Lezen

Derde brief aan mijn zoon

Ik heb hier een brief voor je moeder (en voor jou): de derde brief aan Louie Stopius. Uittreksel uit het evangelie volgens Johannes de Stoper 3:14 tot 6:08   Lieve Louie, het wordt hoog tijd dat we het even uitvoerig over jouw mama hebben. Je zou denken dat je papa de gekste van je twee ouders is, gezien de momenten waarop hij met zijn grotesk gezicht veel te dicht over je komt hangen en met sopraanstem de vreemdste koosnaampjes op je loslaat. Maar laat je door die lawine aan Koekiemonsters, Kleine Freggels, Dikkie Diks en Chewie Chewbakkas niet in de maling nemen… het is je mama (ter stond door mij liefkozend met albinokonijn, Samson, ijsbeer, lastige Trees en Bossche Bol ... betiteld) die werkelijk de zotste is ten huize Stoop-Huige. Louie, schrik niet als je later een boodschappenlijstje vraagt en van pokerface-mama een papiertje ter grootte van een postzegel krijgt met de etenswaren in microscopisch kleine letters. Verschiet niet als je ‘s avonds rustig op het toilet met boekje in de hand je ding doet, wanneer plots het licht uitgaat en je in het donker enkel witte tanden en gegrinnik opmerkt. Wees niet verbaasd als je na een monoloog waarbij je tot je eigen verbazing ein-de-lijk de zin van het leven verbaal benaderde, van je mama hoort: ‘Wacht! Kan je opnieuw beginnen? Ik heb niet geluisterd!’ Ja Louie, een verwittigde Chewie Chewbacca is er twee waard. Maar je mama is niet alleen de grappigste vrouw in de Lage Landen, ze is een bodemloze schatkist aan kwaliteiten. Zoals een dobbelsteen geheel per toeval honderdachtendertig keer op rij telkens met één stipje boven komt te liggen, heb je het als zoontje getroffen met de unieke speling van de natuur, Fien Huige genaamd. Je mama is zowel lady als gaga, the voice of Holland (bij de deaf auditions), lowbrow met een knipoog, highbrow als ze er zin in heeft, alles wat je nodig hebt op een onbewoond eiland, de druppel die mijn oceaan doet overlopen en zo golven verwekt die aanspoelen op een voorheen ongekende kust van rust met daarop een enkele bloem die elke lente exact genoeg blaadjes telt om van me te houden. Dit alles kon ik niet vermoeden toen ik haar voor het eerst zag op het Amsterdams antikraakfeestje (je weet wel, met die Heineken). Ik was als een gehaaide tortelduif met arendsogen op zoek naar een vrouwelijke versie van mezelf die urenlang over de katten en opwindvogels van Murakami kon praten, over Jimi Hendrix met The Experience of toch liever met The Band of Gypsys, en over Nietzsche en diens eeuwige terugkeer van hetzelfde – wat bij je mama veeleer als de perfecte voorzet van een grap zou dienen ‘Weet je wat de eeuwige terugkeer van hetzelfde is? Wat er uit jouw mond komt! En dan keihard lachen om haar eigen grap. Denk hierdoor niet dat ik de slimste in huis ben. Ik ben weliswaar meer belezen, maar je mama’s emotionele voelsprieten en psychologisch vernuft zijn zo hoog dat haar IQ dichtbij de warmte van haar EQ is gekropen om samen te groeien als kool. Ik vernoemde het al in mijn trouwspeech toen jij nog enkel uit sterrenstof en een vaag idee bestond: er reageert niemand ter wereld enthousiaster op leuk nieuws en niemand zal je meer begripvol, streng maar rechtvaardig ontvangen als je met een nota van de directeur thuiskomt omdat je stiekem lijm op de leraarsstoel hebt gegoten. Je mama's luisterend oor werkt als een geöliede tandem samen met haar adviserende mond. Ze wordt ongetwijfeld jouw zorgzame gids die weet wanneer ze achter de schermen moet blijven als jouw souffleur van goede raad, en wanneer ze je los moet laten. Nee, een wetenschappelijke studie of dating-site gebaseerd op gemeenschappelijke interesses had Vlaamse reus en het Hollands albinokonijn niet bepaald gekoppeld, maar geen handboek of expert kon me meer over liefde en mezelf leren dan je mama. Niet liefde, maar verliefheid is blind. Liefde is met de ogen wagenwijd open elkaars gebreken ontzien. Liefde is lief zijn, open staan voor uiteenlopende interesses, allebei weg stappen van het eigen gelijk om in het midden te kruisen, verbouwereerd zijn over hetzelfde onrecht, genieten van het ene moment, loslaten van het andere, verwondering delen, vragen stellen, frustratie uiten, luisteren, zorgen, klieren, ruzie maken, uitpraten, zingen, lachen, kletsen en morgen weer doorgaan. Eeuwige terugkeer... Louie, later als je (met of zonder Augmented Reality-lenzen) hoopt de vrouw (of man) van je dromen te strikken, weet dan dat liefde méér gaat over overeenkomen dan over overeenkomsten. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar acht weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Vierde brief aan mijn zoon

