Lezen

Luciana

Mijn moeder had me ooit verteld dat ik na de verdwijning van mijn vader, elke nacht al wenend wakker werd en om mijn papa riep. Ik heb nooit aan iemand verteld wat ik droomde en na al die tijd was ik het zo goed als vergeten, maar nu kwam de herinnering aan wat er toen was gebeurd terug boven. Ik dacht er zo min mogeliijk aan, want het liefste wou ik gewoon alles vergeten. Maar in mijn dromen kon ik het niet tegen houden het enigste wat ik kon doen was die vreselijke ene dag, die heel mijn leven veranderde, weer herbeleven. Steeds weer opnieuw. 11 jaar geleden ‘Kom prinsesje, pak mijn hand maar vast. Het bos is enkel langs de buitenkant eng, binnen tussen de bomen is het een prachtige wereld vol magie.’ ‘Is er magie?’ vroeg ik aan papa. ‘Ja inderdaad prinsesje, er is daar magie net zoals er magie in jouw schuilt.’ Papa gaf een tikje op mijn neus en ik giechelde. Toen ik opkeek had hij opeens een lelie in zijn hand.‘Deze is voor jou kleine meid.’ ‘Ooh zo mooi!’ ‘Moet ik hem in je haar steken?’ ‘Ja!’ gilde ik terwijl ik blij op en neer sprong en in mijn kleine handjes klapte. Papa stak de bloem in mijn haar. ‘Kom je nu met me mee prinsesje?’ ik knikte en pakte papa’s hand. Samen liepen we het bos in. Mijn ogen werden zo groot als schoteltjes de bomen waren groot maar niet intimiderend. De bloemen en het gras op de bodem waren betoverend. Ik keek naar papa op, hij was naar me aan het kijken. ‘Ik zei toch dat het bos niet eng was.’ ‘Je hebt gelijk papa.’ ‘Kom ik wil je naar een speciale plek brengen.’ Ik greep papa’s hand nog steviger vast en volgde hem. We waren door het bos aan het wandelen, toen papa abrupt stil stond. Hij trok me achter zich en keek snel rond. Papa draaide zich naar me om en hurkte voor me neer. ‘Luciana, prinsesje van me ik wil dat je je daar verstopt.’ Papa wees naar een holle boom verborgen achter een stel struiken. ‘Waarom papa? We gingen toch naar die speciale plek?’ ‘Ja dat weet ik prinsesje. Maar dat zal voor een andere keer moeten zijn. Maar nu wil ik dat je je in die boom verstopt en er niet uitkomt tot papa je komt halen, maak geen enkel geluid en laat je niet zien. Het is voor je eigen veiligheid. Beloof me dat je er niet uit komt, ik ga je een amulet geven het is heel belangrijk dat je het goed bij je houd, wat er ook gebeurd verlies het amulet niet. Want het is heel belangrijk.’ ‘Oké papa’ ‘Beloof het me.’ ‘Ik beloof het papa.’ ‘Goed zo, ga nu naar die boom en verstop je.’ Ik liep naar de boom en verstopte me in de holte. Ik keek naar papa en zag hem het amulet uit doen, dat ik moest gaan beschermen. Het amulet zag er prachtig uit, op de voorkant stond een lelie gedrukt met op de achtergrond sierlijke krullen. Het amulet was gemaakt van het puurste goud met een fijn gouden ketting voor rond mijn nek. Papa opende het amulet en liet een foto zien van ons vieren, mama en papa aan de buitenkant, ik en mijn oudere broer Senne stonden tussen ze in. ‘Hou dit goed bij je, verlies het nooit het is belangrijk.’ Papa hing de ketting rond mijn nek. ‘Ik ben bang papa.’ ‘Je moet niet bang zijn, ik kom terug.’ Hij verplaatste wat struiken zodat de ingang van de boomholte niet meer zichtbaar was. Ik kon nog door een paar gaatjes kijken. Hij ging achter een boom staan en trok van uit zijn jas een zwaard, het lichte groen op. Er naderde een paar mensen, ze hadden alle drie een zwaard met op het handvat het teken van de vampiers. Twee halve manen naar elkaar toe gedraaid met in het midden een zes puntige ster en onderaan de punten van de manen hing er één druppel engelen bloed. Angstig pakte ik het amulet vast en keek naar papa. Hij drukte zijn hand tegen de boom en er ging een groene gloed de boom in, de takken boven één van de vampiers buigden naar hem toe, ze wikkelden zich rond zijn lichaam en hals. De man maakt een stikkend geluidje en de twee andere vampiers zagen het. De tweede vampier gaat er op af en hakt met zijn zwaard een tak doormidden. De eerste vampier met zwart haar kijkt ondertussen rond, hij driegt op mijn schuilplaats aftekomen, papa ziet het en komt achter de boom tevoorschijn. Met zijn groen gloeiende zwaard valt hij de zwart harige vampier aan, de vampier wijkt juist uit en papa kan hem alleen maar een diepe snee in zijn rechter arm bezorgen. De vampier wijkt niet uit en gaat meteen ten aanval. Zwaarden kletteren tegen elkaar terwijl ze vechten. Als ik naar de andere vampiers kijk zie ik ze nog steeds vechten met de magische takken van mijn vader. De vampier waar papa tegen vecht wind terrein, papa staat bijna tegen een boom gedrukt. De man breekt door zijn verdediging en maakt een snee op zijn borstkas goudkleurig bloed besmeurt zijn T-shirt. Mijn vader krimpt even in elkaar en dat is genoeg om de gevaarlijke vampier de kans te geven, hij geeft hem een stoot met het handvat van zijn zwaard. Papa valt bewusteloos op de grond. Ik wil naar hem toe rennen, maar doe het niet ik had het beloofd aan papa. De zwart harige vampier gaat de andere twee vampiers helpen en snijd in één keer alle takken door waardoor vampier nummer drie op de grond valt. De zwartharige vampier praat voor het eerst. ‘Jullie stelletje sukkels jullie kunnen ook niks goed doen, in de tijd dat jullie hebben zitten spelen heb ik een engel gevangen.’ ‘We zaten niet te spelen, we werden aangevallen.’ ‘Door een plant! Stelletje sukkels! Laten we nu gewoon die engel meenemen we zien nog wel wat we met hem doen.’ ‘oké, baas.’ De twee vampiers die duidelijk onder het bevel stonden van de vampier met zwart haar gingen naar mijn vader en pakte hem elk bij een arm. Ze sleurde papa over het gras tussen de bomen. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Ik weet niet hoelang ik daar heb gezeten misschien een paar minuten, een paar uur of zelfs wel dagen ik kan me alleen herinneren dat ik mijn naam hoorde roepen, maar niet antwoorden omdat ik het aan papa had beloofd. Hij zou me komen halen. Maar dat deed hij nooit. Uiteindelijk vond mijn eigen broer me. Hij was maar negen. Hij vroeg of ik er uit wou komen, ik weigerde omdat papa me zou komen halen. Mijn broer zei dat ik niet weg mocht gaan en hij liep weg. Zo wachtte ik een tijdje. Totdat mama door de bomen kwam wandelen. Ze viel op haar knieën voor me en trok me uit de boomstam. Ze was niet boos op me en het enigste wat ze deed was mij en mijn broer stevig vast pakken terwijl de tranen over haar wangen rolden. Mama pakt me op en greep Senne’s  hand vast. Ze loopt zo snel mogelijk bij de plek weg en sleurt Senne mee. ‘Waar is papa?’ vraagt hij. ‘Papa is weg.’ Mama begint terug te huilen en in Senne zijn ogen staan nu ook tranen. ‘Nee dat kan niet!’ Roept hij snikkend. Hij probeert zich los te rukken en terug te lopen, maar mama weigert hem los te laten. Ik kijk over mama’s schouder en probeer de takjes die boven mijn hoofd hangen vast te grijpen. Ik krijg er een te pakken maar een scherpe doorn steekt in mijn handje en ik laat het los. Bloed stroomt uit de wond. Ik ween om de pijn en roep om papa. Mama drukt mijn gezicht terug tegen haar schouder zodat ik niks meer kan zien. Ik grijp het amulet dat rond mijn nek hangt stevig vast. Het is het enigste wat ik nog van hem over heb en wat er ook gebeurd ik zal het altijd bij me houden. Dat zweer ik.

