Hoeveel pech kan je hebben binnen de tijdspanne van één ‘werkdag’?
Nadat we onze eerste werkmaanden er op hadden zitten, nodigde de raad van bestuur van onze kersverse werkgever mijn nieuwbakken collega’s en mezelf uit om met elkaar kennis te maken. Uit elke Vlaamse provinciehoofdplaats vertrok er een delegatie naar Brussel. Ons groepje bestond uit een stel jongelui aangevuld met enkele oudere HR-medewerkers die ons zouden begeleiden naar de hoofdzetel in Brussel.
Eerst spraken we af in Hasselt om van daaruit gezamenlijk te sporen naar onze hoofdstad. Het was een mooie zomerdag toen ik mijn oude Kever parkeerde op de binnenring. Ik stapte uit en merkte al dadelijk dat ik een knop verloor van mijn blauwe blazer. Ik raapte hem van de straat op en borg hem weg in mijn jaszak. Een ongelukje kan iedereen gebeuren, dus no problem.
Enkele minuutjes daarna ontmoette ik de rest van onze bende op het perron. Het zou een werkdag worden zonder dat we ervoor moesten werken. Dat is niet iedereen gegeven, dus de stemming zat erin. Een kwartiertje later zaten we op de trein en we namen een kwart van de wagon voor onze rekening. We waren met velen in dienst genomen in dat voorbije jaar. Van crisis was nog geen sprake. Dat zou niet lang meer duren, zowel voor de Belgische economie als voor mijn outfit van die dag.
We naderden Diest. Een tweede knoop kreeg het snode plan zich te ontrukken van mijn nochtans onlangs aangekochte vest. Gelukkig bleef ik cool alhoewel de nog redelijk vroege zomerzon de temperatuur in ons compartiment de hoogte injoeg. Een blazer, dacht ik, wordt regelmatig niet dichtgeknoopt gedragen.
Toen Aarschot in zicht kwam voltrok zich het derde ‘stuk’. Toen ik mijn armen kruiste om mijn ontbrekende knopen te verdoezelen, zag ik dat de naden van mijn vestmouwen aan de binnenkant helemaal loslieten en open kwamen te staan zodat de voering naar buiten puilde. Onder het mom van ‘te warm’ besloot ik dan maar mijn blazer uit te doen en over mijn schoot te draperen.
Leuven zal voor mij altijd een nare bijklank hebben. Nog voor we onze zoveelste tussenstop deden, besloot ook mijn broek het te begeven. Net zoals bij de mouwen van mijn vest, weigerden de naden van mijn pantalon, nochtans even nieuw gekocht als mijn blazer, hun plicht te vervullen. Er verschenen twee openingen ter hoogte van de binnenkant van mijn knieën. Dit laatste was niet ontsnapt aan de opmerkzaamheid van één van mijn nieuwe vrouwelijke collega’s.
Tussen Leuven en Brussel deed ik het relaas van mijn wedervaren aan mijn omzittenden. Eerst hilariteit alom, maar toen zij het hopeloze van mijn situatie inzagen was er alleen nog sprake van het broodnodige medeleven. Gelukkig bleef ik gespaard van het verder uitrafelen van mijn kledij en bleef het een zonnige dag zodat ik met mijn blazer de overige calamiteiten kon verbergen. Goddank gaf mijn toenmalige grote baas een eerder flauw handje in plaats van mij door elkaar te schudden met een fikse ‘poot’. Dat hadden mijn blazer en broek zeker niet overleefd.
Iemand geïnteresseerd hoe dit alles kon gebeuren? Welnu, alhoewel beide kledingstukken nog maar enkele maanden voor die destructieve dag aangekocht waren, had ik besloten ze toch aan de nieuwkuis mee te geven: kwestie er op je paasbest uit te zien als je voorgesteld wordt aan je Raad van Bestuur. Een of andere mislukte ‘droogkuiser’ moet ze dan behandeld hebben met een verkeerd product, waardoor de naden verzuurden en verschrompelden, met alle gevolgen van dien.
Moraal van dit verhaal: Het was het begin van een veertig jaar durende loopbaan. Regelmatig moest ik naar Brussel terugkeren maar altijd zorgde ik ervoor dat ik kleren droeg die niet pas ‘behandeld’ waren.