog gras, in de verte een kerkje.
Waar ik ben? Geen idee.