Ranja
0 0

Ik? Ik ben het licht.

De wereld is duister, donkerder dan ooit. Mensen vermoorden elkaar. Zij kennen het licht niet. De duisternis heeft hun harten. Niemand kan er van ontsnappen. Alleen.... Alleen ik. Ik ben het licht en het is mijn taak om dat terug aan de mensen te geven. Ze moeten leren vriendelijk zijn, beleeft, vrijgevig en het belangrijkste: ze moeten liefde leren. Ik ben gestuurd als een normaal meisje op deze wereld. Ik kende mezelf niet toen ik op deze wereld kwam. Wat mijn missie is. Tot op de dag van vandaag wist ik niet waarom dat ik anders was dan de andere. Nu ik weet wat me te doen staat. En dat zal niet makkelijk zijn.  Mensen zijn tegenwoordig egoïstisch. Ze kunnen alleen maar denken aan het geld dat ze nodig hebben voor dat ding, dat ooohzoo veel kost. Mensen denken aan dure reizen die ze maken en daar alleen maar liggen aan het zwembad voor hèt bruine lichaamskleur. Wel voor mij , het boeit me niet. Ik ben blij met mijn blekere huidskleur. Het staat perfect met mijn lichtgrijze ogen en mijn platina gekleurde haren.  Mijn leven was redelijk normaal voor dat ik wist wat ik hier op deze wereld doe. Ik ging naar school, kende verliefdheid, al was ik de enigste, was op zoek naar mezelf zoals elke tiener/jongere.  Normaal toch? Wel dat veranderde waneer ik Lucien leerde kennen vandaag. Hmm.., laten we zeggen terug zien want toen ik hem een hand gaf, kreeg ik beelden in mijn hoofd. Beelden over wie ik echt ben. Op dat moment begon mijn echte leven echt.