Vierde brief aan Louie Leviticus 6.57 tot 9.23   Terwijl je wel al kunt communiceren, kan je nog niet praten. Geen paniek, dat kan nog niemand op jouw leeftijd. Sterker nog: jullie negen weken oude monstertjes, missen nog een algeheel taalbesef. Ik vraag me dus oprecht af wat er dan wel in je hoofdje omgaat. Zijn je gedachten wazige droombeelden; je gevoelens de meest pure gewaarwordingen? Als je naar me lacht, spreek je dan bij gebrek aan letters, woorden en zinnen de enige echte taal der liefde of mag ik mezelf als papa nog niet zoveel eer toedichten? Er staat je nog wat te wachten jongen. Taal is immers al te vaak frustrerende onmacht om ladingen te dekken, maar evengoed zalig buiten de lijntjes van de realiteit kleuren. Taal is harten veroveren en geesten betoveren; het is alles tussen aartsgevaarlijk en pure schoonheid. Dromen bijvoorbeeld, waarover gaan die op jouw leeftijd in jouw taalloos universum? Ik gok op een vage mengelmoes van mensen die je de hele tijd liefkozend aanspreken met Chewie Chewbacca, eeuwig propere kleren met sokjes van dezelfde kleur die gewoon wél allebei urenlang blijven zitten, in woonkamers boordevol overvolle borsten. Nu ik er zo bij stilsta: minimaal verschil met halfmannelijke dromen tussen je twaalfde en je achttiende.   Taal kan trachten de werkelijkheid als in een worsteling stabiel te houden om ze lamgelegd te vereeuwigen in formules en definities. Toch bewandelen werkelijkheid en taal veel vaker aparte paden en omwegen. Zo zit onze vocabulaire volgepropt met zegswijzen, spreekwoorden en metaforen die we vaak onbewust gebruiken. Wolkenkrabbers zijn gebouwen zo hoog dat ze aan de wolken krabben. Huismussen, pechvogels, proefkonijnen, kippen zonder kop zijn warempel geen dieren maar mensen. Het gaat ver hoor, Louie! Bomenknuffelaars en geitenwollenssokkendragers die in komkommertijd muggenziften en mierrenneuken over huisjesmelkers zeggen dat het vijf voor twaalf is maar botsen op een dovemansgesprek en struisvogelpolitiek omdat ze van een mug een olifant zouden maken.   Taal is dus een onophoudelijk feest! In het Shakespeareaanse dialect van mijn geboortedorp Beveren, zegt men bijvoorbeeld: ‘Keenders: asse joonk zin zudde ze willen opfretten, a se our woure krigde spijt dagget nie gedoun et.’ Vrij vertaald: ‘ Kinderen: als ze jong zijn zou je ze willen opeten, als ze ouder worden, krijg je spijt dat je ‘t niet gedaan hebt.’ Zo’n ogenblikken van ‘willen opvreten’ zijn trouwens niet zeldzaam. De lastigste situatie om te vermijden dat ik mijn vertedering letterlijk zou verteren, is wanneer je eigenlijk moet slapen maar aan de geluidjes en bewegingen vanuit de wieg te horen, daar even geen zin in heeft. De fopspeen (nog zo’n woord waarbij ik nooit echt bij heb stilgestaan dat je de baby daar daadwerkelijk mee ‘fopt’) moet dan door een sluipende ouder tot in zijn mond gebracht worden. Geruisloos als een paracommando begeef ik me dan richting wieg, gluur ik van achteren net over je rieten dakje, steek zorgvuldig mijn hand uit zoals een spin haar vlieg benadert en doe de speen in je mondje. Zo goed als elke keer mislukt dit. Je opent dan net op tijd jouw ogen om mijn terugtrekkend gezicht te fixeren en me met zo’n gulzige lach te verwelkomen dat ik je wil… opeten is het niet echt. Ook hierin schiet taal tekort. Ik wil zoiets als de vage grenzen van de menselijke huid opheffen en op atomair niveau versmelten. Ik wil één worden, met je samenvallen, samen vallen doorheen era’s en lichtjaren en zwarte gaten tot we de historische ballast afwerpen, de onvermijdelijke onmenselijkheid van mensen en de zorgen over de toekomst kunnen uitbannen. Louie, met taal ridderlijk aan onze zijde, wil ik de korrels uit zandlopers onvindbaar leeggieten in verloren gewaande woestijnen, Pietje de dood omkopen om Vadertje Tijd om te leggen en de wereldklok pauzeren om voor eeuwig van ons momentje te genieten. Ik wil het heelal met ezelsoren op in de hoek zetten en geschiedenis herschrijven tot één enkele zin waarin mijn liefde voor jou als een dikke laag graffiti de ganse aardbol verfraait. Maar telkens wanneer we eventjes voor altijd in dit liefdevol vacuüm vertoeven, klopt de werkelijkheid onverbiddelijk aan -gebukt onder een historische erfenis van tekortschieten staat ze voor de deur met in haar vermoeide armen de onvervulde droom waarin alle kinderen met evenveel welvaart, vrede en liefde omringd worden als jij.   Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts eén uitgestorven diersoort, de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Recep, Bashar, en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, papa houdt van grootspraak, maar dat is waarschijnlijk om zijn eigen beperktheid te camoufleren.   Louie, hoewel je nog aan de borst hangt, krijg je al veel op je bord. Je bent nog te jong om te jongleren met woorden en alle metaforen te tellen in bovenstaande brief. Dus geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar negen weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Wereldloper

