Een groene houten deur gaat krakend open. Een apotheek. Een witte apotheek. Een witte apotheek met een houten deur. Er komt een man binnen. De man, ongeveer 50 jaar, geeft de apotheekster een opmerking over het gekraak van de deur. De apotheekster, een vrouw van ongeveer 25 jaar, excuseert zich, angstig. Wat een contrast! Een man van 50 jaar volledig in het zwart gekleed, en een vrouw volledig in het wit gekleed, in een witte apotheek. De man haalt iets zwart tevoorschijn...
Ik zie niet onmiddellijk wat het is. Het lijkt wel... Het is... Een pistool! De jonge apotheekster duikt weg. Ik sta gelukkig bij de medicijnen achter de hoek. De man kan me niet zien. Eén probleem: ik kan naar niemand bellen. De man roept zo hard dat mijn trommelvliezen er bijna van springen. Ik zie zijn vinger naar de trekker gaan. Hij raakt de trekker aan. Er komt beweging in de trekker... Knal! Daar gaat mijn luizenshampoo. De man heeft niet naar de apotheekster geschoten, gelukkig maar. Maar wat als hij dit straks wel doet? De apotheekster kan niet ongezien tot bij mij komen. We zitten in angst af te wachten wat er gaat gebeuren.
Buiten de apotheek, zijn er weinig mensen. En niemand kijkt naar wat er hier binnen gebeurt. Niemand ziet dus dat ik ook gespot word door de man. Niemand ziet dus dat de apotheekster en ik naast elkaar moeten gaan liggen op de grond. Niemand ziet hoe we onze laatste adem uitblazen. Enkel de man die ons naar het hiernamaals zond.