lauraloveniers
0 0
Tip

Metaforensisch

En dat ik op mijn eten moet letten. De dokter zette de vensters van zijn kabinet wijd open en verwees me door naar een diëtiste die wat mij betreft de pot op kan. Maar dat was nog niet ’t ergste. Ik moest ook tien keer op neer en neer springen. In mijn onderbroek. Na twee sprongen hing mijn tong op de grond, wat wilt ge. Die dokter bekeek mij, ’t was precies of hij zag een freakshow. Een jongen van uw leeftijd moet veel sporten, zei hij. Hij zei leeftijd, maar ik weet goed genoeg wat hij bedoelde. Dokters. Ge moet ze mij niet leren kennen. Dat begon al met mijn geboorte, enfin, nog iets vroeger zelfs. Ons ma wou per sé thuis bevallen. Maar ik geraakte er niet uit. 't Gat was te klein. Of ik te dik, dat is de versie van ons ma. De vroedvrouw panikeerde. Ons ma bleef aanvankelijk nog kalm. Onze pa zat waar hij altijd zit in crisismomenten: op zijne fiets. Luchtje scheppen. Efkes afkoelen. Maar ons ma zat onder 't zweet, het parelde in haar snor, het liep door de afvoergoot van haar borsten en het plenste in het vruchtwater op de vloer. De vroedvrouw liep door de kamer met doeken te zwaaien en scharen te schermen. Ze maakte zoveel kabaal dat de buren op de muren bonkten. Ons ma lag tamelijk ongemakkelijk op de tafel in de schoon kamer. Echt schoon was die niet meer, met al dat groen water op de grond. Toen de vroedvrouw dat vuil vocht zag, begon ze te krijsen: Persen! Persen, zeg ik u! Ons ma puffen en persen, maar ik verschoof geen millimeter. Er werd serieus gevloekt, zowel door ons ma als door de vroedvrouw. Onze pa die juist kwam aanwaaien, besloot ter plekke nog maar eens een blokske om te doen. Dat waren woorden, jong, vertelt hij nu nog op elk familiefeest, daar kreeg zelfs de meest vuilgebekte dokwerker rode kaken van. Ons ma gilde moord en brand. Wij woonden toen niet ver van ’t Scheld, daar is geen enkel schip de haven in gedurfd die avond. Dat zegt onze pa toch. Ze hebben de dokter moeten bellen. De ambulance kwam er aan te pas. De broeders hadden er werk mee, ons ma liet zich niet zo gemakkelijk op die draagbaar kantelen. En toen is ’t gebeurd. Ze waren nog niet bij de deur of: KADENG! De luster die boven de tafel hing, kletterde met kristal en al naar beneden. Knal op de plek waar juist daarvoor ons ma nog had gelegen, met mij in haar buik. En zo heb ik dus ons ma haar leven gered. Waart gij zo’n mager scharminkel geweest, zegt ons ma altijd, dan was ik blijven liggen en dan waren we er geweest. Ze heeft nog ferm van haar oren gemaakt tegen de dokter. Die vond mij toen al te dik, die wou mij toen al op dieet zetten. Pas geboren! ’t Zijn altijd de anderen die problemen hebben met mijn gewicht. Dat is gewoon een kwestie van perceptie, dat zit tussen de oren. Maar dat krijg ik ze niet aan ’t verstand gebracht. ’t Ambêtante is, mijn metabolisme heeft een neveneffect. Ik verwerk veel voedsel, dat volgt een natuurlijk pad en dat vindt zijn nest. Mijn darmflora tiert welig, als ge begrijpt wat ik bedoel. En af en toe ontsnapt er mij iets. Ongewild. Onbewust zelfs. Eerst wordt ge niks gewaar, maar ineens is het daar: een walm van rotte eieren. Er zijn er die denken dat de evenaar door hun gat loopt. Bij mij is dat het riool. Dat zeggen die van mijn klas. Geestig. Als ik het lokaal binnenwandel, beginnen ze te snuiven en te schuiven. Nee, de plaats naast hen is bezet. En die hoofden die in mijn richting wijzen en dan naar mekaar toe buigen. En dat onnozel gniffelen achter mijn rug. Lacht u toch dood, jongens. ’t Is dat ze u niet kennen zoals wij, zegt ons ma. Ge moet u bloot durven geven. Maar mijn bloot, daar hebben ze in de turnles al genoeg van gezien. Ik kan niet zeggen dat het geholpen heeft. Uw ma bedoelt dat metaforensisch, zegt onze pa. ’t Gaat om het innerlijke, legt uw ziel bloot. Dan zien ze uw goed hart. Uiteindelijk heeft ons ma mij naar die dokter gestuurd. Volgens hem heb ik flaturgentie of zoiets. Pffff. ’t Zal wel. Traag eten. Goed kauwen. Pffff. Alsof dat helpt. Maar ik heb aan dat bezoek wel een vriend overgehouden. Nee, niet die sadist van een dokter. Ik kom dus uit de praktijk. Mijn hoofd dwaas van dat springen. Ik leun tegen een etalage. Kampeerwinkel. Wat zie ik daar liggen? Aksen, bijlen, hakkers met vlijmscherpe bladen. En daartussen: een eenzaam zakmes. En ’t was precies of het riep mij. Hé gij daar, ja gij. Neem mij mee. Ik heb mij over hem ontfermd, ja. Wat moest ik anders, hé Jack. Wij verstaan mekaar. (zingt/neuriet: ‘I’m a poor lonesome cowboy’ terwijl hij met het mes speelt) Helden. Daarover moest de spreekbeurt gaan, gisteren. Ik heb er lang over nagedacht. Ineens wist ik het. Het was alsof er zo'n lamp boven mij ging branden, kent ge dat? Zo'n verlicht moment? Ik begreep dat ik een kans kreeg. Een kans om mijn ware ik te tonen. En ik heb ze gegrepen. Toen het mijn beurt was, heb ik gesproken. Over de schoon kamer en ons ma op de tafel. Over het groen water en de ambulance. Maar 't einde heb ik niet kunnen vertellen. Iemand riep 'Scheetsoep!' en toen begonnen ze te lachen en door elkaar te roepen en die van Nederlands kreeg ze niet meer stil. Ik stond daar met mijn handen tegen mijn oren. Scheetsoep. Terwijl ik ons ma heb gered! Weet ge waarin ik nu goesting heb? Om Jack mee naar school te nemen. Om die bleekscheten van mijn klas op en neer te doen springen tot hun tong tegen hun tenen plakt. En dan, zegt Jack, dan zal hij ze tonen hoe dat ge een hart blootlegt.    

