Somber weer.
“Verjaren. Je le déteste,” zeg jij. “Verjaren en de feesten.”
—- “Ik niets. Of toch. Honger, koude, eenzaamheid. Voìla ce que moi, je déteste,” mompel ik. “En nu zal je zeggen dat ik dat niet ken…”
Jij: “Je ne dit rien.”
We laten de boel verjaren en snijden de taart.
We verjaren. Morgen gaan we voort. Zonder meer.