Er zijn er nog drie over. Beschimmeld liggen ze onder in de fruitschaal. Ik had ze maandenlang niet gezien en door dezelfde haast niet eens geroken. Zoals dat met zoveel dingen gebeurt had ik ze bewaard voor een beter moment.
Ze doen me denken aan het feest dat ik gisteravond had zien beginnen toen het volk vertrok. Vanop het balkon achter het schuifraam had ik gezien hoe de overblijvers helemaal losgingen. Als mazen in slowmotion kropen ze in elkaar op ‘A Whiter Shade of Pale’ en op muziek van toen mijn moeder nog de Joepie voor me kocht sprongen ze tussen de muren als springballen met smileys. Ik had toen alleen het branden van mijn sigaret gehoord en mijn lippen die loslieten na voorzichtige trekken om in het donker onopgemerkt te blijven.
Met mijn mouwen over mijn handen neem ik de schaal vast en ga door het open schuifraam naar buiten tot bij de compostbak. Als één smurrie, dat even weigert de schaal los te laten, glijden ze samen door de vochtige etensresten van de rouwtafel na mijn moeder haar begrafenis.
Ik hou de bak nog even open voor het zonlicht dat op de mazen wil gaan liggen.