Ruth A
16 4

Bor

   ‘Papa!’ roept Bor. Maar hoe hard hij ook roept, papa hoort het niet meer. De grote vinstaart verdwijnt in de donkere Oceaan. Bor kruipt dicht tegen mama aan. Nog even staart hij naar de kolkende diepte. Mama wuift papa niet eens uit! Dat deed ze vroeger wel als hij voor zijn werk naar de grote zee moest. ‘Wanneer komt hij terug?’ ‘MAMA…WANNEER komt hij TERUG?’ roept Bor want  mama hoort het niet. ‘Ach kleine lieverd,’ zucht ze.  ‘Papa’s en mama’s hart is gebroken.’ Bor fronst zijn wenkbrauwen en schudt zijn zwarte warrige kop. Meteen doorzoekt hij het hele huis. Als hij de stukjes van mama’s en papa’s hart vindt, kan hij ze weer lijmen. Net zoals tante Mies deed met een gebroken vaas. Achter de deur, neen!  Misschien liggen de stukjes van mama’s en papa’s hart in de vuilnisemmer…onder het bed…onder de kast… Misschien wel in mama haar handtas? NIETS!   Bor zwemt naar Punk. Misschien kan hij Bor mee helpen zoeken. Want Punk is de beste in verstoppertje spelen. Hij kent alle spleten tussen het koraalrif en de beste schuilplekjes in de ondiepe rotsen. ‘Joehoe, gaan we spelen?’ vraagt Punk opgewonden. Bor haalt zijn vinnen op. ‘Ik zoek de gebroken harten van mama en papa.’ Punk begint te giechelen. ‘Wat ben jij een domoor.’ ‘Die zal je nergens vinden, maatje!’ Met half toegeknepen ogen kijkt Bor naar zijn speelkameraad. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat je ma en pa uit elkaar zijn gegaan. Nou ja, …Gescheiden.’   Bor vecht tegen de opkomende tranen. Dit heeft hij nooit zien aankomen. Hoe moet hij dan papa weer terug bij mama krijgen, nu er geen stukken harten zijn? Moet hij papa gaan halen? Hij durft niet verder dan het ondiepe koraalrif. ‘In de Zwarte Grot woont Octo Pus, de wijze inktvis,’ fluistert Punk. ‘Misschien vindt hij een oplossing.’ Punk wijst hem de weg.   ‘Wie durft mij te storen?’ vraag een gromstem. Bor schrikt van het zwaar brommend geluid. ‘Vertel Bor, wat brengt je naar hier?’ Bor’s vinnen beginnen te trillen, met een bibberend stemmetje vertelt hij over het vertrek van zijn papa. ‘Ik mis hem zo erg,’ snikt hij. ‘En ik wil dat mijn papa weer bij ons komt wonen.’ ‘Luister, kleine vriend. Het is soms moeilijk om de beslissingen van grote vissen te begrijpen, je mama ziet je graag. En het is niet omdat je papa is vertrokken, dat hij niet meer van je houdt.’ De wijze inktvis houdt twee tentakels onder zijn kin en denkt na. ‘Kom mee, maar ik kan je niets beloven.’ Een lange arm trekt Bor mee naar het diepere deel van de Oceaan. Wijze Octo Pus sluit even zijn ogen. Dan spuit hij krachtig grote, sierlijke letters van zwarte inkt:        P A                                   Z O      PA  IK                J E                 E R G.                      M I S                                              B O R   ‘Het lijkt wel een brief!’ roept Bor verwonderd. ‘Dat is ook zo, vriend,’ antwoordt de inktvis. ‘En nu maar hopen dat dit bericht tot bij je papa komt.’ Samen zwemmen ze terug naar het koraalrif. Opgelucht bedankt Bor de wijze Inktvis.   De volgende dagen speelt Bor met Punk en zijn andere vrienden. Ze zwemmen en ze spetteren, ze spelen tikkertje en ze vertellen elkaar spannende verhalen. Wat voelt Bor zich goed met al zijn vriendjes om zich heen. Zo goed, dat hij soms even niet aan papa denkt.   Vandaag spelen ze verstoppertje. Het is Bor’s beurt om af te tellen: ‘Een  twee  drie  vier…’ De andere visjes stuiven uiteen om zich te verstoppen. ‘…acht  negen  tien. Wie niet weg is, is gezien!’ Met een ruk draait Bor zich om. Hij wrijft in zijn ogen. Pal voor hem staat Mevrouw Zepra met haar staart zo hard te krullen, dat hij meteen weet dat er iets aan de hand is. Ze stottert van opwinding in haar hoge stem: ‘Bbbor, iikk heb ggezzien dat je brief van Octu Pus door een heel groot ssschip middendoor werd ge-v-varen.’ ‘Alle sssstukken zijn weggedreven door de golven.’ Dat is een grote slag voor Bor. Geen harten om te lijmen, geen brief. Hoe moet het nu met papa? ‘Het is helemaal naar de ha_haaien,’ stottert Zepra. Van dat woord krimpt Bor ineen. Want dat is net waaraan hij denkt. Zelf papa gaan zoeken, maar wat met die gevaarlijke haaien?   Bor zit de volgende dagen rustig bij mama. Zij zwemt traag, verslaapt zich, doet maar half de vaat.  Tantes en nonkels komen bubbelen over dingen die hij niet eens begrijpt. ‘Het is genoeg geweest,’ denkt hij. Met een pakje eten onder een vin zwemt Bor langs de rotsen. Dag visjes, dag mama, dag slak in de schelp, dag tante Mies….   Moedig zwemt hij tegen de stromen in, soms laat hij zich meevoeren. Heel veel zwart, zo donker dat het Bor niet opvalt dat een schaduw hem volgt. Hij lijkt met zijn gele en zwarte streepjes bijna een lichtgevend visje. Of toch niet. Daar tussen de dicht begroeide anemonen ziet Bor iets blinken. ‘Dat komt net op tijd,’ denkt hij. ‘Want mijn vinnetjes zijn zo stijf.’ Hoe dichter hij komt, hoe feller de prachtige kleuren gaan schitteren. Hoe harder Bor nog kan vinnen om uit te rusten.    Het is een goudgele vlek met glinsterend oranje, rood en blauw. Wat prachtig! Zoiets heeft Bor nog nooit gezien! Bor komt heel, héél dichtbij, wil de vlek met een vinnetje aanraken. Plots beweegt deze vlek, ze groeit zelfs! Zand stuift op. Bor pruttelt achteruit. Nog voor hij zich kan omdraaien, grijpt een dik en akelig slijmerige vinhand hem vast. ‘Dé Zeeheks!’ gilt hij. Bor heeft ooit zijn papa over haar horen vertellen. Het is de grootste vrees van alle vissen, nog erger dan ze bang zijn voor de haaien. Je weet nooit in wat voor een gedaante de Zeeheks tevoorschijn komt. Ze kan in - om de even welke vorm veranderen. Bor’s adem stokt, zijn hartje bonkt in de keel. ‘Hela, jij kleine snotvis, denk je dat je zomaar mijn mooie kleuren kan stelen?’ krijst de Zeeheks. ‘Het zal je leren!’   Ze duwt Bor in een kooi van gevlochten kelpstengels. Daarna blubbert ze naar haar laboratorium voor een brouwseltje. ‘Ikke Pinne een borstvin, een schubje van kleine visjes, een prikding van een zeester, een tand van een haai, een spuug van de sidderaal… en dan….zijn die mooie kleuren van mij.’ lacht ze krijsend. Dat moet allemaal in een potje brouwen om nadien over de schubjes van Bor en andere vissen uit te smeren. Zo steelt de Zeeheks alle mooie kleuren van de prachtigste Oceaanvissen. Zo groeit ze almaar.   Punk zwemt zo snel hij kan weer naar huis. Hij wist wel dat hij zijn maatje niet alleen kon laten. Onderweg roept hij alle vissen bij elkaar. ‘Bor is in de klauwen van de Zeeheks. We moeten hem redden. Zeg het voort!’ Ook Haai Hans, de oude zachtste haai van de Oceaan spoort zijn kolonie aan om mee te helpen. En dat ze zich moeten gedragen. Want de hele operatie mag niet naar de haaien, anders zal Haai Hans wel eens van hun vinnen soep maken. Alle mannenhaaien villen met tand en macht de glinsterende glibberbrij, de vrouwen slagen hardnekkig met hun staartvin het laboratorium aan duigen. De anderen vissen vinbuigen zich over de kooi van Bor. Eén vis bijt stug aan de tralies. Niets kan hem nog tegen houden.   ‘Papa!’ roept Bor. Papa vangt hem in zijn beide vinnen en drukt hem dicht tegen zich aan. Bor’s bange ogen beginnen te stralen als een zonnetje. Alle vissen omringen hen. Van blijheid en opluchting klappen de vinnen. ‘Morgen komen we met zijn allen samen, aan de Grot van Octo Pus!’ roept Haai Hans. ‘Dan vieren we feest!’ Juichend zwermen scholen vissen uit elkaar. Vin aan vin aan vin en Bor in het midden.

