‘Ik ben hier om alles bij elkaar te houden.’ was het antwoord toen ik vroeg naar zijn hoedanigheid.
‘Dus zonder jou zou alles ineen storten?’
‘Je hebt geen idee.’ grijnsde hij.
Hij torende boven mij uit terwijl ik weerloos op het tapijt lag. Een vinger in mijn richting.
‘Zie jezelf daar liggen. Je moest je schamen.’
Woorden als een geseling. Misschien had hij gelijk. Maar halverwege het geautomatiseerde neerhalen van mezelf hield ik halt. Nee! Ik wou mezelf niet langer beperken volgens zijn eisen. Ik zou me verzetten tot hij monddood gemaakt was.
Zijn oordeel was gefundeerd op mijn duistere gedachten. Met zijn hard uitgesproken mening hield hij mijn zelfvertrouwen laag. Schor geschreeuwd van woede beet ik in zijn enkels. Hij gaf geen krimp, volledig stijf doordrongen van zijn verantwoordelijkheid.
‘Je hebt mij nodig.’
‘Waarvoor?’
‘Om jou te beschermen.’
Plots zag ik wat zijn moeder zou kunnen gezien hebben. Dwars doorheen zijn pantser. Hij deed zijn uiterste best. Zijn intentie was eigenlijk heel mooi, bijna aandoenlijk. Zich niet bewust zijnde van de schade die hij aanrichtte, bewaakte hij mijn mentale grondgebied. Voor die taak was hij in het leven geroepen. Mijn zelfbehoud was zijn zorg.
Gekalmeerd door een vernieuwde kijk op zijn bestaan, kwam ik hem tegemoet. Ik zou luisteren en hem bevestigen. Zijn advies ter harte nemen. Zijn kwaliteiten appreciëren. We konden zelfs bondgenoten worden. Meewerken in plaats van vechten, dat ik daar niet eerder op gekomen was.
Maar in stilte besloot ik ook om mezelf het laatste woord toe te schrijven.
Hij versperde de doorgang en ik vroeg nederig of ik mocht passeren.
‘Het is te laat. Misschien een andere keer.’
En ik wist dat dat moment zou komen.