Gefascineerd staarde Edie naar de rozige, zachte armen en lange, dunne vingers die vanaf nu de hare zouden zijn. Pas toen ze voorbij de douane waren, hadden haar bewakers haar handboeien af gedaan. Afscheid nemen van het zuurstofmasker was daarentegen voorlopig nog niet aan de orde. Langzaam pompte het ding gelijkmatige hoeveelheden zuurstof in Edie’s nieuwe longen. Edie wreef over haar polsen en wierp de bewakers een vuile blik toe: twee stuks, elk van een identieke hoogte, gehuld in hetzelfde grijsgroene uniform. De ene hield zijn badge voor de scanner tot de machine met een piepgeluid aankondigde dat ze mochten doorlopen. De andere klikte de handboeien weer in zijn broeksriem, nam Edie bij de bovenarm en loodste haar door het poortje. Met één vinger duwde ze voorzichtig op de rode plekken die op de plaats van de metalen ringen waren ontstaan. De pijnlijke sensatie die ze ervoer was er eentje die compleet nieuw was voor haar. Eén van de vele ongemakken die bij dit vreemde lichaam kwamen kijken. De gedachte aan haar eerste toiletbezoek enkele dagen geleden deed de haren op haar arm nog steeds overeind komen.“Aardemensen doen wàt met dit ding?” had ze vol walging en ongeloof gevraagd toen ze haar naar het kleine kamertje met de witte marmeren stoel hadden gebracht.“Het went wel.” had de bewaker schouderophalend geantwoord, alvorens hij haar genadeloos een kwartier had opgesloten. Je behoefte doen. Een pitstop houden. Geen wonder dat aardemensen er zo veel eufemismen voor bedacht hadden, dacht Edie huiverend.Geflankeerd door haar begeleiders, gleed Edie langs een eindeloze roltrap naar boven. Een gigantische glazen ruimte kwam langzaam in beeld. Roltrappen kruisten elkaar in alle richtingen, zo ver naar boven als ze kon zien, een kluwen glanzende stalen draden in een oneindig spinnenweb.Langs alle kanten stroomden wezens van allerlei werelden, al dan niet vergezeld van groene uniformpjes, de ruimte binnen. Van sommige soorten had Edie al eens gehoord, andere herkende ze totaal niet. Het harige bruine geval dat op zijn achterpoten een steile roltrap afdaalde tegenover hen, was een lychantroop, wist ze. Ze herinnerde zich het plaatje in haar schoolboek, maar de details over zijn soort, zijn dieet, zijn thuiswereld, waren al lang vervlogen. Het was nog maar enkele eeuwen geleden sinds Edie’s tijd op de schoolbanken, maar het leek nu plots veel langer. Een vorig leven.“Welkom in het Geantropisch Integratiecentrum.” kondigde een warme vrouwenstem aan. “Het zuurstofgehalte is 12 procent. De temperatuur is 21 graden Celsius. We wensen u een aangenaam verblijf.”Haar bewakers brachten haar een gang door, een trap af, een andere trap weer op. Aan het eind van een volgende gang doemde een massieve dubbele deur op. ‘Examinatieruimte’ prijkte er op een metalen plaatje. Edie slikte. De bewaker aan haar linkerarm stak zijn badge uit naar het uniformpje dat post had gevat bij de deur. “Geantroop?” vroeg de opzichter met een knik in Edie’s richting.De bewaker schudde zijn hoofd. “Veroordeelde in geantropische vermomming.”Met zijn beide handen tastte de opzichter over Edie’s armen en benen. Alsof ze het in haar hoofd zou halen om iets te proberen, nu ze al zo ver gekomen was. Hij knikte en deed een stap opzij. De deuren werden geopend met een druk op de knop. Een duwtje in de rug deed Edie een stap naar binnen zetten. De deuren sloten zich meteen weer achter haar.De ruimte was zo helder dat Edie’s ogen zich vanzelf een beetje dicht knepen. Witte muren. Witte tegels op de vloer. Ze weerkaatsten het licht dat binnenviel door de hoge ramen. De zon, besefte Edie. Ze had erover gelezen, maar nog nooit had ze haar in het echt gezien. Ze voelde haar op de huid die als een nauwsluitende jas over haar ziel was geritst. Dit was de aardewereld. De magieloze gevangenis waar ze de rest van haar dagen zou slijten. Toch leken die paar ogenblikken in de zon haar magischer dan alles wat ze al ooit had gezien.“De examinator komt zo bij u.” Edie draaide zich om en zag een vrouw in een wit pakje verschijnen door een kleine deur in de hoek. Ze was geen aardemens, maar ze deed aardig haar best. Groenige huid, gele ogen. Soms wilde de transformatie gewoon niet lukken. Mensen zoals zij kregen netjes een baantje in het integratiecentrum. Het was even goed gevangenschap.De vrouw glimlachte vriendelijk en gebaarde naar de rij plastic stoeltjes tegen de muur. Dan draaide ze zich om en verdween.Edie zakte neer op een stoeltje en liet haar blik door de ruimte glijden. Enkele vergeelde posters aan de muur en folders op het tafeltje toonden informatieve boodschappen als ‘Relaties met aardemensen: gevaarlijk experiment of het begin van uw romantisch interwereldlijk avontuur?’ of ‘Aardewereldalcohol: alles wat u wilde weten over de effecten op uw ras!’ Wellicht moesten ze de ruimte minder klinisch doen lijken, maar tevergeefs. Edie wilde net een foldertje over tewerkstelling bestuderen, toen haar oog viel op het aardemeisje in het midden van de tegenoverliggende muur, omlijst door een sierlijke gouden kader. Boven haar hoofd dezelfde vergeelde posters, de letters vervormd en onleesbaar in spiegelschrift. Edie stond op, wandelde naar haar toe en bleef pal voor haar staan, zonder haar blik ook maar een tel van haar af te halen. Lange, koperkleurige krullen vielen in dikke lokken over haar smalle schouders. Geen marmeren huid maar een rozige teint. Weg waren de schubben op haar armen en wangen. Sproeten. Geen spitse snuit, maar een idioot wipneusje. Geen hoorns. Onwillekeurig zocht Edie’s hand op haar hoofd naar wat er niet meer was. Het vond alleen haar. Dik, ros, lelijk aardemensenhaar. Het enige wat van haar was overgebleven waren haar donkergroene ogen. Het zou nog even duren voor het niet meer vreemd zou voelen, had haar transitiebegeleider tijdens één van hun eerste sessies gezegd. Dat was zacht uitgedrukt. Edie had nog nooit gehuild.

