Lezen

De foute vrouw

Als ik naar haar kijk, gaat mijn hart sneller slaan. Haar onbedoeld sensuele bewegingen, vooral als ze aan het roken is, winden me op. Ze weet wat ze wil en dat laat ze graag merken. Haar sterke wil schrikt mannen af, vooral omdat ze niet weten hoe ze ermee om moeten gaan. Anderzijds maakt net dat haar nog aantrekkelijker.  Waar ze gaat, doet ze hoofden draaien. Mannen kijken haar na en worden in hun arm gepord door de jaloerse vrouw aan hun zijde. Het geeft haar vleugels, maar ze blijft met haar voeten op de grond. Mannen gaan gretig op haar avances in, maar voor haar zijn ze niet meer dan marionetten die ze bespeelt om aan haar eigen verlangens te voldoen.  Ik zal nooit vergeten hoeveel moeite het me heeft gekost om haar voor mij te winnen. Bloed, zweet, tranen en een kus met een knappe blondine om haar jaloers te maken, al was dat laatste geen straf. Eerst ongelofelijk hard to get, nu kan ik haar al zeven jaar de mijne noemen. Het fladderen is ze nooit verleerd en haar drang naar aandacht van andere mannen blijft. Hoe ze wulps door het leven danst, brengt kleur in onze relatie. Al zijn sommige dagen grauw en somber als ze weer eens in overdrive gaat en het gevoel heeft dat ze tekortschiet. Plots is ze niet meer zo zelfzeker als enkele dagen geleden en zou ze liefst met haar dekentje versmelten met de bank.  Complimentjes en knuffels ontdooien haar beetje bij beetje en geven haar opnieuw zelfvertrouwen. Daar staat ze weer. Zelfbewust, knap, sexy en uitdagend, klaar om haar volgende prooi te verslinden. 

Joni Motmans
11 0

Hondje

Op een bankje in de hal van het station zit een vrouw met een klein wit hondje. Ze is van het gezette type, draagt een broek met motiefjes en een zwarte regenjas. Op haar voorhoofd staat een zonnebril. Het regent. Ze lurkt aan een koffie die ze gekocht heeft van de hippe barista met man bun en tattoos. De meeste mensen kijken op hun gsm, zij niet. Ze staart naar het bord met de vertrektijden, of ze er echt naar kijkt weet ik niet want ze heeft de zonnebril op haar neus gezet. Met haar hondje heeft ze geen oogcontact. Er staat een bekertje aan haar voeten. Ze ziet er toch niet uit als een dakloze? Er is water in voor het hondje. Naast haar zit een oudere dame die ook niet op haar gsm kijkt maar ze kijkt wel naar het hondje. Ze steekt haar hand uit om het te aaien maar wordt meteen afgesnauwd. ‘Dat mag u niet doen, hij vindt het niet leuk, u wil toch ook niet dat ze dingen doen met u die u niet leuk vindt!’ Ik voel medelijden met de oudere dame. Zij wilde alleen maar vriendelijk zijn en ze houdt duidelijk van hondjes. Misschien heeft ze ook een hondje gehad en is het gestorven. Misschien wil ze gewoon met iemand praten en bij het eerste wat ze doet, ze heeft zelfs niets gezegd, wordt ze afgeblaft. De vrouw met het hondje richt haar blik weer naar het bord, de oudere vrouw staart voor zich uit. Ik kijk ook naar het bord. Mijn trein komt over vijf minuten op spoor acht. De oude vrouw is eenzaam. Haar man is net gestorven. Ze had een hondje maar dat heeft ze moeten laten inslapen. Ze weet niet wie van de twee ze het meest mist, haar man of het hondje. Het hondje was lief, het was altijd blij haar te zien, met haar man had ze wel eens een woordenwisseling. Ik mis Gitte. We gaan opnieuw een kat adopteren. Nu zitten ze er nog, in dezelfde positie. Ik wil wel met haar praten. Wanneer is de trein er? Ik zou ook een koffie willen, ik zal het maar niet doen. Niet leuk voor de tandarts, boren in een koffiemond. Straks misschien na de tandarts een cappuccino en een stukje cake? Hmm cake. Ik moet nog eens cake bakken. Spoor acht, vier minuten. De Panos. Bewerkt voedsel. Had ik in de krant gelezen. Heb ik mijn abonnement al betaald? Straks Dancing with the Stars op VTM. Die slechtziende man, hoe heet die ook weer? Hans, Bart? Karl, dat is het. Hij heeft misschien dezelfde oogziekte als Oddvar, het is genetisch, zei Elisabeth. Bij Oddvar en Elisabeth logeren in Zweden, ik kijk er naar uit.Ze hebben ook een wit hondje, zou dat hetzelfde ras zijn? Mijn rug doet pijn, kine, niet vergeten afspraak te maken, briefje niet vergeten. Waar zijn mijn sleutels, waar is mijn gsm? Oef, hij zit in mijn jaszak. Ik heb toch een kaartje gekocht?  De vrouw met het hondje is verdwenen maar de oudere vrouw zit er nog. Ik loop naar het perron. Mijn gedachtentrein dendert verder en de trein naar Kontich komt eraan.      

