Lezen

La prière au grand manitou / ...

Ce beau matin, moi, un grand guerrier de la tribue de la calculatrice,implorait au grand manitou de m’adviser sur les dettes que mon sqaw avait incuré et qu’elle avais promis de me rembourser.  le grand manitou a allumé son calumet de la paix aux herbes médicinale et a appéllé une grande réunion en petit cercle avec les quatre éléments (si présente); La poussière c’est accumulé dans les coins.La condensation c’est écoulé de la paroi de douche.Le sèche linge a séché la linge très vigoreusement.Et le courant d’air matinale a traversé la piece plusieurs fois.  Ensuite, dans sa grande sagesse, le grand manitou c’est tourné vers moi et m’a informé: Ton sqaw ce balade dans les plaines, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson.Et que ferra t’elle? Nous prévoyons qu’elle continuera de ce balader dans les plaines, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson. Et ou est ce qu’elle finira de ce balader? Peut-être qu’elle ce baladera ensuite dans les forets, accompagné de chiens, chats, plantes d’intérieur, mini-sqaw et poisson.  Et comment est ce qu’elle me remboursera ces dettes? Peut-être elle pourrait te payer par domiciliation, si elle aimes tant de ce balader?Erm… merci grand manitou pour ton conseil sage.____________________________Toi, Wallonne emmerdé (Biscoff)Moi, flamand ench… enfoiré (Speculoos) Toi, gaminne, 2 chiens, deux chats et un poisson doréMoi, 2 poules (pour les oeufs) Toi, aimer faire des pâtes fraiche, Moi, était plongeur à l’école hôtelière  Toi, Maman non-anticipéMoi, ‘pas papa’ Toi, gazelle aimant éviter problèmesMoi, sanglier bruyant, têtu.  Toi, trés intilligente mais, parfois moins sageMoi, Bouddha con, simplement con Toi, aimer voyagerMoi? mon estomac aussi aimer voyager Tu pouvoir me repayer?Moi avoir inclus termes dans le contracte de pret Moi vouloir aider, mais (en longue terme) moi, pas avoir envie de payer les dettes de ton ex

Lightlives
0 0

Niemand had ooit zoiets gezien

Niemand had ooit zoiets gezien. Het was werkelijk waar ongekend, onbehoorlijk misschien zelfs. Sommige hadden er wel over horen vertellen of er verhalen over gelezen. Maar geen mens kon in zijn stoutste dromen vermoeden dat het echt zou kunnen zijn.  Och, er werd genoeg over gekletst en gespeculeerd. En zoals dat gaat met volksverhalen, er werd telkens iets aan toegevoegd of verdraaid waardoor het verhaal alsmaar mooier, geweldiger en ook een tikje ijzingwekkender werd.  Sommigen waren er bang voor geworden, anderen werden met de dag nieuwsgieriger. Een enkeling probeerde zich er niet in te mengen en zich er niet mee te bemoeien. Wat niet weet, wat niet deert. Toch ontkwam bijna niemand aan een zekere mate van belangstelling.  Uiteraard bereikte het verhaal ook de fantasie van de jeugd op school. Hun koppies gingen er mee aan de haal. Meisjes giechelden onderling tot de juf of meester het welletjes vond. Jongens stelden zich voor hoe heldhaftig ze zouden reageren, de een nog stoerder dan de ander. In de pauzes op het plein werden allerlei denkbeeldige scenario’s nagebootst.  De volwassenen spraken er onderling ook wel over. In de winkel, bij het uitgaan van de kerk, bij het wandelen met de hond. Elk had zijn eigen voorstelling van hoe het zou zijn. Echte discussies waren er niet, maar de meningen liepen nogal uiteen en ook wat er tegen die tijd voor maatregelen getroffen moesten worden.  En nu, nu leek het dan zover. Niemand had verwacht het daadwerkelijk mee te zullen maken. Nu het moment daar leek, begon men her en der toch in paniek te raken. Want erover praten is één ding, zonder voorbereiding is het toch heel wat anders. Het leek nu dichtbij te komen, de tijd was nijpend.  Men verzamelde zich op het grasveld, halfbakken maatregelen werden snel op papier gezet en rondgedeeld. Uiteraard was niet iedereen het eens met deze regels, maar de minuten tikten weg. Saamhorigheid was nu belangrijker dan gelijk hebben.  Men schikte zenuwachtig de kleding, veegde het haar achter de oren en controleerde hoe de kinderen erbij liepen, want je wist maar nooit waar het op aan zou komen.  En toen was het daar, ineens, onaangekondigd. Een ieder staarde met open mond omhoog. Nee, niemand had ooit zoiets gezien…

