In het zog van mijn koud geworden hand,
weifelend teruggetrokken,
kabbelen tot stof overdachte vragen
wat niet meer deelbaar is, doezelt tussen mijn zaailingen
knisperend, levend van flauw schijnsel op de achtergrond
tijdens al dat groeien en bloeien,
langs de hardheid van een lege zijlijn
en het schieten van wortels in ondoorgrondelijke leemte,
zijn mijn contouren ver buiten jouw weten gevloeid
misschien was het jouw zout
dat het veilig aarden tegenging
en was mijn gevoel van tekortschieten
een warm deken over wat niet gezegd werd
alle geluksklavers dragen hier jouw naam
en de sparren echoën verstorven dromen
herinneringen liggen geborgen onder het mos
als een dankbare zachte bodem voor
de dans die ik alleen verder zet
wat had kunnen zijn, is ijzig opgegaan,
in een leger overtuigingen verneveld
een verdwijnen dat in mijn kleren kroop,
waardoor alles plots lichter werd
ik ging nog even door met schrijven,
tot het mij donderend daagde
dat het ontbreken van een vervolg
misschien wel is wat ons verhaal rond maakt