kadeeke
0 0
Tip

Opgezet spel

Dag, ik ben Yana en ik moest van juf Eva komen vertellen over beestjes. Ja, beestjes, daar weet ik veel van, beestjes, die wonen bij mij. Mijn pa zegt soms: Yana, ge zijt zelf een beest. En hij zegt hoe belachelijk is dat nu: gij laat van die dikke spinnen over uw armen lopen en gij durft niet eens naast die dikke van uw klas te gaan zitten. Ja, dat snapt hij dus niet, hé. Maar die Bea, dat is echt geen gewoon. Bea, daar is zelfs die Bin dinges, die Bin allez, Bin Lader bang voor. Mijn pa is voor niks of niemand bang. Mijn pa die zegt dat hij dat wel eens zal oplossen. Hij zegt dat hij die Bea zo eens bij haar bandjes zal pakken en dan heel ver in de zee gooien. Ik heb dat gezegd, aan Bea, maar ze geloofde mij niet. Ze lachte mij uit. En iedereen van de klas lachte. Ze wezen naar mij, haha, wat denkt die wel, zeiden ze en ze wezen naar mij en naar de vuilbak. En weet ge wat Bea toen deed? Die lachte niet. Die wees niet. Die pakte mij met één hand en die gooide mij helemaal ondersteboven in die vuilbak. Echt waar. En ze riep ‘stinkdier!’ en dat ik in mijn kot moest blijven.   Ik vond dat niet erg hoor, van die vuilbak. Want daar liggen kruimels en klokhuizen. En dat lusten mijn muizen graag. En dat is heel moeilijk te vinden, klokhuizen. Want wij eten thuis nooit appels. En ik vind chips niet zo gezond voor een muis. Of voor een hamster, want die heb ik ook. Ik had er twee, maar op een avond, ik weet echt niet hoe dat kwam. Ik doe dat hok áltijd op slot. Maar op een avond, toen had ik ineens nog maar één hamster. En mijn ma wist van niks en mijn pa wist van niks en die andere hamster wist ook al van niks. Die zat ver weg in zijn buis verstopt en die wou er heel lang niet meer uitkomen. Die was ook al gebuisd, zei mijn pa.   Mijn pa zegt altijd dat ik goed mijn best moet doen op school. Want dat ik anders later ook bij de veedeeaa, de vee dee bee cee, moet gaan werken. Allez, mijn pa werkt daar niet echt, hij volgt daar les. Iets heel speciaal, dermie euh taxi euh taxidarmie of zoiets. Ik vroeg aan mijn pa, ik vroeg Pa, moet gij dan mensen met buikpijn naar 't ziekenhuis rijden? En toen zei mijn pa, awel Yanake, ik zal u dat eens haarfijn uitleggen, maar hij mocht niet van mijn ma. Ze vindt dat niet tof, van die taxidarmen. Maar mijn pa zegt dat hij met die taxi’s al onze problemen gaat oplossen. Maar eerst moet hij nog veel oefenen.   En als hij oefent, dan doet hij dat in de kelder. En dan mag ik daar niet komen. Maar ik kom daar graag, want soms laat ik daar mijn spin los en dan spelen wij verstopperke in den donkere. Maar nu gaat dat niet meer, want mijn pa moet studeren. Maar gisteren, toen was de kooi van mijn spin ook al leeg. En mijn ma wist van niks. En mijn pa was aan ’t studeren in de kelder. En ik dacht, misschien is de spin al gaan spelen. En oei, als mijn pa die dan maar niet vindt. Want ik mag geen beestjes laten rondslingeren. Ik moet die altijd direct terug opruimen. Dus ging ik heel stillekes naar de kelder. En daar was mijn pa. En daar was mijn spin. En ook mijn hamster die ik kwijt was. Ze keken allemaal heel kwaad naar mij, maar mijn pa was de enige die bewoog want de anderen stonden op stokskes. Dat had mijn pa gedaan. Voor zijn studies. En toen zei hij dat ik aan Bea moest vragen of ze ook eens wou komen spelen.