S.E.T.
0 0

Eerste schooldag

Iedereen is druk in de weer in huis bij familie Luis. Vandaag gaat de tweeling voor het eerst naar school. Er moet nog zoveel gebeuren. Mama kleedt Anne-Marie aan.  Haar nieuwe jurk staat haar goed. Nu nog twee vlechtjes. Afgewerkt met zijden strikken. Restanten van de stof voor de jurk. Zo is het haar ook netjes aangekleed.   In de badkamer poetst papa de tanden van Peter. Nu nog zijn haarscheiding. Met een klodder gel blijft  zijn haar mooi gescheiden en raakt het niet in de war  van al die moeilijke sommen.   Beneden in de woonkamer huilt de baby. De poes steekt zijn poten door de spijlen van de box. Hij wil de vogel pakken, maar schrikt als die begint te loeien.   Wanneer de kom met Brinta leeg is, springt iedereen op de fiets. De zon straalt als een nieuwe euro. De wind geeft duwtjes in de rug. Het belooft een mooie dag te worden.   Bij het schoolhek is het al druk. Het ziet zwart van de kinderen. Je kan zien wie nieuw is. Meisjes hebben rode wangen. Jongens maken selfies met hun schoen. Allemaal houden ze de hand van hun papa of mama vast alsof ze superlijm zweten.   Dan gaat de bel.  Iedereen loopt naar binnen. De juf wacht bij de deur van de klas. ‘Welkom!’ Ze aait de kinderen een voor een over de bol alsof ze raadt uit welk land ze komen. Zwarte krullen: Afghanistan. Blonde pony: Nederland. Kaal: Marokko.  Ze is dol op reizen naar exotische landen. Aan de ouders geeft ze een hand.   Maar wat gebeurt daar nu? Als Anne-Marie en Peter aan de beurt zijn trekt de juf een raar gezicht. Alsof ze iets vies ruikt. Alsof Peter de prullenbak over zijn hoofd heeft gegooid.  En Anne-Marie in de poep is gestapt. De juf gilt zo hard dat de hele school trilt. ‘Luizen! Niet een, maar twee!’ Ze houdt haar hand in de lucht. Als een politieagent met een kogelvrij vest wringt ze haar dikke kont tussen de deur. En snert tegen Anne-Marie en Peter. ‘Jullie komen er niet in!’   Ouders in de gang hebben alles gehoord. Ze brommen: ‘Het is een schande. Hoe halen ze het in hun hoofd om hun kinderen naar deze school te brengen?’ Ze kijken naar papa en mama Luis alsof het kindermoordenaars zijn. ‘De arme kinderen. Je zal maar zo’n ouders hebben!’ ’Dit is een luisvrije school,’ fluistert een mama. Papa en mama zakken in de grond van schaamte. Hun hart bonst tegen hun slapen. Wat doet het pijn als mensen zulke vreselijke dingen zeggen.  Het meest schamen ze zich dat de  tweeling alles hoort.   Dan pakt mama de hand van Anne-Marie. En papa pakt de hand van Peter. ‘Dit is geen geschikte school,’ zegt mama. Ze houden hier niet van onze soort,’ zucht papa. ‘Jullie krijgen thuisonderwijs,’ zegt mama alof ze net haar juffendiploma heeft gehaald. ‘Dan worden jullie nooit meer gepest.’ Deze school is de laatste druppel.   Maar Peter en Anne-Marie willen niet weg. Hete tranen rollen over hun wangen. Ze hadden zich zo verheugd op deze dag. Ze wilden zo graag nieuwe vrienden maken. Ze kunnen het bloed van de juf nu wel drinken.                                    