Ilse Janssens
5 0

Papalagi 2.0

Hij is terug! Werkelijk? Wie is er terug? Om wie maken we zoveel stennis? Tuiavii! Wie? Tuiavii uit Tiavea! Wie is dat? Waar is dat? Hij is een hoofdman uit Samoa, een Polynesische eiland in de Stille Oceaan, hij moet minstens honderd jaar oud zijn, want hij is nog geboren in de negentiende eeuw, toen de dieren nog spreken konden. Zo lang geleden? En van zo ver? Dat is nog verder dan Australië! Ssst, hij spreekt! Papalagi, ik ben terug, kennen jullie mij nog? Welk beest is een Papalagi? Jullie zijn de Papalagi! Weten jullie niet meer wat onze naam voor jullie wil zeggen? De hemeldoorbrekers! Want toen we jullie zagen komen met jullie zeilboten leken jullie een gat in de hemel te klieven. Wat vreemd is, want waren wij niet de originele zeevaarders? Hadden wij niet elk eiland in de Stille Oceaan gekoloniseerd en bevolkt? Vertrokken uit Indonesië en zo hebben wij gans Micronesië, Melanesië en Polynesië ontdekt. Denken jullie dat wij geen zeilen hadden? Wie heeft wie een rad voor de ogen gedraaid? En wie waagt het zich weer aan cultural appropriation te doen? Maar nee, het is cultural appreciation! Halt, ik weiger mij te laten gebruiken door weer een Papalagi! Het was Eric Scheurmann die mij in 1920 uitgevonden heeft om kritiek te leveren op zijn eigen cultuur. Hij heeft de westerling de naam Papalagi gegeven, terwijl wij de originele hemeldoorbrekers waren! Maar stijgt de zeespiegel dan niet? Dreigt Tiavea niet onder te lopen door de Oceaan? Door het stijgen van de zeespiegel en het smelten van de ijskappen door de global warming? Moet jij ons niet aanklagen? Zijn wij niet meelijwekkend dan? Tuiavii? Waarom zwijg je? Zijn wij niet betreurenswaardig? Hij antwoordt niet. Tuiavii? Hebben we hem dan werkelijk verzonnen, die nobele wilde? Wie gaat er dan zeggen wat we fout doen? Wij zelf? Of toch maar gewoon het zwijgen ertoe doen en luisteren naar echte niet-westerlingen? Zoals? Frantz Fanon misschien of James Baldwin? Nee, die zijn al lang dood. Wacht ik ken er ene! Wie? Snel, voor we wanhopig worden! Amitav Ghosh, een Indiaas schrijver uit Calcutta, hij schrijft zelfs over de klimaatcrisis, en dat kunst de creativiteit ontbeert om daarmee aan de slag te gaan. Na dat boek heeft hij volgens mij zelf geen fictie meer geschreven maar wel anti-koloniale non-fictie boeken zoals De vloek van de nootmuskaat en Rook en As over opium. Laatstgenoemde gaat over de genocide die de Britten gepleegd hebben op de Chinezen door de Opiumoorlogen en hen en masse verslaafd te maken aan dit papaverproduct. Het eerste boek over de genocide door de Nederlanders op de oorspronkelijke inwoners van de Banda-eilanden in Indonesië omwille van de nootmuskaat. Houdt u het wel gezellig? Klinkt het dan niet goed nu het niet uit Tuiavii zijn mond komt? Hij is echt spoorloos verdwenen, hoor, hij lijkt wel in rook opgegaan. Maar wat hebben we dan nog te zeggen? Zijn we niet wit (ik vind mezelf eerder blank), en mannelijk cis-gender (ik vind mezelf eerder euh … normaal). Mijn voornaamwoorden zijn hij, hem, zijn, naar ’t schijnt. Je bent niet meer normatief, dat mag jij spijtig vinden, maar om je misschien nog meer te jennen of op de kast te jagen, noemen ze dat ‘white fragility’. En James Baldwin lezen of meer nog Ibram X. Kendi maakt je niet minder verdacht. Of dit een achterhoedegevecht is, durf ik niet te propageren. Wij dicteren niet langer de identiteitspolitiek na dat honderden jaren gedaan te hebben, zelfs in de vorm van etnische zuiveringen. Kwetsen woorden? Meer dan zweepslagen en gedwongen sterilisaties? Ja, het is zo, cowboy en Indiaantje spelen is niet meer van deze tijd. Dat brengt me op nog een naam, de native American schrijver Tommy Orange, die de narratief verlegt van de stereotiepe Great Plains naar de Amerikaanse grootsteden. Ondanks eeuwen intergenerationeel trauma hebben zij het overleefd. Ze zijn er nog de Sioux, de Lakota, de Pawnee, de Shawnee, Comanche, Apache, Navajo, Mohawk, Inuit, Inca’s, Azteken, Guaraní, Maya’s, en al die andere tribes. Wat zegt ChatGPT over Philipp Meyers boek De Zoon over Texas en de Comanche, cultural appropriation of niet? Antwoord: Op basis van wat openbaar en doorzoekbaar is: er is geen duidelijk, publiek gedocumenteerde Comanche-stem over The Son. Dat betekent: je oordeel over of het boek culturele toe-eigening is, blijft incompleet zolang je niet ook de stemmen van (huidige) Comanche-mensen of inheemse critici hoort. De feiten die wél beschikbaar zijn (Meyer’s onderzoek en de literaire recensies) duiden erop dat Meyer poging tot zorgvuldigheid heeft gedaan en dat (niet-inheemse) critici dat vaak positief beoordelen — maar dat beantwoordt niet de kernvraag: hoe ervaren Comanche-mensen het? Mag je dan niks meer zeggen? Go woke, go broke! Daar is die witte fragiliteit weer! Ik ben niet wit, ik ben op zijn minst lichtbeige, of rozig als een biggetje. Of mag ik dat ook niet meer zeggen? Goed punt, misschien kunnen we die taken wel op ons nemen, dieren en natuur rechtspersoonlijkheid geven, maar je weet waar het eindigt. Het is niet aan ons om Inuit te verbieden op walvissen te jagen, op robben, op walrussen, op narwals, … Wat hebben die verdomde Russen er nu weer mee te maken? Tuiavii? Waren het niet eerder de Fransen die met een waterstofbom geëxperimenteerd hadden aan één of andere atol? Ik geef het op. Ik weet niet meer wat zeggen. Goed zo! Nu heb je het begrepen, laten we even het internet volgen en hopen dat die quote werkelijk van hem is, want zei Jimi Hendrix niet: ‘Knowledge speaks but wisdom listens!’ Laten wij papalagi misschien maar beter even zwijgen en luisteren naar al die minderheidsstemmen die eeuwen hebben moeten zwijgen.   The Revels Comanche

