Toen ik jong was, vond je nog overal zevenslapers. In de herfst vraten die zich helemaal vol, kropen in een holle boom of een gat in de muur en vielen dan in slaap tot de lente aanbrak,
zeven maanden lang.
Dat ga ik ook doen. Nu de tuin bezaaid ligt met bruine bladeren en de regen een trieste melodie tikt op het raam, eet ik zoveel tot ik kogelrond ben. Daarna rol ik me op tot een bolletje in dikke lakens en ronk ik aan één stuk door,
tot de zon weer schijnt en bloemen weer boven de grond uitpiepen.