Ruth A
55 2

De ontvlambare heks

Fragment uit : De ontvlambare heks ... Toen ze wakker werd – hoelang had ze hier gelegen? – zaten wel tientallen kinderen naast en over haar aan kettingen vastgeklonken. Papperige jongens en meisjes met vieze haren, kringen onder hun ogen. Hun kleren stonken. Ook Kayla was vastgeketend. Een flauw licht zocht zich een weg door de spleet van een poort. Ze wou haar handen losrukken. Het lukte niet. 'Help!' riep ze. 'Maak mij los, ik wil naar huis!' 'Shut! Hou je koest!' waarschuwde een dik jongetje. ‘Wie het meest van zijn oren maakt, die eet Flirka als eerste op.’ ‘Wat? Flirka? Oh neen!’ gilde Kayla. ‘Shsst! Hoor je niet wat wij zeggen? Ze eet kinderen met huid en haar op,’ huilde een mollig meisje. ‘Hoe dikker wij zijn, hoe langer ze op ons kan knabbelen. Niemand ontsnapt aan haar bloeddorstige honger,' voegde een bol jongetje er met grote angstogen aan toe. Kayla rilde. Ze dacht aan de ruzie vanochtend.   Daar hoorde ze de slepende stap van Flirka naderen. Alle kinderen hielden als in shock hun adem in. Een sleutel draaide de poort open. 'Njammie, njammie!' krijste een stem. In het binnenvallende licht van de openstaande poort verscheen een moddervette, aartslelijke heks met een driedubbele kin waar kleverig speeksel afdroop. Haar zware armen en benen zwiepten over en weer. Haar volle borsten deinden op haar bol lijf als woeste golven op de zee. Enorme zweetvoeten staken uit afgesleten laarzen die zo dreunden dat de grond daverde. Ze snoof met haar reusachtige neusgaten de lucht op en rook … chocolade. Ze stapte kordaat op Kayla af, rukte haar ketting los en sleurde haar hardhandig mee naar haar keuken. In het flauwe licht van een kaars zaghet meisje, trillend van angst, talloze groezelige potten op rekken uitgestald. Een grote pan stond te smeulen op een fornuis waar aaneengekoekte eetresten een stank verspreidden waardoor Kayla haast flauw viel. Flirka trokhaar bij haar staartjes naar de rekken en ketende haar vast. Terwijl de heks luidop de etiketten las van de gestapelde potten keerde Kayla’s maag zich om : hete pepers, rotte uien, schimmelknoflook, pikante trollenmosterd …Alsof dit nog niet walgelijk genoeg was, liet Flirka een scheet, zo luid dat er vonken uit haar achterwerk schoten. 'Jeetje, dat lucht op!' barstte Flirka uit. Ze roerde met een pollepel in een grote pot. 'Mmm, vurige brandnetelsoep als voorgerecht! Weet je, lekker mensenkind, ik ben op dieet.’ En met een grenzeloos plezier daverde haar stem:   Eén hete peper bij elk mensenkind laat je uren stinken in de wind een pot pikante mosterd bij elke beet en al je vet verdwijnt scheet per scheet!   Een verschroeiende scheet vloog door de heksenkeuken, de grot en het hele Kalimabos. Zelfs de stinkzwammen lieten hun kopje hangen.   … wordt vervolgd    

kayla
112 0

Uit het leven van Knolleke

Fragment uit : Uit het leven van Knolleke      Met een zware plof viel Knolleke in de grond. Au! Dat deed pijn. Gisteren had hij nog lekker liggen slapen in een houten bak, samen met andere knollen. Vanmorgen was de herrie begonnen. De bak was opgetild. Ze werden allemaal door mekaar gerammeld. Toen was het deksel opengegaan. Een hand had hem beetgenomen en in een put gegooid. Kort daarna was er zand op zijn bol gevallen. Veel zand … tot hij niets meer had kunnen zien.   Knolleke rilde. Het was hier koud en donker. Waar waren de andere knollen naartoe? Boven hoorde hij langzaam voetstappen weggaan. Nu was het helemaal stil, wat akelig!   Uren gingen voorbij, of waren het dagen? Tot Knolleke iets vreemds hoorde, hier in de aarde. Het leek alsof iemand in zijn buurt groef of schraapte. Oeps! Een natte snuit wreef tegen zijn knol. Wat was dat ding glibberig? Dan zag hij een spitse snoet en een zwart lijfje met kleine poten. ‘Hé, zie je niet dat ik hier sta?’ protesteerde Knolleke. ‘Ik ben Molleke en ik moet hier door. Ik zie niet goed en ik graaf altijd verder. Weet je wat? Ik eet een stuk van jou,’ plaagde Molleke.   ‘Neen, niet doen!’ gilde Knolleke. Zijn hart bonsde hevig. Hij daverde op zijn wortels. ‘Help!’ riep hij schor. ‘Riep jij?’ antwoordde er een heldere, lieve stem. ‘Molleke wil mij opeten!’ bibberde Knolleke. Een klein wezen snelde hem tegemoet. Vanonder een groene pinnenmuts zag Knolleke puntige oren uitsteken. ‘Hoho! Ik ben Taro, de aardelf.’ Ook Molleke keek nu heel verbaasd. ’Maak een ommetje zodat Knolleke rustig verder kan groeien,’ opperde Taro. ‘Sorry, hoor,’ zei Molleke en hij bloosde, ‘ik wil Knolleke echt niet opeten. Ik eet regenwormen, slakken, insecten. En af en toe, een stukje van een wortel links of rechts.’ ‘Van dat laatste kan geen sprake zijn,’ riep de aardelf uit. ‘Mollen eten insecten die slecht zijn voor de planten en zo helpen jullie elkaar’. ‘Bedankt voor je hulp,’ glimlachte Knolleke opgelucht.    ‘Graag gedaan!’ zong Taro en hij vloog vrolijk weg. Molleke drukte met zijn roze snoet een natte zoen op de knol en wroette in een grote boog rond Knolleke verder.   De volgende dagen liepen zweetdruppels langs de kleine Knol. Wat wordt het hier warm! zuchtte hij. Het kriebelde raar in zijn lijf. Scheuten schoten uit zijn knol. Wat ben ik, wie ben ik? vroeg hij zich af. Waarom kriebelt alles aan mijn lijf? Ben ik een knol met voelsprieten? Word ik een insect? Een mol? Ojee!   En dan, niet zo veel later, … (wordt vervolgd)