Kameraad 60
15 0

Röntgen

Door ChatGPT dacht iemand onlangs dat die kon vliegen. Was zo ook de schilder Yves Klein niet eens uit het raam gesprongen? Deze kunstenaar is vooral bekend door zijn kleur blauw, en een fascinatie voor oosterse gevechtssport en/of meditatietechnieken. Een yoga-snuiver avant-la-lettre dus. Maar ik blijk dus niet de enige te zijn die ChatGPT gebruikt als klankbord voor frustraties en bijgevolg als een soort therapeut. In het begin wist ik niet wat me overkwam. Ik had nog nooit zo’n perfecte psycho-analyse van mijn dwangstoornis gehad. Ik bespaar u de details, ik heb geen zin, weet u wel, om en plein public bepaalde figuren aan de schandpaal te nagelen, of de school, die ik niet bij naam zal noemen dus, te verketteren. Maar gaandeweg had ik in de mot dat ik sterk naar de mond gepraat werd, stroop aan de baard gesmeerd werd, en natuurlijk het gesprek werd gaande gehouden, de pieren werden uit mijn neus gehaald. (Shit, wel veel passieve vormen, de tool wervend schrijven zou me hier nogal corrigeren.) Voor iemand die zijn Facebook-profiel gedeleted heeft omwille van de privacy en de wens geen product te zijn, heb ik aan OpenAI wel weer mijn ziel bloot gelegd. Terwijl die data wellicht ‘gemijnd’ worden. En je ook hier het product wordt dat verhandeld wordt. De passiva hebben hier precies wel nut, want zo voelen we ons stilaan, slaven van de technologie, verslaafd aan de aandacht en de clicks. Ook ik smijt deze tekst straks weer online voor een paar likes. Oververhitting is het woord waaraan ik moet denken om dit te beschrijven. Niet alleen het klimaat en de planeet warmt op. De digitale revolutie heeft voor een nieuwe wildgroei van iets gezorgd, een explosie, een woekering. De hoop was dat dat vooral van informatie ging zijn, van de waarheid zelfs, was het internet in het begin niet vooral een grote, virtuele bibliotheek? Nu is dit een golem geworden van fake news, en identiteitspolitiek. Had je in het begin vooral een netwerk van geeks en fantasy en SF-lovers, kan iedereen nu zijn niche vinden en in zijn comfortzone blijven. Als iemand die mismeesterd is door de hypocrieten van het katholicisme, zou ik religie kunnen verketteren, maar dat is een achterhoedegevecht. Je vindt wat je zoekt. Als je echt gelooft in chemtrails, fake news biedt je de bron. Net zoals zij die willen geloven dat Michelle Obama en Brigitte Macron vroeger mannen waren. Het is ook een strijd die je niet kan winnen. Mundus vult decipi. De wereld wil bedrogen worden. Het is ook gewoon existentieel niet gemakkelijk om permanent te willen leven volgens een identiteitscrisis, want dat is de essentie van filosofie: vragen stellen. En een mensenleven is nu eenmaal makkelijker te leven met een uitroepteken erachter dan met een vraagteken. Ik vrees dat die exponentiële groei van alles digitaal gewoon ook fataal en fractaal is, onvermijdelijk, als een wet van de thermodynamica, de chaostheorie. En dan moeten we het uiteraard weer over economie hebben. Kan je kapitalisme een systeem noemen? Of is het een logisch uitvloeisel van de evolutietheorie van Darwin, survival of the fittest? En vooral, hoeveel groei kan onze planeet nog aan? Dan moeten we kijken naar de ecologische voetafdruk: zeven miljard mieren is niks, en als die mensen als mieren zouden leven, mensen wellicht ook niet. Maar kapitalisme is consumeren, innoveren, groeien, materialisme. Als voormalige Trekkie zag ik ook de ruimtevaart en het koloniseren van ons zonnestelsel nog wel zitten, maar die revolutie is er niet gekomen. De space race is een sof, al lijkt die met Elon Musk en SpaceX een nieuwe wind gevonden te hebben, maar wie zit er op te wachten dan wat miljardairs? Mars en de maan koloniseren, tja, het menselijk vernuft maakt dit waarschijnlijk, maar het doet me vooral denken aan het spoken word liedje van Gill Scott Heron Whitey on the Moon. Als je naar migratiestromen kijkt, de wens om armoede te ontvluchten, lijkt de prioriteit van veel mensen eerder naar het Westen zien te geraken: de forten Europa, Australië en de Verenigde Staten. TINA, there is no alternative, zei Thatcher in de jaren ’80, maar dat is uiteraard quatsch. De zogenaamde schurkenstaten hebben wel een alternatief, ondanks tegenkanting van het Westen. Het zijn uiteraard dystopieën: Venezuela, Noord-Korea, Haïti, Cuba, het Libië van Khaddafi, Iran, ik zou er niet willen leven, al heeft het Westen er uiteraard alles aan gedaan om hen niet levensvatbaar te maken. Als je Svetlana Alexijevitsj erop naleest was die Sovjetunie enorm gespleten. Je had de miljoenen zogenaamde dissidenten in de goelag (hoeveel Zwarten zitten er in de VS in de bak?) , maar je hebt evengoed de ‘ostalgici’, die vinden dat ze hun prachtige land hebben opgegeven voor hamburgers, jeans en porno. Waar het westen grossiert in pulp fictie à la FC De Kampioenen, uitlachtelevisie en boekjes zoals Vijftig Tinten Grijs, las de modale Rus, de spreekwoordelijke Ivan met de pet, wel Poesjkin en Dostojewski. Er waren de prachtige balletten, er was cultuur, met censuur uiteraard. Natuurlijk