Ik zie er 25 uit. Ik ben 35. En ik voel me 80. Vanbinnen ben ik een roestbak met een sputterende motor en een carosserie vol deuken. Deze chronische ziekte heeft zich met haar tentakels in mij vastgehaakt en zuigt langzaam maar zeker alle jeugdigheid uit mijn lijf.
De bejaarde buurman klaagt over de stijfheid van zijn gewrichten, de droogte van zijn ogen en een tegensputterende spijsvertering. 'Tja, de ouwe dag', zegt hij. 'Tja', zeg ik, 'dat moet niet gemakkelijk zijn.' En dan zwijg ik. Dan slik ik alle woorden in die hij niet zou begrijpen. Dan zeg ik niet dat ik op mijn leeftijd al dezelfde klachten heb én erger. Dan zeg ik niet dat ik hoop de achttiende verjaardag van mijn zoon nog te halen voor de ziekte me onder de grond heeft gekregen. Dan vertel ik niet dat ik elke nacht zwetend wakker schrik van de pijn. Nee, die woorden rollen niet over mijn lippen. Wel iets over het weer want zo hoort dat. Dat het fijn is dat het zonnetje schijnt ookal is het nog koud. En dat zijn kat een sloeber is die bij de minste gelegenheid haar kans schoon ziet om ons huis binnen te glippen.
En dan lacht hij en maak ik aanstalten om naar binnen te gaan. Terwijl ik de sleutel in het sleutelgat steek, zijn we het erover eens dat het maar best snel lente wordt.