Enomis
0 0

De Put

De avondzon blonk op het wateroppervlak van ‘de put’, een groot meer dat ontstaan was door de ontginning van wit zand. De drie gele boeien die als bakens dienden voor de zwemmers waren door het tegenlicht amper zichtbaar. Het zou weer moeilijk worden om een rechte baan aan te houden tijdens het zwemmen. Het was zo’n slordige 650 meter heen en 650 meter terug, gaven de sporthorloges aan. Vandaag wilde Johan drie keer op en af zwemmen, dus hij zou iets meer dan een uur in het water liggen. Zo had hij het ook tegen Tine gezegd, die altijd een beetje ongerust was als hij in open water ging zwemmen. Zeker in ‘de put’. Die was op sommige plaatsen meer dan vijftig meter diep. Het bedrijf dat hier aan zandontginning gedaan had, had maar de toestemming gehad om maximaal 30 meter diep te gaan, maar een tiental jaar geleden bleek na grondverzakkingen rond het meer dat ze zich daar allerminst aan gehouden hadden. De stad had prompt de concessie niet verlengd en sindsdien lag de oude zandontginningsgroeve er achtergelaten bij. Al het materiaal dat het bedrijf nog had kunnen gebruiken in een andere groeve hadden ze meegenomen. De rest was slordig blijven liggen en werd ondertussen overwoekerd door plantengroei: metalen pijlers, prikkeldraad, een paar Herashekken, een isomo vlotter die tussen het riet beland was... Het gebied was na het aflopen van die concessie vrij toegankelijk geworden en drie jaar geleden kreeg de plaatselijke zwem- en triatlonclub de toestemming om er openwaterzwemmen in te organiseren. Ze moesten zelf een redder voorzien, iedereen moest een wetsuit dragen en een zwemboei om het middel hebben. Niemand mocht alleen zwemmen. De clubs organiseerden het zodat aan alle eisen voldaan werd en sindsdien werd er in het zomerseizoen twee keer per week in gezwommen. De drie gele boeien lagen er om te vermijden dat zwemmers tegen elkaar opbotsten. Johan woonde vlakbij en had thuis zijn wetsuit al aangetrokken. Tine had hem moeten helpen met de ritssluiting op zijn rug, er dreigde een stuk vel tussen te geraken. Stiekem had hij het ook graag dat ze op die manier aan zijn lijf zat. Hij kon niet uitleggen waarom. “Could you zip me up, honey?” had hij gevraagd. Tine had niets geantwoord, maar hem toch met een soort van zachte vaste hand geholpen.  Een kus.  “Wees voorzichtig.”  “Doe ik.” Daarna was hij op zijn fiets gesprongen – het was een zot zicht zo met zijn wetsuit op zijn fiets, maar daar gaf hij niet om – en was hij tot op het schiereilandje gereden halfweg het meer. Vandaar zouden ze in westelijke richting heen zwemmen. Tegen de zon in. Steven was de redder vandaag en hij meldde zich bij hem aan. Er lagen al vijf zwemmers in het water en het was nog maar vijf over zeven. Eentje ervan, met een groene zwemboei en een blauwe badmuts, was al bijna terug. Die moest vroeger vertrokken zijn dan zeven uur, dacht Johan. “Dat is Walter,” zei Steven. “Hij wilt weer meer dan zeven kilometer zwemmen vandaag en is gemakkelijk twee uur bezig. Goed zot.” “Dat is niks voor mij.” “Dat is voor heel weinig atleten.” “Ik ga mijn uurtje doen en dan zal het wel genoeg zijn.” “Hey, en Walter die zwemt hard. Die heeft een tempo van 1’35” per honderd meter.” “Hij mag het hebben. Ik ben blij dat ik er een uurtje tussenuit kan pitsen. Met die twee kleine koters thuis.” “Dat is waar, dat maakt een heel verschil. Walter heeft geen kinderen.” “Dat doet me