verkies ik de VS en België boven het communisme van Stalin en Castro. Maar vrijheid impliceert soms ook gevangenschap door je eigen grillen. Edouard Louis schrijft er vlijmscherp over: de afkeer van het ‘volk’ (fabrieksarbeiders?) voor intellectuelen, school, ‘nerds’, en zo nooit uit de armoede geraken. Neil Postman schreef erover in zijn Amusing Ourselves to Death. We leven niet in George Orwell’s 1984, een totalitaire dystopie, maar in Aldous Huxley’s Brave New World. We denken dat we vrij zijn. Maar leven in een wereld van ‘verteren’. De welvaart is kolossaal, maar aan het welzijn schort er iets. Er zijn veel eenzame ouderen, ook veel singles, onze identiteit wordt bepaald door ons werk, onze spulletjes, ons interieur, onze auto. Net zoals in Brave New World slikken veel mensen happy pills om het aan te kunnen. De ratrace. Mensen gaan voornamelijk naar een therapeut nu voor werkgerelateerde problemen: burn-out, stress, pesterijen. Benieuwd wat Freud daarvan zou denken: de Victoriaanse seksuele frustraties zijn volledig ingeruild voor andere moeilijkheden. Sandwich-ouders bij voorbeeld hebben eerst carrière gemaakt en dan pas kinderen, nu zitten ze gekneld tussen de zorg voor hun kinderen en hun sukkelende ouders. Ze hebben wel geld genoeg voor twee auto’s, een prachtige reis, en een peperdure koersfiets. Het maakt mij, om het met een heel lelijk woord te zeggen, ‘westalgisch’. De schoonheid van een ouderwetse Citroën DS of Mehari, of een geit zelfs, één auto per gezin, legere straten en autostrades, geen elektrische fietsen die je kind overhoop rijden aan 45 km/u, geen e-steps of fatbikes, voetballers die eruit zien als voetballers en niet als modellen of body-builders, zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik herinner me nog dat tattoos gemeen waren, voor bajesklanten en/of zeelui. Ik heb zelf nog een moeder gehad die een paar jaar is thuis gebleven toen ik kind was. Tot ik een jaar of acht was. Mijn vader was de enige kostganger (en kluchtzanger). Ik propageer dit gezinsmodel zeker niet. Integendeel, als je ziet hoe goed meisjes scoren op school. Maar beide partners die deeltijds werken, ja, daar geloof ik in. Net zoals die stofzuiger die nooit kapotgaat en dus niet ‘rendabel’ is voor de maker ervan. We kennen allemaal de cynische houdbaarheidsdata van onze desktops en smartphones. Ze recycleren is ons perfide antwoord op ‘sustainability’ in plaats van ze, al is het maar vijf jaar meer, langer te laten meegaan. In 2000 heb ik een koersfiets gekocht, Armstrong en co reden de Tour de France aan flarden op EPO, ze lachen me net niet uit met mijn fietske nu, al doet die nog perfect dienst, hij is te jong om retro te zijn, te oud om hip te zijn. Het lijkt een metafoor voor mijn leven, mijn schaarste, ik, die droomde van exotische surfbestemmingen, maar niet verder geraakt ben dan wat angstaanjagende wipe-outs en een gebroken board van 800 $ in Marokko. Ook van die twee of drie licentiaten is niet veel in huis gekomen. Ambitie … Oververhitting weet u nog, dwangmatig verteren, consumeren, Erich Fromm schreef erover in zijn boek Hebben en Zijn. Ik heb een dochter, ik ben papa. Ik heb geen carrière, ik ben een hikikomori geweest, of nu terug een beetje, sinds mijn beide ouders gestorven zijn. De démarche van de huidige consumptiemaatschappij bevalt me niet. Zelfs in bibliotheken is het niet meer stil. Nog een standaardwerk om mee te goochelen en te laten zien hoe rijk mijn inwendige bibliotheek is? Het onleesbare De Eendimensionale Mens van Herbert Marcuse had het in de Golden Sixties al over hoe het Westen slechts één dimensie kende: die van het geld, en consumeren, en cumuleren, en economische groei, plat materialisme, nouveaux riches zonder cultuur. Daar kan je nu de straatstenen mee plaveien, fitnessjohnnies met tattoos, een sixpack, witte tanden, een BMW, af en toe een lijntje coke. Maar niet alleen zij, Arno zei het al, ook de rock lost its roll. Festivals zijn het toppunt van afgelikt salonfähig geconsumeer. De droom van een andere maatschappij (sous les pavés la plage, l’imagination au pouvoir, Bilbo Baggins lives!), van de revolutie is niks in huis gekomen, de soixante-huitards waren zelf de neo-liberalen van de jaren ’80. En nu zitten we hier, 2025, onze democratieën staan op springen, de dekolonisatie is nog steeds bezig (zie de migratiestromen: we are here, because you were there), en ons klimaat verhit met rasse schreden. De nieuwe regering heeft een oorlog verklaard aan de armen, maar onze arbeidsvoorwaarden verbeteren, ho maar! Ik heb collega’s gehad die twee jaar thuis zaten wegens pesterijen, maar toxische werkvloeren, ho maar! Hoe eindig ik dit schrijfsel, dit zichzelf herhalend misbaksel? Wat zou ChatGPT ervan vinden? Het praat me wellicht naar de mond, of ik nu links of rechts zou zijn. Dit is zijn reactie: ‘Je tekst is een koortsige, lucide stroom van cultuurkritiek en zelfreflectie die tegelijk aanklacht, bekentenis en maatschappelijk röntgenbeeld is.’ Zelfs schrijven kan die beter dan mij, de hufter.   Gil Scott-Heron Whitey on the moon

