over zoemende bijen
Of ik even kan helpen met haar huiswerk, vraagt mijn oudste dochter. Vooraleer ik toezeg, werp ik een snelle blik op het werkboek dat voor haar ligt: noteer de bovenliggende en onderliggende begrippen. De oefening start met een voorbeeld: het bovenliggende begrip is voertuig en de onderliggende begrippen zijn auto, trein en bus. Ok, kan ik.
Kinderen leren al vrij vroeg in hun leven dat er bovenliggende begrippen bestaan en dat ze aan de hand van deze categorieën de wereld rondom zich kunnen indelen. Ze leren dit om de wereld behapbaar te houden. Of om een complexe wereld simplistisch voor te stellen, zo je wilt.
Het begrip dier is één van de eerste categorieën die peuters leren. Traditiegetrouw bestaat de categorie dieren voor peuters uit een aantal basisdieren: hond, kat, paard, koe, varken, schaap en kip (Wat zegt de kip? Tok tok). In sommige boekjes wordt deze reeks verder uitgebreid met meer exotische exemplaren: olifant, leeuw, giraf en zebra (Wat zegt de zebra? Nee, echt serieus: wat zegt de zebra?). Maar tweedimensionale dieren die geen geluid maken, hebben een laag entertainmentgehalte. Peuters willen net dat tikkeltje meer. Naast het benoemen van de 2D-dieren, omvat het boekje-kijken ook het obligatoire nabootsen van dierengeluiden. Veel ouders ontpoppen zich tot semi- professionele dierennabootsers. Ik dacht dat ik ook tot die groep ouders behoorde. Niet dus.
Ik blader met mijn peuterdochter in een dierenboek en in dat boek staat, jawel, een bij. Ik vraag haar, geheel volgens de voorschriften: ‘En wat zegt de bij?’. Ze kijkt me aan met een blik van: ‘Zeg jij het maar’. Dus ik vul aan: ‘De bij zegt zzzzz’. Mijn broer, die dit tafereel zit te volgen, begint onbedaarlijk te lachen: ‘De bij zegt niet zzzz, hij maakt een zoemend geluid met zijn vleugels. Ik zie het al voor me, een hummende bij’. We kunnen hier spreken van een inzicht. Van mij, niet van mijn peuter. Bij mijn jongste dochter paste ik wijselijk mijn tactiek aan: ‘wat doet de bij?’. Al word ik in familiale kringen nog herhaaldelijk gewezen op mijn blunder.
In de lagere school wordt het begrip dier verder opgedeeld. De dieren kunnen we verder indelen in zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en reptielen. Elk dier behoort tot een specifieke categorie. Je kan niet tot de ene soort behoren en ook tot een andere. Het zijn absolute indelingen.
Terwijl kinderen leren hoe ze dieren kunnen indelen, leren ze ook hoe ze mensen kunnen indelen: kinderen en volwassenen, gelovig en niet-gelovig, … Over het indelen van mensen in categorieën woedt op dit moment een heel hevige en rake discussie. Een discussie over racisme.
Het is tijd om na te denken hoe we onze kinderen kunnen leren niet enkel in categorieën te denken. Het is immers geen kunst om in categorieën te denken, het is net de kunst om de absolute categorieën te nuanceren en onze kinderen (en onszelf, laat ons eerlijk zijn) te leren dat categorieën niet absoluut zijn. Deze discussie gaat over burgerzin, kritisch denken, erkenning en verdraagzaamheid. Misschien moeten we daar meer categoriek in zijn?
Dochter: Het bovenliggende begrip is insect. Ik heb al twee onderliggende begrippen: zweefvlieg en wesp. Weet jij er nog één?
Moeder: Een bij.
Dochter: En wat zegt de bij, mama?