hoe elke man terug week wordt wanneer
slaap zich nestelt waar eerst nog bedrijvigheid.
hoe elke frons nu uitgestreken, hun blijk
plots mistig, elke pluk blos
me eindelijk zonder eisen voor ‘t bewonderen liggen.
je adem kabbelt als het water hier.
een beetje plomp en onvermoeid wiegt het en
stilt me
in de dichtheid van jouw omvang.
hoe spieren meestal spannen en weerhouden,
houden ze me nu in hun welving.
daar zo-
het bot van je borstkas dat graaiend rijst en liggen gaat
verwelkomend en onroerbaar
een grote vlakte
waar ik wel rusten kan.
@ingehouden.zinnen