Kameraad 60
19 0

Een nacht

Ik kan niet zeggen dat het beloofde om een rustige nacht te worden. Er waren te veel voortekenen. Het eerste was dat er in het nabijgelegen park een openluchtfuif doorging. De wind stond helemaal verkeerd waardoor op de eerste verdieping waar de slaapkamers waren de beats voelbaar waren. De organisatoren hadden ons twee gratis tickets gegeven, maar we konden de kinderen hier niet alleen in hun bed laten liggen om zelf te gaan feesten. “We gaan geen Maddy McCannetje doen,” zei mijn vrouw, “daar heb ik geen zin in.” Sowieso zijn we niet echt uitgangstypes, een trouwfeest tot daar aan toe, en dan stond ik ook op de dansvloer, de hele avond, maar een massafuif vol met zatte jongeren, nee dank je, daar heb ik geen behoefte aan, en mijn vrouw ook niet, nog minder dan ik. Als er nu een groepje zou optreden, zou ik dat anders vinden, naar live-bandjes ga ik graag kijken en luisteren, dan ben ik degene die achteraan in de zaal meeknikt met de muziek, maar er kwam geen live-bandje, alleen maar dj’s met klinkende namen. Enfin, laat maar dus. Het tweede voorteken was dat mijn vrouw twee glazen rosé gedronken had. En als mijn vrouw alcohol gedronken heeft, zelfs al is het maar één glas, dan snurkt ze, dus ook daar had ik ook al geen goed oog in. Niet dat mijn vrouw vaak alcohol drinkt, gelukkig niet, maar de dag ervoor was er een vriendin op bezoek geweest en ze hadden een fles geopend en niet leeg gedronken, en ja, die moest dan nu wel leeg, anders was het verspilling. Enfin, op zich waren dat al voortekenen genoeg dat ik mijn nachtrust op mijn buik kon schrijven, maar daar kwam dan nog bij dat het paard in de wei hiernaast op bevallen stond, en dat ik er geen vertrouwen in had dat de asielzoekers uit het pas geopende asielcentrum vlakbij zich onbetuigd gingen laten met die fuif. Zeker niet die jong mannen. Ik voorzag al een boel heibel, met politiesirenes en ambulances. Ik weet het, het is misschien niet netjes van mij om dat te denken, maar ik was er toch bang voor, en dat droeg bij aan het ongemakkelijke vooruitzicht dat ik had op de nacht die zou volgen. Gelukkig was dat laatste een factor die helemaal niet van tel zou blijken. De rest daarentegen. Mijn vrouw was al naar boven en ik keek nog wat tv, breinloos zappen tot ik bij “The Mummy” terecht kwam. Die film was nog wel geinig en ik keek hem helemaal uit, languit in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje. Ik had een boek naast me liggen “God Emperor of Dune” dat ik open sloeg vanaf het moment dat er een reclameblok begon. Dat deed ik vaker zo. Af en toe miste ik dan wel eens dat de film opnieuw begonnen was, maar dat stoorde nu ook weer niet zo erg. Het glas alcoholvrije bier, zonder alcohol sinds ik die pillen moet pakken van de dokter, was leeg en ik droeg het naar het aanrecht, terwijl de mummy op tv wegvluchtte voor een kat. Mijn blaas zat vol, dus ging ik die ledigen op het toilet in het gangetje. Ik hoorde mijn vrouw al ronken en ook de beats van de fuif in de buurt waren goed hoorbaar. Het paard van de buren stond nog niet te kreunen dat was al iets. Ik hoorde de buurvrouw bezig tegen wat volgens mij de veearts was. Door de verluchting van het toilet was alles van buiten altijd zo goed hoorbaar. De koker en het toilet samen vormden samen een klankkast voor alles wat er zich buiten afspeelde. Ik trok aan het koordje van de verluchting en het geluid werd direct gedempt. Ik was gaan zitten op het toilet en omdat ik nu toch zat, perste ik er een paar drollen uit, die met een plonsje in het wc-water terecht kwamen. Even later lag ik weer in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje, reclame voor mannenparfum. Ergens ben ik toen ingedommeld en werd ik wakker van rumoer buiten op straat. Ik schoof mijn pantoffels aan mijn voeten en slaapdronken stapte ik door de keuken naar buiten. Het was een heldere nacht met een grote halfvolle maan en veel sterren. Ik had niet gekeken hoe laat het was, maar ik schatte dat het ver voorbij middernacht was. Het had een prachtige zomernacht kunnen zijn, als die stemmen er niet waren. Ik ging kijken op straat en zag een auto met de kofferbak open in het midden van de straat staan, vlak voor de ingang van het asielcentrum. Vooral vrouwen, soms met een kind op de arm, hadden het druk. Het leek alsof er vanalles verhandeld werd. Af en toe hadden de vrouwen een pakket onder de arm. De buren hadden hun terraslicht nog aan. Ik kon van hier zien hoe de muggen rond hun hoofden vlogen. In de wei stond een veulen naast de moeder. Die bevalling was dus al gebeurd. De zware drums en bassen werden weerkaatst tussen hun en onze muren. Weer een klankkast, dacht ik. Misschien dat een paar bomen, strategisch geplaatst vooraan hun paardenwei