denken aan die meme op internet.” “Ik weet welke je bedoelt. Erwin heeft die gisteren nog doorgestuurd in de whatsappgroep, niet?” “Ja, die. ‘If you are still married, you’re not training hard enough!’” “Grappig, eh. En voor sommigen een beetje waar. Het kan niet anders of hun gezinsleven lijdt eronder dat die zo veel trainen.” “Zo waar. Ik ga mijn uurtje doen. Tot dadelijk.” “Veel plezier.” Johan blies zijn zwemboei op, zette zijn oranje badmuts op en deed zijn zwembrilletje om. De zon verblindde inderdaad. Walter was al weer heen aan het zwemmen. Het water was warm en helder. Hij liet er zich voorover invallen en was vertrokken. Na een paar meter al zakte de bodem zo diep weg dat hij niet meer zichtbaar was. Hier was hij nog niet zo diep, maar iets verderop waar het water wat kouder was, wist je dat het meer op zijn diepst was. Er waren atleten die hier niet zwommen, bang voor de diepte, of die enkel dicht langs de kant bleven, waar ze de bodem konden zien. De eerste keren dat hij kwam zwemmen had hij er ook aan moeten wennen. Nu nog hield hij soms zijn ogen gesloten onder water, of liet hij zich afleiden door het ritme van zijn slagen of door het ritme van zijn eigen gedachten.   ***   Drie kwartier later stonden alle zwemmers, buiten Walter, aan de kant toen de brandweer arriveerde met hun duikersteam. “’t Zal wel een vis zijn ofzo,” had Walter gezegd, “en als het een lijk is, dan is er nu toch niks meer aan te doen.” En hij zwom voort. De rest was te zeer aangeslagen en stond dicht bij elkaar, de bovenstukken van hun wetsuits uitgetrokken. Het geluid van Walters zwemslagen in de verte. “Waar hadden jullie het lijk gezien?” “Voorbij de derde boei, aan de rechterkant.” “Dat is in het diepste van de put.” “Daar ja.” “Blijft die andere zwemmer gewoon zwemmen?” “Blijkbaar.” “Mmm.” “We zullen eens gaan kijken met de boot. Er is volgens de politie geen melding van een verdwijning in de buurt, of van één of ander verdacht voorval hier rond de put, maar we zullen eens gaan kijken. Als we hem nog vinden.” “Hij bewoog precies niet veel.” “Ja, maar een lijk dat nog niet lang in het water ligt dat zweeft en zinkt zowat in het water. Je kan er geen staat op maken. Het kan goed zijn dat hij weer naar de bodem gezakt is. Ben je zeker dat het een lijk is?” “We hebben het met z’n drieën gezien. Een magere man.” “Dan komt hij wel bovendrijven.” Johan verzweeg dat hij vond dat hij op hemzelf leek in zijn jonge jaren. Hij was ook lang, ruim een meter negentig, en had lange haren gehad vroeger. Het was alsof hij in een spiegel gekeken had naar zichzelf dertig jaar geleden en de angst was hem om het hart geslagen. “Zo mager was hij nu ook weer niet, vind ik,” zei Peter. “Maakt niet uit, maakt niet uit,” zei de brandweerman. “We gaan de boot in het water laten en eens een kijkje nemen.” Alsof het afgesproken was, wandelde de vijf zwemmers naar het bosje vijftig meter terug waar Steven zijn strandstoeltje had neergezet. Vandaar had hij hen in de gaten gehouden en door zijn verrekijker had hij gezien hoe drie zwemmers plots stopten met zwemmen daar achteraan en druk gebaarden. Vandaar zwommen ze rechtstreeks naar de kant en kwamen te voet terug langs de oever. Hij wist dat er iets niet in de haak was en hield de drie overige zwemmers tegen toen ze hier vooraan bij hem passeerden. Walter was not amused, maar had toch gewacht tot de drie hun verhaal gedaan hadden