Kleine plassen op de straat waar kinderen in stampen vol plezier
barsten open en verruimen zich, geheel open gestreken over het asfalt.
Fietsers rijden door en slepen op hun rubber de bladeren die ik verborg.
Zo schrijf ik ex nihil en geef mezelf bloot.
De straat is zwart en vuil. Moet een schrijver hier ook sterven?
De duiven landen naast de goot en drinken van mijn water.
Bussen rijden door zonder te zien hoe gevleugelde bendes
samenkomen en hun vrienden terug zien.
Doorgedreven verlangen om iets te zijn heeft me tot hier gehaald.
Wie ben ik als ik niet de weerspiegeling ben van wie in de plas kijkt?
Ik doe de maskers aan van de gedaantes die weerspiegelen in mij
En die me kunnen helpen om mezelf te vinden.
Als het regent voel ik dat ik meer ben dan wat me gegrensd.
Ik vervoeg, word samengevoegd met andere plassen die alleen zijn.
Mijn ziel verheugt zich als ik vergeet wie ik moet zijn.
Die vermoedens van eenzaamheid smelten als ijs in de zon
Wanneer de hemel open gaat.
Dan word mijn ziel bevrijdt.