Het is nog maar een fenomeen van de laatste jaren. Een uitzwaaifenomeen zou je het kunnen noemen. De mannen gebruiken de kapstok niet langer waarvoor deze ooit met veel liefde aan de muur werd vastgemaakt. Al had ik indertijd lichtjes fout geboord en hing de kapstok in eerste instantie zo scheef dat het kleingeld uit mijn jaszak viel. Maar dat is ondertussen in zijn geheel hersteld. Ik steek het kleingeld voortaan in mijn broek.
Het fenomeen is opvallend. Naarmate het ouder worden hangen ze hun jas bij het binnenkomen alsmaar vaker op een stoel in de woonkamer. Snel de jas erop hangen om hem er even snel af te kunnen nemen. Geen tijd te verliezen. De stoel is voor het komen en gaan. De kapstok is om te blijven.
"Ge staat precies al op vertrekken", was de uitdrukking van ons ma als ik in het ouderlijk huis op dezelfde manier mijn jas op de stoel hing. Want ik kom mezelf voortdurend tegen. Alsof je in een tijdmachine zit.
Maar je kan het niet forceren. Je kan ze niet persoonlijk aan de kapstok hangen als blijvertjes. Noch de mannen, noch hun jas. "Alles heeft zijn tijd", heb ik vader ooit in een filosofische bui horen zeggen.
Een zin die ik op mijn beurt tegen mijn vrouw herhaal, als we weer eens alleen voor de buis zitten. "Alles heeft zijn tijd." En er vervolgens aan toevoegend: "Trouwens, met twee is niet alleen." "Ge zijt precies weer in een filosofische bui", zegt ze dan.
Toch hang ik hun jas soms onopvallend terug aan de kapstok, als ze even niet opletten. Als ze dan op vertrekken staan, zie je ze kijken en zoeken. "Hey, waar is mijn jas naartoe? Had ik die toch aan de kapstok gehangen?"
"Vertel nog eens iets", zeg ik dan.