‘Met kinderen naar de supermarkt’ staat voor veel ouders in de top vijf van activiteiten die u niet wil inplannen na een lange werk- en schooldag. Tenzij u bij alle partijen bepaalde communicatievaardigheden wil aanscherpen, zoals argumenteren, onderhandelen en overtuigen.
De gesprekken in de supermarkt zijn gevarieerder dan u aanvankelijk zou denken. Het gaat niet enkel over de discussie ‘snoepen of geen snoepen’. Ook andere onderwerpen komen aan bod. De winkelkar: wie mag met de kar rijden?, nemen we ook een kleine winkelkar?. De boodschappen: die andere chips zijn veel lekkerder, de vorige keer mocht jij óók kiezen. De sanitaire voorzieningen: kan je niet wachten tot we thuis zijn? Nee, ik moet nu écht super-dringend plassen. Ok, we zullen nooit weten of we effectief in de snélste rij stonden aan de kassa’s (volgens mij wel). En het inladen: ja, je mag helpen inladen, maar steek de zwaarste boodschappen onderaan. Oei, mama, de bananen onderaan zijn ‘gepletterd’, denk ik.
Die discussies zijn maar een klein onderdeel van het supermarktgebeuren. Ik kwam er onlangs achter dat er ook ongeschreven wetten bestaan in de jungle die supermarkt heet. Die ongeschreven wetten zijn bovendien onlogisch.
Vóór de lockdown kwam er een kleuter naast mijn dochter (met klein winkelkarretje) en mij (met grote winkelkar) wandelen. Ze keek welke boodschappen er in het kleine karretje van mijn dochter lagen. Haar ogen blonken wanneer ze de doos snoepen zag. Mijn dochter glimlachte en lipte naar mij: ‘schattig kindje!’. Ik lachte terug. Op dat moment pakte dat kleine meisje de snoepen uit het winkelkarretje van mijn dochter en liep snel (volgens kleuternormen) weg. Mijn dochter wist niet wat haar overkwam en keek afwisselend naar haar karretje en naar de nog kleiner wordende rug van het meisje. Toen we bij de kassa (niét de snelste, geloof me) stonden, passeerde het meisje opnieuw. Deze keer had ze een doos koekjes bij zich. Ze kwam de doos zonder een woord te reppen in het winkelkarretje van mijn dochter leggen.
De ongeschreven wet luidt hier: je mag geen boodschappen wegnemen uit de winkelkar van iemand anders. Maar, anderzijds: je mag ook geen boodschappen in andermans winkelkar leggen. De simpele indeling ‘de ene handeling is goed en de tegenovergestelde handeling is fout’ is in dit geval niet toereikend. In opvoedkundige termen is dit verwarrend. En onlogisch.
Door de intercom vragen ze iemand naar de koekenafdeling te komen. Ik vraag me af of die kleuter er voor iets tussen zit. Misschien is ze rekken aan het herschikken volgens het aloude logische marketingprincipe: zet alle A-merken op ooghoogte. Als ze met haar lengte die logica volgt, is ze nog even zoet.
Dochter: Wanneer gaan we naar de supermarkt? Ik heb honger.
Moeder: Naar de supermarkt gaan als je honger hebt, is geen goed idee.
Dochter: Net wel, met al die proevertjes.