Margaretha Juta
0 0

falen is balen

                                  Elke dag weer een mooie faal.                         Mijn geheugen staat niet zo meer op paal.                                Ik verlies weer eens wat moois.                                          Het is stom daarom.                              Ik wil niet dat doen we me mij vraagt,                                   Want anders zijn ze  kwaad.                                        Ik wil wat meer recpect.                                        Iets meer van dit en dat.                                      Ik wil een vocemail hebben.                                 'Gij zult niet boeten gij zult niet stelen.'                                   Luid het spreekwoord van de hel.                                     Gij gaat sterven op u benen.'                                            Mooi, zo zie je wel.                                         Ik wou dat ik hier was.                                                Juist op tijd.                          Ik heb gemist,Ik ben lekker mijn bus kwijt.                                     Ik sta te branden in de hel.                             Terwijl mensen mij aankijken en vragen:                                        'Meneer, gaat het wel?'                                       Ik ging zitten ik ging staan.                                      Ik wil dit moment vergeten.                                        O, toch wat een leven.                               En dan nog rijd er plots een auto voorbij.                           En rijd mij nat.Hallo!?, Ik ben toch geen geit?!                                    Ik staar naar buiten.Wat een pech,                                              Mijn auto is lek.                              Ik vraag aan de ober waar blijft mijn kreeft?                                             En hij zegt:                        ' Maar meneer toch. u bent hier verkeerd.'                                      En dan nog zit ik me te vragen,                                            Zijn er zo driehonderdvijvenzestig dagen?  

ixix pret met een website
6 0

Deel 1 De zandstorm

  Sven zit op een bankje.En kijkt in de lucht.Hij ziet de zon hoog boven zich staan.Zijn broer komt naast hem zitten.Hij zag er wel een beetje haastig uit.Hij zweete en had een tulband aan.Met een geel randje.Een donker-donker blauw hemd met een leren riem over zijn schouders geslagen.Met een lange licht-grijze broek droeg hij.Grappig,vond hij.Dat de mode niets veranderd.     'Is er iets?' Vroeg Sven. 'Ja,zeker! Er is zotezien een zandstorm opkomst.We moeten zorgen dat we wegwezen!' Zij hij wijzend naar de rode horizon. Sven zij niks.En zette zijn ogen voor zijn ogen.Inderdaad,verderop,heel ver-kon je duidelijk een lichte zwarte lijn zien.En die bedekte heel het zuiden. En die lijn,kwam dichter en dichterbij.Sven stond op en gebaarde Ev om weg te wezen.Snel ging Sven nog naar binnen.Het zou niet lang duren of de storm zou uitbreken.Hij grabbelde snel nog naar een deken,een fles water,en een houte geluksbrenger beeldje.Dat had hij namelijk eens van zijn opa gekregen.En hou zou het voor geen geld ter wereld verkopen.Gelukkig stonden zijn spullen altijd op z'n plaats.Sven rende naar buiten met Ev achternagevolgd.De groep mensen, een kleine groep,was al vaak testen gedaan wat ze zouden doen als er een zandstorm aankwam.   De mensen verzmelden zich op een lange rij midden op de weg.Sven en zijn broer Ev waren niet als laatste aan gekomen.Raar,legde Ev snel zijn spullen op die van zijn broer.Waardoor Sven bijna vloekte.'Wat doe je toch?!' Zei Sven.Maar Ev was al ver weg.En kon hem niet meer horen.Hij ging in de richting van het huis.Maar waarom toch?! 'Haast je dan!' Schreeuwde hij nog.De groep begon langsaan te wandelen. Daar kwam Ev aangelopen met een ezel.En om de ezel bengelde een paar zakken.   