kayla
0 0

OMA KNOT - KINDERPOËZIE

Al van Oma Knot gehoord: dat dametje hier op een school? PR-lady van de nieuwe baby Jaja, Louis is haar idool   9 maand lang zat Oma Knot te bijten Haar vingers waren bijna stompy af Stressy waterokselvijvers en vreemde Pamperdromen maf   Haar dochter moest immers bevallen van zo’n baby in haar buik, wijl Oma Knot “Omalogie” studeerde , een snelcursus meter-sitten in de duik   Over hoe je per pc een buggy moet besturen en warme koffieflesjes voedt Over hoe je chocoladen tuutjes in Louis’ mondje kiepert zoals het moet   Over hoe je statistisch het pamperverbruik berekent gekoppeld aan index, loon en schaal Over hoe je met een pleister op het mondje kunt stoppen dat wenen, schreeuwen en kabaal   Over hoe je best niet vals zingt wijl je die lieve baby sust En liefst je tanden feilloos poetst VOOR je dat kleine spartelwangetje kust   Over hoe je met Louis per draagzak in de woonkamer je gekke-sprongen-fitness doet en met je 10.000 stappen-teller zakken kinderkleedjes koopt zoals het moet   Maar vooral over hoe je de BESTE oma wordt Zo’n troetel-MAMMIE, hip en cool Dat geeft kleinzoon Louis steevast een keilekker gevoel   Dat alles moet Oma Knot studeren Simpel is het zeker niet Levenslange bijscholingen een cursus torenhoog zoals je ziet   Maar haar diploma zal ze halen Daar ben ik van overtuigd met grootste onderscheiding en Louis die keiblij juicht:   “DOCTORAAT in de OMALOGIE” klinkt sjiek, klinkt waauw en tof en voor zo’n keigoede studente enkel lof en bof!

Krulle Lievens
0 0

Groot geluk

 Op kerstdag werd zij cadeau gegeven door een oude vrouw aan een jongere man vermoedelijk moeder en zoon.   Sindsdien hing zij aan zijn sleutelbos tussen de fietssleutel en de sleutel van de garagepoort heen en weer te kletsen meestal in zijn broekzak behalve thuis, dan hing zij aan een haakje achteloos.   Sindsdien deed zij haar uiterste best hem niet tegen die verdomde tafelpoot te laten schoppen hem te weerhouden in diepe plassen te trappen hem net op tijd bij de bushalte te laten arriveren hem de juiste woorden voor de gepaste vrouw in de mond te leggen hem de mond te snoeren wanneer hij teveel gedronken had hem de radio te laten opzetten wanneer net zijn lievelingslied begon "The best is yet to come", zong hij dan, uit volle borst.   Zelf hing zij daar en werd steeds vuiler kreeg meer krassen en schrammen haar lusje sleet af ze werd vermoeider vergat eens een stoepregeltje dan weer die verdomde tafelpoot. Ze had steeds minder kracht en dus liep de man vaker verloren morste vaker koffie uit zijn kop om zichzelf dan uit volle borst te vervloeken wat zij persoonlijk opnam hij durfde die mooie vrouw maar niet te zoenen.   Zij sliep steeds vaker op cruciale momenten zo kreeg de man liters water op zijn hoofd zo werd de eerste kus een flop zo waaide de liefde van de vrouw al snel weer weg.   Plots voelde ze de grens naderen de zandloper liep leeg het laatste korreltje liep door de trechter het laatste korreltje geluk. De man opende net zijn garagepoort en had geluk - hij smakte ze niet tegen zijn gezicht het lusje brak het gelukspopje viel in een donkere hoek de man ging zijn garage binnen, maar vergat verdomme toch weer  die ellendige drempel zij bleef daar liggen achteloos.

Corinne
27 2