Tweelingzussen haken in mekaar, maken synchroon de lippen nat.
Een man trekt het leven uit zijn sigaret, flikkert de filter naar de onderwereld.
Het daglicht sterft op zijn kale hoofd.
Een koppel staat voorovergebogen als twee raven. Ze vinden elkaar
langs de breuken die ze in de straatstenen staren. De anderen kijken dwars door me
heen, zoals de vrouw waartegen ik wil zeggen dat Botox ons vel niet zal redden.
Vooraan dringt de tijd een oud koppel naar de eerste rij. Mijn weerspiegeling
in de glazen deur zweeft als een schim tussen hen: ik ben de man
in een gele parka met zakken waarin hij vermoedens verzamelt.
Ik laat mijn reflectie splijten, schrijd de schemer in. Achter mij strekt
tram vijftien zich uit voor een nieuw rondje. Zijn ruiten goed beslagen
om mensen als ik te laten ademhalen.