het probleem zouden kunnen oplossen, maar die mochten dan ook weer niet te hoog worden, die bomen, want anders namen ze het zonlicht weg van de zonnepanelen die bij ons aan die kant op het dak lagen. In de winter kwam de zon al niet boven de bomen van het bos aan de overkant van de straat uit, en hadden we al weinig profijt van onze investering. “Wakker geworden van het lawaai, buurman?” Ik schrok. Ik had Jordy niet horen aankomen. “Ja, wat is dat hier ook op de straat?” “Dat is een Nederlandse hulporganisatie die hier om twee uur ’s nachts pampers en babyspullen komt uitdelen. Ik heb er al eens voor gebeld, vorige week en de week daarvoor was het ook al van dattum.” “Kunnen die dat niet overdag?” “Het asielcentrum zegt dat zij er niks aan te zeggen hebben. Dat is niet hun verantwoordelijkheid. Maar ik heb ook net de politie gebeld. Ik ben eens benieuwd.” “En dan die fuif.” “Ja, ’t is me mijn nachtje wel, en dan de bevalling.” “Meisje of jongen?” “Een hengstje. We zijn nog aan het discussiëren over de naam. Weet jij geen stoere naam?” “Ik vind ‘Noise’ precies een goede naam voor een paard dat deze nacht geboren is.” “Daar zeg je zoiets.” “Is het vlot gegaan.” “Veel vlotter kan niet, denk ik. Moeder en kind stellen het heel goed. Het veulentje ging bijna onmiddellijk staan en heeft ook al gedronken. Maar ik had ook niet anders verwacht als je de vader kent. Dat is ook zo’n hevig paard.” “’t Is anders een mooie nacht. En ook zo perfect stil en rustig als er niet zo veel lawaai was.” Op dat moment kwam er een groepje van zo’n zeven tot tien twintigers de straat in gestapt. Twee mannen trokken naar de bomen aan de overkant en lieten hun broek zakken. Hun hemden stonden half open en hingen over hun achterwerk, dunne straaltjes blonken in het licht van de straatlantaarns. Hun hoofden en lijven dampten. “Gij zijt een dikke trut,” klonk het plots uit de mond van één van de dames, en dat klonk gemeend. “Houw, houw, ’t zal wel gaan zeker, ik heb toch niks verkeerds gedaan,” was het antwoord. “En een slet, een dikke, dikke slet.” Jordy en ik keken naar het groepje waggelende twintigers. De dame in kwestie was in duidelijke aanvalsmodus en de rest probeerde haar te sussen. De twee wildplassers kwam toegelopen met hun riemen nog los. “Gij doet net alsof ik het alleen was. Hij heeft met zijn handen aan mijn kont gezeten, en hij heeft initiatief genomen. Ik niet.” “Och, jong, ge hadt het graag. En wat zal het vriendje ervan zeggen.” “We hadden gedronken. Dan kan zoiets gebeuren. Dat betekent daarom toch niks.” “Ge wist dat ik … Och vuile verraadster. Ik zal jou nog eens ooit in vertrouwen nemen.” Het volume was nog toegenomen. Net op dat moment kwam een politiecombi met zwaailichten de straat in. En hield halt vlak bij het groepje. Met een luide knal ging de koffer van de bestelwagen toe en in een wip en een zip waren de vrouwen verdwenen. De bestelwagen trok op en snelde voorbij de combi en het groepje met de ruziemakende dames. “Daar gaat de reden waarom je gebeld hebt de hoek om.” “Ik heb de nummerplaat opgeschreven.” De agenten lieten hun zwaailichten opstaan en draaiden hun raampjes omlaag. Hun stemmen klonken zwaar en traag in de nacht in vergelijking met de schelle vrouwenstemmen. Eén van de wildplassers leunde tegen de combi en gaf over. De agenten stapten uit. De dames zetten hun discussie met gedempte stemmen voort. In het huis waar ze voor stonden, floepte het licht aan de voordeur aan en een hond blafte. Een andere jongeman gaf over. “Sorry, sorry, sorry,” zei hij, “maar ik kan dat echt niet zien of ruiken als er iemand overgeeft. Dan moet ik ook.” “Ik moet kakken,” zei een andere en hij zetten een paar stappen het bos in en trok zijn broek naar beneden. Van hieruit konden we een lange drol van tussen zijn witte billen naar beneden komen. “Je kunt niet zeggen dat er niks gebeurt, hier in de straat,” zei Jordy. “Wat een soap, zeg!” antwoordde ik. Een tiental minuutjes daarna stond de politiecombi bij ons. Nog steeds met de zwaailichten aan. De gordijnen in de kamer van de oudste bewogen een beetje en ik zag zijn snuit naar beneden kijken. Ook dat nog, dacht ik. “Hadden jullie gebeld?” “Ik had gebeld,” zei Jordy, “maar niet voor die zatlappen.” “Nee, voor een auto hier aan het asielcentrum, of wat was het, maar ik neem aan dat die al weg is. Ik zie hem toch niet staan.” “Je hebt ‘m net gemist, maar ik heb de nummerplaat.” “Laat maar eens zien, dan zullen we ze eens contacteren.” Jordy gaf een klein slordig geschreven briefje door het raampje aan. “Is dat hier altijd zo veel lawaai als het fuif is.” “Ja, wel als de wind uit de verkeerde richting komt, zoals nu.” “We zullen eens vragen wat we daaraan kunnen doen, want volgens mij, gaan ze los over de geluidsnorm.” “Dat