Sven hoorde iets.Wat was dat? Hij luisterde nog eens goed.Oei! Hij hoorde iets verschrikkeljks als hij dat arme ding achter zou laten dan.... Hij gooide snel zijn spullen aan zijn kameraad en snelde met een bezorde blik  richting de huizen.Snel ging hij één van de huizen binnen.En onder een tafel,zag hij een baby.Wat kwam dat daar doen? Snel pakte hij de baby op en maakte dat hij weg kwam.Hij kon hun nog net bijhouden. hij wegkwam.Hij snelde vooruit want de groep was al een hele sprong vooruit. Hij versnelde en versnelde en stopte de baby in zijn jas.Het zand onder zijn zolen waren zwaar.Omdat hij over los zand liep.Nu was hij al achteraan de rij.Maar waar was zijn vriend? Hij had een ezel   Daar stond zijn vriend te zwaaien.Hij glicmlachte  en ging tussen zijn vriend staan.'Wat heb je daar?' Vroeg hij. Hij had vanaf de verte al gezien hoe zijn vriend iets had in zijn jas gestopt. Maar wat, had hij niet gezien.   Sven opende een klein stukje van zijn jas.Ev stond met open ogen te staren. 'Waarvan heb je dat?!' Zij hij snel. ''Gevonden.' 'Waar?' 'Bij het huis van Utmiss Middelsteen.' 'Breng haar of hij terug!' Snel liep hij roepend naar Utmiss Middelsteen. 'Ja?' Zei iemand in de groep. 'Ik heb dit onder jouw tafel gevonden.' Hij toonde het kleintje. 'Maar dat is niet van mij!' Zei ze snel. Dus Sven liep zonder antwoord naar Ev. 'En?' Vroeg hij. 'Het is niet van haar.' Zij hij zuchtend. 'Dan is het van jouw.' Zij Ev plagend. 'Wat?!' Nee helemaal niet.' 'Wie iets gevonden hebt mag het bijhouden.' Luid het spreekwoord. 'Maar..Maar..' 'Nee, wie moet er dan andrs voor zorgen? De zandstorm messchien? Nee, we nemen het mee.Anders zijn wij moordennaars!' Bij de zin ''Moordennaars'' Begon Sven een lelijk gezicht te trekken.Bij die gedachte wou hij niets tegen doen. 'ok dan.' Zij hij en keek naar de baby die in slaap was gevallen. 'Maar we moeten hem wel een naam geven.' Darr had hij wel gelijk.Een baby zonder naam was geen baby meer.Maar niemand. Sven wachte totdat hij een antwoorde zou krijgen.Maar Ev zweeg. Sven zuchte en zei toen, 'We noemen hem    Arne     .' Zei Sven twijfelend in één zin. 'Dat is een mooie naam.' Glicmlachte Ev.      Er steeg geroep op.kreten,en mensen die begonnen te lopen. Hij keek naar voren.Wat was da...Hé er botste iemand op Sven.Ze waren aan het lopen! Hij keek om.De zandstorm was niet ver weer. Ze begonnen te lopen en te lopen. Al snel zagen ze niets meer voor ogen.Maar gelukkig had Sven de hand snel beet gepakt van Ev.Hij kreeg het warm.En al snel begon hij tranen te krijgen in zijn ogen. Het zand waaide van alle kanten op.Snel deed hij de ritssluiting van zijn jas nog extra dicht.De baby begon te huilen.Het zand waaide tegen zijn blote onderbenen. Met zo'n druk.Het deed hem pijn tot in zijn tenen. Maar hij wist dat hij de baby moest beschermen. één hand plakte stevig vast aan zijn kameraad.De andere bij de baby. Heel even wou Sven iets zeggen,maar het stopte in zijn keel.Weer kreeg hij een grote vloed zand binnen.En hij snakte naar adem.Gelukkig krijsde de baby nog.   Ev keek in zijn richting.Al snel kon hij alleen nog de hand zien,waarmee hij met zijn vriend vastgehouden werd.Sven kon zelfs zijn voeten niet meer zien.En de ezel was hij ook kwijt.Hij dacht dat Ev de ezel verloren had,maar hij hoorde zacht gehinik.   Omdat hij niet kon praten of kijken,gaf hij een ruk aan zijn hand.En ze vielen allebij op de grond.Ev verstond het gebaar en ze bleven liggen.Snel pakte Hij nog een paar dekens.Of het er nu twee of drie waren.Of helemaal geen,hij sloeg het toch,met veel hoop over hun beiden.   De storm leek wel uren te duren.Ze zagen niks en bewogen niet.Bang dat er dan een grote lading zand naar binnen kwam.En de ezel zat naast hun met z'n kont naar de wind toe.Na zoveel tijd verstreken Opende Sven zijn ogen. Zijn hele lijf zat met zand bedekt.Hij probeerd zich te bewegen.Het lukte een beetje. Maar hoe zou hij eruit geraken? Hij draaide zich om.Om de rand van Ev ogen,zat een rode korst. Zou hij er ook zo uit zien? Hij kon niet spreken.Met al dat zand in zijn mond. Hij knipoogde.En in één beweging ging hij opzijn hurkje zitten.Het zand ging binnen.En Ev deed hetzelfde.Daarna maakte ze zo een hoge sprong.En ze zagen het daglicht weer.Maar om zich heen .Zagen ze niemand.         '    

