De oortjes van de iPhone
werken slecht.
De onbekenden zingen een liedje.
Een kar met vers schepijs rijdt voorbij.
Mijn dunne darm rochelt.
Ik pis pis.
Het stinkt naar bière d’hiver
in de zomer.
Het boek ‘De Vogels’ ligt
onder een dunne, rare dichtbundel.
In Hollywood
gebruiken junkies
een paardenmiddel.
Ik ben tevreden
met trappist uit Westmalle.
Zombie ben ik nooit.
Ik ben geen mythisch wezen.
Ik ben dichterlijk drankorgel.