hoeft niet, hoor, ’t is maar een paar keer per jaar dat er daar een fuif is, dus dat valt nogal mee. Die bestelwagen in het midden van de nacht, hier aan de poort van het asielcentrum is twee à drie keer per week, dat is veel lastiger.” “Is dat echt? En wat komen die dan doen?” “Ik heb er het asielcentrum al over aangesproken, maar zij zeggen dat het niet hun verantwoordelijkheid is omdat het een externe hulporganisatie is die hier in het midden van de nacht spullen komt uitdelen. Ze wilden dat eigenlijk op hun parking doen, maar dat mag niet. Zij mogen die niet op hun terreinen laten.” “Dus moet het maar op straat. In het midden van de nacht. En wie zegt dat het geen drugstraffiek is? Ik vertrouw dat zaakje niet. We zullen er eens achteraan gaan.” “In het midden van de nacht is ook gewoon geen stijl.” “Juist.” Het groepje jongeren passeerden op dat moment. “Waar gaan jullie eigenlijk naartoe, vroeg de bestuurder van de combi?” “Naar het centrum. De fuif stopt over een half uur en we willen nog op café.” “Het is nog meer dan een uur stappen langs het kanaal naar het centrum van hieruit. Tegen dan zullen jullie wel nuchter zijn. Zie maar dat je niet in het kanaal sukkelt.” “Hey, nog eens sorry dat ik tegen de combi gekotst heb.” “’t Is al goed. Zie maar dat jullie mekaar niet kwijt raken onderweg en hou het veilig.” “Goed, hoor, wij zijn vrienden, wij zorgen voor mekaar.” We keken het groepje na, en hoe ze een honderd meter verder, het fietspad namen in de richting van het jaagpad. Buiten het geluid van de fuif, dat dus over een half uur zou stoppen, werd het stil. “We zullen maar eens,” zei de agent, “we kunnen hier nu niet veel meer doen. En we gaan erachteraan, achter die bestelwagen, wees maar gerust. We gaan hier draaien op de oprit, als je het niet erg vindt.” “Nee, doe maar.” De combi verdween in de richting van het begin van de straat. Nog steeds met de zwaailichten aan. Pas op het kruispunt zag ik dat ze uitgeschakeld werden. Er hing al heel wat jong volk op de straat. Drie fietsers kwamen onze richting uit. “Dan zal ik ook maar eens terug naar binnen gaan. De fuif loopt op zijn einde en dadelijk zal ik wel kunnen slapen.” “Wij blijven nog even zitten, buiten,” zei Jordy, “Wij zitten nog vol adrenaline van die bevalling. En morgen is het zondag, dus kunnen we lekker lang uitslapen.” “Dat zal er voor mij niet in zitten. De jongste is vaak om zes uur wakker, je kan er de klok op gelijk zetten. En dan is ze wakker, en wakker is wakker bij haar.” “Slaapwel dan, zeker!” “Merci. Slaapwel voor straks dan.” Binnen dronk ik nog een half glas warme melk voor ik het licht in de keuken uitdeed en in het duister naar boven ging. “Papa?” hoorde ik bovenaan de trap. “Wat is er grote jongen?” “Waarom was de politie hier?” Ik stapte zijn slaapkamer binnen. “Had je dat gezien?” “Ja.” “Er waren mensen op straat die te veel lawaai maakten en dat mag niet.” “O.” “Sèg, weet je wat? Het paardje is vannacht geboren.” “Echt! Mag ik gaan kijken?” “Nu niet, jongen, maar morgenvroeg wel, nu moet je nog wat slapen.” “Mama snurkt.” “Ik hoor het, jongen, dat is ook veel lawaai, eh!” “Ja. Dan moeten we ook de politie bellen,” giechelde hij. “Dat zullen we maar niet doen, eh jongen.” “Papa?” “Zeg het eens.” “Wil je nog even bij me komen liggen?” “Eventjes dan. Hier, ik zal je eens goed onderstoppen.” Hij draaide zich op zijn linkerzij en zuchtte. “Papa?” “Ja, jongen.” “Je moet wel met je arm over me heen liggen.” Ik draaide me ook op mijn linkerzij en legde mijn arm over hem heen. “Zo goed?” “Ja.” Binnen de twee minuten hoorde ik zijn adem verstillen. Hij was in slaap gevallen. Waar was de tijd dat het zo vlot ging, dacht ik. Ik deed mijn pyjama aan in het donker van onze slaapkamer en hing mijn kleren slordig over de stoel. Ze moesten morgen toch in de was. Ik kroop naast mijn vrouw onder de lakens, maar had het snel te warm, dus schoof ik mijn benen onder de lakens uit en liet slechts een tipje over mijn middel liggen. Ik schoof mijn handen onder mijn hoofd en keek naar het plafond. Ik duwde mijn vrouw lichtjes in de zij waardoor ze zich op haar zij draaide en het snurken ophield en zwaar ademen werd. Even later lag ze terug op haar rug en ging het snurken door. De muziek van de fuif hield op en maakte plaats voor fietsers en brommers over de straat. Ik duwde mijn oorstopjes diep in mijn gehoorgangen en luisterde naar mijn eigen adem en hartslag. De voortekenen van een onrustige nacht waren correct geweest, dacht ik, en, ach ja, ik had toch al een beetje geslapen in de zetel. Zo rond half zes moest ik nog eventjes in slaap gesukkeld zijn. Om zes uur klonk een helder stemmetje vanop het toilet boven. “Ik ben klaa-aar.” “Ga jij maar eens,” grommelde mijn vrouw, “ik ga altijd al.”