ixix pret met een website
120 0

Pallieter

“En de prins doodde de boze draak. Hij mocht met de prinses trouwen en ze leefden nog lang en gelukkig.” Pallieter zucht. Hij vindt verhaaltjestijd het leukste deel van de dag, maar wat daarna komt vindt hij verschrikkelijk. “Neem allemaal jullie rekenboek.” De juf draait zich om en begint sommen op het bord te schrijven. Als Pallieter zijn ogen bijna helemaal toeknijpt, tot hij bijna niets meer kan zien lijkt het of de cijfers dansen. Hij moet lachen. “Pallieter, neem je rekenboek, je bent alweer als laatste klaar!” “Juf weet vast niet hoe dat moet, cijfers laten dansen” denkt de treuzelaar, “anders zou ze vast niet altijd zo boos zijn.”   Hij duikt snel in zijn boekentas en zoekt zijn rekenboek. Het zit helemaal onderin, onder zijn tekenblaadjes, zijn mondharmonica en de brief die hij daarstraks van Marieke kreeg. Hij heeft de brief nog niet gelezen, dat doet hij straks tijdens de speeltijd. Dan kan hij zich verstoppen onder de boom, zodat niemand ziet dat hij een brief heeft. De brief is van hem, en van hem alleen.  Pallieter grijpt zijn rekenboek en gooit hem op tafel. Op de kaft staan allemaal saaie sommen, maar over die sommen staat een groot, donkerbruin paard. Dat heeft hij gisteren zelf getekend. Het is hetzelfde paard als dat op de poster naast het bord.   De poster is eigenlijk een foto van hoe Lier, het stadje waar Pallieter woont, er heel erg lang geleden uitzag. Dat heeft de juf hen vorige week nog verteld. Er stonden nog niet zoveel huizen, maar de Nete, de rivier die ook langs hun school stroomt, die was er al wel. Op de poster staat ook een windmolen. Die gebruikten ze om graan te malen, en daar maakten ze dan weer brood mee. En onder de windmolen, in het gras staat een paard. Het paard dat Pallieter op zijn rekenboek getekend heeft. Hij heeft het een naam gegeven en die in grote, rode letters onder zijn tekening geschreven. Beiaard. Dat heeft hij opa ooit eens horen zeggen, en hij vond het zo’n mooi woord, dat hij besloot het paard op de poster zo te noemen.   Pallieter staart naar de rest van de poster. Hij vindt het een mooie foto. De zon staat hoog aan de hemel, de blaadjes van de bomen zijn felgroen en de wieken van de molen lijken zelfs bijna te draaien. Maar dat kan natuurlijk niet, want het is maar een foto. Pallieter knijpt zijn ogen een beetje verder dicht. Bewegen die wieken nu toch? Hij knijpt ze nog wat verder dicht, zodat hij alleen nog maar door een klein spleetje kan kijken. Ja hoor! De wieken van de molen draaien echt. Ze begonnen traag, maar gaan steeds sneller en sneller. Pallieter hoort nu ook de wind in zijn oren ruisen. Woeeessjjjjjj! Hij kan de wind zelfs voelen. Wat gaat die hard! Pallieter wil zich nog vasthouden aan zijn bank, maar het is te laat. De wind heeft hem meegenomen, en voor hij het weet zweeft hij de lucht in, recht naar de poster aan de muur.   Hij draait en tolt, ondersteboven, heen en weer, tot… de wind hem neer laat ploffen in het zachte gras. Waar is hij? Pallieter kijkt rond. Daar is een rivier, daarnaast staat een rij bomen, en ginder, ginder in de verte staat een windmolen! Is hij nu echt in die poster terecht gekomen? “Brrrr…” Pallieter voelt warme lucht in zijn nek. Hij schrikt. Achter hem staat een groot boerenpaard in zijn nek te ademen. “Beiaard?” Het paard duwt zijn natte neus tegen Pallieters gezicht.   “Wauw!” Pallieter kan het niet geloven. Hij is écht in het oude Lier van op die foto in de klas terecht gekomen, en het paard heet écht Beiaard. Die staat trouwens nog steeds tegen zijn schouders te duwen, alsof hij wat wil zeggen. Pallieter aait het dier over zijn hoofd, maar Beiaard blijft maar duwen. Tot Pallieter het begrijpt: het paard wil dat hij op zijn rug komt zitten! Hij heeft nog nooit paard gereden, maar als het paard zo lief is als het eruit ziet, dan zou hij dat wel kunnen. Pallieter klautert op het hek naast de wei. Beiaard blijft geduldig wachten, vlak bij het hek. Zo kan Pallieter makkelijk zijn manen vastgrijpen en op zijn rug klimmen. Hij heeft nog maar net zijn been naar de andere kant van de brede paardenrug gezwierd of Beiaard is al vertrokken.   En zo loopt het grote paard met de kleine jongen op zijn rug door de frisse, groene velden van Lier. Hier en daar komen ze voorbij een huisje. Een keer zien ze een meneertje dat een pijp staat te roken in de deuropening. “Dag Pallieter, dag Beiaard!” “Hoe kent die man mijn naam?” denkt Pallieter, maar dan wuift hij die gedachte weg en zwaait hij gewoon vrolijk terug. Na een tijdje rijden voelt de avonturier zijn buik rommelen. Beiaard blijft maar lopen, maar het is ondertussen al lang middag geworden.   Onder een grote appelboom probeert Pallieter het grote paard halt toe te roepen. Het dier luistert meteen als hij het kleine jongetje op zijn rug luid “Hooo!” hoort roepen. Het lijkt wel alsof het niet de eerste keer is dat die twee samen op pad zijn. Heel voorzichtig gaat Pallieter rechtstaan op de brede rug van het paard. Zo kan hij net bij de onderste appels van de boom. Hij kiest er een grote, rode uit voor zichzelf, en een andere voor het paard, en laat zich terug op de grond glijden.   En zo blijven ze daar een tijdje zitten. Het paard en de jongen, alletwee aan het genieten van een sappige appel in de zon. Tot Beiaard plots zijn oren spitst. Een paar seconden later hoort Pallieter het ook. Het lijkt wel alsof er een meisje aan het zingen is. Nu hoort hij het luid en duidelijk. Er komt iemand aan. Pallieter kijkt nieuwsgierig in het rond. Ja! Kijk daar, ginder, naast het water loopt een klein meisje in een witte jurk. Ze zingt luidkeels over de zon en de bloemen en in haar hand heeft ze een mandje vol felrode aardbeien. Pallieter springt recht en zwaait. “Hallo Pallieter!” Hé, ook het meisje kent zijn naam. Wat gek. Pallieter loopt naar haar toe. “Wie ben jij?” vraagt hij. “Herken je me niet dan? Ik ben het toch, Marieke!”