Zonder naam zwierf hij. Over bruggen, door maïsvelden, in de stromende regen. Zijn blote voeten beschermd door de lagen eelt. Kilometers eelt. Hij was zelfs een paar millimeter groter.
De regen spoelde hem schoon. De kilometers putten hem uit, totdat hij niemand was. Niemand, zonder naam, zonder verleden.
Hij liep tot het eelt zijn hart bereikte en het stilzette, zonder het pompen te onderbreken. Hij was niemand, zonder naam.