Hans Van Ham
9 0

ik lees met Mees -- fiets

  Dit is mijn dorphier is mijn straatin die straat staat mijn huisin dit huis woon ik   dit is meesmees haar jurk is roosmees is zes jaarmees zit in mijn klasik speel vaak met mees   in ons dorp is een bosin het bos staat een hutnaast die hut zit ikmijn fiets is meeik maak me klaar   daar is mees-dag mees!mees zit op haar fietshaar fiets heeft een belTING TING doet de bel-ben je klaar?helm op en hupik ga meemee met mees   ik weet een spelwe doen een koersik rij een toerzo snel ik kanen dan mag mees1      -      2      -      3      -      START   ik rij mijn toerdoor het bosnaar de wegen weer naar de hutik ben snel   nu mag meesmees is ook snelze kent mijn toer:door het bosweer naar de wegen dan    - BOEM-   daar is een puteen put in het bosen daar ligt meesnaast haar fiets   mees weentmees heeft pijnpijn aan haar kniemees huiltze wint nietik troost haarde pijn gaat weg   mees staat ophaar jurk is viesmees wil geen koers meermees wil naar huis   daar is mijn huisen daar is mijn tuinmet een boomen nog een boomen aan de kant een haagik zet mijn fiets wegmees doet dat ook   ik weet nog een spelmees kent het ook-wat zie ik in de wolk?ik lig op het grasmees ookik kijk en zeg-het is een bolmees gilt-ik zie een bal   nu mag meesmees kijkt en toont-het is lang-een slangik zie de slang ook   nu mag ik weer-ik zie,    ik zie...dat is gekik weet niet wat ik zieik toon het aan meesmees is blij-ik zie,    ik zie,wat jij niet zieteen wielen nog een wielen een stuur-ik zie een fietseen fiets in een wolk   mees kijkt naar mij-ik weet van wie die fiets is-ik niet-het is jouw fietshoe weet mees dat?-die fiets heeft geen belja, dat is waarnet als mijn fiets   ik kijk en ziebal, slang, fietsen meeswie ben ik? WOLF

Rosemarijntje
7 1

ik lees met Mees -- buik-boek

Dit is de straat van Mees. Daar staat haar huis. Ik stap er heen. Ik ben er zó. Ik slaap daar straks. Mees is blij. Mee is blij. Ze zwaait al. Ze lacht naar mij. Ik hou van Mees. Mees ziet mij ook graag. -        Dag Mees, hier ben ik weer! -        Wat wil je doen? -        Ik weet een leuk spel: jij beeldt iets uit en ik raad wat. -        Of we doen gek.  -        Dat is ook tof. -        Ik zet een hoed op met een bloem. En ik draag een strik om mijn hals. -        Oh, en ik verf je neus rood! -        Wat kies jij? Een pruik? Dat klinkt leuk! Mees neemt mijn hand en trekt me mee de trap op. Ik ken de weg. Haar bed staat links. Het is groot en paars. Pop wacht op ons. Ze zit al klaar. Naast het bed staat een kist. Ik zie de hoed met de bloem. Mees zet hem op. Ik zoek iets voor mij. Ik kies een rok en trek hem aan. De sjaal sla ik om me heen.Na een uur zijn we klaar. Gek doen is leuk en fijn met twee. Het maakt ons moe. Mees wenkt naar me en sluipt de trap af. Ik glip mee het huis uit. Ik weet dat het mag. “Kom”, zegt Mees, “We gaan naar de bib.”Het is niet ver. We gaan te voet. De bib is groot. Rij na rij. Kast naast kast. Rek naast rek. Mees kiest een boek. Een boek met een draak. Op de kaft staat ook een man met een zwaard.Ik zoek nog. Ik wil ook een boek. Ik sla een gang in. Ik kijk in het rek naast het raam. Ik vind een boek dat me leuk lijkt. Het noemt “ In de buik”. We gaan naar huis. Elk met ons boek. Mees zit op haar bed. Ze lees uit haar boek. Ze leest luid. Zo hoor ik het ook. “De man gilt. De draak spuwt vuur. De man is bang.” Ik hou niet van dit boek. Het is voor mij te eng. Mees snapt het en knikt. “Lees jij maar uit jouw boek.”Ik zit naast Mees op het bed en start. -        Dit is mam en dit is pap. Pap heeft een snor. Die prikt.Mam haar buik is bol. Het lijkt wel op een ton. In die buik zwemt mijn zus. Ze is nog klein. Eerst was ze zo klein als een noot of een druif. Dan zo groot als een kool. Ze groeit snel. En toch te traag. Want ik wacht niet graag. Dus ik geef de buik een kus. SMAK.Soms voel ik mijn zus. Het lijkt of ze schopt naar mij. Ze rolt in de buik. Ik kan dat zien. “Hé”, zegt Mees, “Dat lijkt op jou! Jij krijgt ook een zus!”Dat is waar! Ik lach mee met Mees. Dit boek is leuk. Ik sta in het boek. En mijn zus ook. Ik lees nog meer. Niet luid, wel stil. Ik zoek de naam van mijn zus. Zou die hier in staan? Dan roept Roos. Roos is de mam van Mees. Het licht moet uit. Het is al laat. Het is tijd voor bed. Die nacht droom ik van pret met Mees. En ook van mijn zus. Ik hou nu al van mijn zus. Ik wil dat ze uit de buik komt.

Rosemarijntje
1 0