Terwijl de belichting voor de vertoning van die dag nog wordt bijgesteld,
keer ik mij nog eens in mijn vervagende vergetelheid.
Met weerstand voel ik het herinneren binnen sijpelen.
Een stroperige stroom van verhalen en personages.
En de gevoelens die ik daaraan gekoppeld heb,
ze roeren zich langzaam in mijn nuchtere maag.
Even was ik elders, bestond dit kluwen van overleven niet.
Werd mijn lichaam niet bestookt met gedachten.
Wakker worden is vernieuwing die ogenblikkelijk begint te eroderen.
Het truweel wordt weer te hand genomen
en ik bouw nog een dag verder aan de kathedraal van mijn leven.
Maar eerst strooi ik een relativerend bloementapijt overheen schijnbare beslommeringen.
Daarbij herinner ik mezelf aan de tijdelijkheid van dit alles.
Het is nog maar even.
En ik word er steeds beter in.
Het is ingenieus en steeds veranderlijk.
Ik ben sterk genoeg om niet ten onder te gaan aan mezelf.
Ik bedenk en vind wel wat, telkens opnieuw.
Toch, onbewust, worden de touwen van dit leven stevig rond mijn middel gesnoerd.
Al dat trekken maakt een dag een lange trage graaibeweging naar de avond.
Naar het moment dat ik mezelf ontkoppel en voorneem om het theater te sluiten.
Als het doek valt, ben ik vrij. Heel even.
Maar wel telkens opnieuw.