Soms gingen we samen in bad. Dan ging ik achteraan zitten en zij dan voor en tussen mij. Dan hield ik haar vast.
Soms speelden we samen waterpiano, tokkelden we met onze vingers plits plets plits op het oppervlak, plensden we melodietjes tot we oud werden – deden we dan alsof – en we toonden elkaar de rimpels op onze vingertoppen.
Soms waste ik haar haar, streek ik met mijn handen door haar heen. Misschien kuste ik haar zachtjes in haar nek, fluisterde iets, zuchtte kleine liefde.
Soms lachte ze, zei ze iets terug.
Soms zei ze niks.
Soms waste ze me weg van haar.
Soms was altijd anders.