alvorens opnieuw het meer in te duiken. Anders geraakte hij nooit aan zijn kilometers, zei hij. Geen van hen stuurde een berichtje naar het thuisfront. Ze belden. Johan had zijn gsm niet bij en mocht die van Peter gebruiken. “Kom maar eerst naar huis om kleren aan te doen,” zei Tine, “anders vat je nog kou.” “Het lukt wel, ik heb een trui en een handdoek bij.” “Hoe gaat het met je?” “Onder de indruk.” “Dat zal wel. Doe straks het verhaal maar dan. Ik hou van jou.” “Heel veel.” Anderhalf uur later stopte het duikersteam van de brandweer met zoeken. Ze hadden de boordlichten van hun boot ontstoken en de lichtvlek kwam snel dichterbij. “We zien niet genoeg meer. Het wordt te donker. We gaan morgen en overmorgen moeten terugkomen. Het lijk zal wel komen bovendrijven. Het is ook zo’n groot meer, en zo diep, we kunnen blijven zoeken.” Iedereen had aan de kant gewacht. Ook Walter. Hij had zijn zeven kilometer gezwommen, en zag er bleekjes uit. “Suikers tekort, voel ik,” zei hij. “Ik heb ook dik twee uur in het water gelegen, dan is dat normaal, zeker.” En hij stak wat koeken binnen. “Nog iemand?” “Nu zijn jullie voor niks opgekomen,” zei Steven. “Nee, nee, daarvoor zijn we er. En we hebben sowieso weer wat oefening gehad. Daar moet je niet mee inzitten. Het is goed dat je gebeld hebt. En ik heb het al gezegd, normaal komt een lijk na een dag of twee bovendrijven, dus dan vinden we hem wel. Maar we gaan inpakken en naar huis nu. Het wordt laat en nu gaan we hem toch niet meer vinden.”   ***   Johan vertelde thuis alles wat hij gezien en beleefd had. Ook dat hij zo geschrokken was, omdat het lichaam dat in het water lag, zo hard op zijn jonge zelf had geleken. Groot, mager, lange bruine haren. Tine legde haar hand op zijn borstkas terwijl hij het vertelde naast haar in bed en suste hem later die nacht toen hij in paniek wakker schoot. De zwemmers die het lichaam gezien hadden, vertelden thuis allemaal hetzelfde en hadden allemaal moeilijke nachten.  Er werd geen lijk gevonden in de dagen daarop. “Dat kan,” zei Raf van het duikersteam. “Dat gebeurt soms dat een lijk niet komt bovendrijven, zeker als er om een of andere reden een gat in het hoofd of het lichaam zit waardoor de gassen zich niet gaan ophopen en ja, een lichaam is op zich altijd zwaarder dan water, dus dan blijft hij op de bodem. Het kan dus, ja het kan.” De week erop stond Johan er opnieuw. Hij wilde zich niet laten doen door het beeld dat hem ongevraagd en onberekenbaar voor de geest kwam op de meest onmogelijke momenten. Het zou wel slijten, dacht hij. De andere zwemmers dachten er ook zo over, alleen bij Peter zou het een paar weken duren voor hij het weer aandurfde.  En wat ze gezien hadden, liet zich niet zomaar doen. Keer op keer op ongeveer dezelfde plaats zagen ze het lichaam onder zich in het water. De ogen sluiten hielp niet. Het werd voor de drie zwemmers een spookbeeld dat hen met lege oogkassen en teruggetrokken lippen aankeek vanuit de diepte, hen zelfs leek te wenken, te lachen, alsof hij wou zeggen: “Kom, kom, kom naar deze weldadige diepte.” En dat wenken, was nog het akeligst van allemaal, de angst sloeg hen telkens genadeloos om het hart. Toch bleven ze minstens één keer per week trouw opdagen om te komen zwemmen en leek het erop dat ze vertrouwd geraakten met de angst en de gedachte dat die jonge man eenmaal dood gezien, altijd dood gezien zou worden.

Hans Van Ham
10 0