“kom terug!” riep ik. zee, waar ga je naartoe? ik huil want ik wil niet dat je gaat. je maakt me echt. ik wil je zoute tranen proeven, ze mengen met de mijne, je stilte horen ruisen over zandkorrels.
ben je bang? ik bijt niet, ook niet als ik boos ben. vandaag ben ik niet boos, misschien alleen een beetje moe.
kom terug, ik zal je vertellen. ik zal naast je zitten en praten, urenlang, over monsters en vrienden en liefde die pijn doet. je hoeft niets terug te zeggen, je moet alleen maar luisteren. en waaien, zodat ik voel dat je er bent.
stap niet op, ik voel me zo bloot zonder jou. wat is een strand als het water vertrekt?
als je woest bent, word ik rustig. soms is de wereld een beetje raar. en er zijn mensen, zee, die niet van je houden. ze vinden je nat en vies en gooien afval in je, of maken domme regels voor de bevolking. dat maakt me triest.
ga je daarom weg? maar kom je dan ook weer terug, alleen voor mij? je hoeft niet groot te zijn, ik ben snel tevreden.
ik zwaai je uit. dag, zee. maar ik blijf op je wachten, tot je er weer bent.