. Nu ziet Pallieter het pas. Marieke lijkt als 2 druppels water op Marieke uit zijn klas, die Marieke die hem vanochtend nog een brief stuurde!   Hij wil vragen wat zij hier doet, maar dan bedenkt hij dat zij waarschijnlijk ook is meegenomen door de wind. Wat leuk, dat hij dit avontuur niet alleen meemaakt! “Marieke, dit is Beiaard, Beiaard, dit is Marieke. Mag ze nog mee op je rug?” Het boerenpaard gooit zijn hoofd in de lucht. Hij heeft lang genoeg stil gestaan. Pallieter hijst zich met behulp van wat laaghangende boomtakken terug op de paardenrug en reikt Marieke de hand. Even later draaft het drietal langs het water, verder het Lierse landschap in. Ze passeren bossen, velden en huisjes, en heel af en toe nog een windmolen. In de verte zien de twee kinderen een kerk opdoemen. “Zullen we daar een kijkje gaan nemen?” Beiaard versnelt zijn pas en nog geen tien minuten later glijden de twee kinderen van de paardenrug en kloppen ze uit alle macht op de grote, houten kerkdeur.   Het blijft even stil in het grote gebouw en Pallieter en Marieke willen al bijna weer vertrekken. Maar dan horen ze voetstappen galmen. Een paar seconden later gaat de grote houten deur piepend open. Meneer pastoor steekt nieuwsgierig zijn hoofd naar buiten. “Wie is daar?”, vraagt hij. Pas dan kijkt hij naar beneden, en ziet hij de twee kinderen staan. “Oh, kijk eens aan, Pallieter en Marieke, da’s lang geleden! Kom binnen, kom binnen.” Pallieter kijkt er al lang niet meer van op dat iedereen hem hier bij zijn naam kent.   Ze volgen meneer Pastoor, die op zijn korte dikke beentjes door het lange gangpad naar voren in de kerk waggelt. Pallieter doet zijn kleine, onhandige pasjes zo goed na dat Marieke het bijna uitproest, maar ze kan zich nog net inhouden. Lachen met een pastoor, stel je voor!   Langs een zijdeurtje laat meneer Pastoor hen binnen in de pastorie, waar hij woont. De twee kinderen kijken hun ogen uit. Elk vrij plekje staat vol met kleine beeldjes, lege flessen wijn en half volgeschreven papieren. Om Marieke nog eens aan het lachen te brengen neemt Pallieter een klein houten beeldje van een varken en zet het zo tegen een klein beeldje van Maria aan dat het lijkt of het beest Maria een kus geeft, recht op haar mond. Het werkt. Marieke moet snel haar zakdoek bovenhalen om niet luidop te lachen. Pallieter lacht ook. Hij vindt Marieke een mooi meisje, en als ze lacht krijgt ze kuiltjes in haar wangen die haar nog mooier maken.   Meneer Pastoor komt de keuken uit met een bord vol koek en twee glazen koude melk. “Hier kinders, laat het smaken, maar daarna terug naar buiten hoor, het is veel te mooi weer!” Dat laat het duo zich geen twee keer zeggen. Nog voor de pastoor zijn zin heeft afgemaakt is een bord vol kruimels, twee lege glazen en een liefdestafereel tussen onze lieve vrouw en een varken het enige dat nog overblijft van hun bezoekje.   Eenmaal buiten kunnen de twee grapjassen hun lach echt niet meer inhouden. Ze schateren en schateren, en nog lang nadat ze op de rug van Beiaard uit het zicht van de kerk en de pastoor zijn verdwenen klinkt hun lachbui na over de Lierse velden.   In de verte horen ze de klokkentoren nog rammelen. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Marieke schrikt. 6 uur al, dan staat het eten thuis op tafel! “Wat scheelt er, Marieke?” Pallieter heeft de schrik op het gezicht van zijn vriendinnetje zien verschijnen. “Moet jij ook niet naar huis?” vraagt ze, “Het is toch al lang etenstijd?” Pallieter haalt zijn schouders op. Hij heeft geen honger, en dus ook geen haast. Maar voor Marieke wil hij wel wat moeite doen. Hij pakt Mariekes armen en slaat ze stevig rond zijn middel. Dan geeft hij Beiaard de sporen en hop, daar gaan ze! Het lijkt wel of ze vliegen! Het paard springt over een omgevallen boomstronk, loopt recht door een laagstaande beek en slalomt door een wei vol koeien, terwijl de twee kinderen op zijn rug dicht bij elkaar genieten van de wind in hun haren en de zon op hun gezicht.   Nog geen vijf minuten later houdt Beiaard halt voor een kleine witte boerderij met schattige rode luikjes. Voor Marieke zich op de grond laat glijden geeft ze Pallieter een kus op zijn wang. “Bedankt voor de leuke middag, Pallieter! Gaan we morgen opnieuw op pad?” De kleine avonturier wordt op slag zo rood als de luikjes van het huis. “Ja…” kan hij nog net uitbrengen. Marieke staat ondertussen alweer met twee benen op de grond. Ze plukt een prachtige witte roos uit de voortuin en gaat op haar tenen staan om ze in het knoopsgat van Pallieters jasje te stoppen. “Tot morgen Pallieter!”. “Ja…” stottert Pallieter weer. Hij staart naar de bloem. Ze ruikt heerlijk. Nog lang nadat de deur achter Marieke in het slot is gevallen hoort hij haar stem. “Tot morgen Pallieter!” “…Pallieter!” “…Pallieter!”   “Pallieter!” Hij springt van het verschieten recht omhoog uit zijn stoel. Zijn knieën stoten tegen de tafel en zijn rekenboek, met daarop het paard valt met een klap op de grond. Wat? Waar is hij? Waar is Beiaard? Rondom hem hoort hij gelach. Als hij omkijkt kijkt hij recht in de blauwe ogen van Marieke. Marieke met de kuiltjes in haar wangen. Vlak naast hem staat de juf. Zij is de enige die niet lacht. “Pallieter, hoe vaak moet ik het je nog zeggen! Als je altijd zo zit te dromen geraken je sommen nooit af.” Ze wil nog verdergaan, maar de bel onderbreekt haar. Pallieter graait zijn boeken bij elkaar, mikt ze in zijn boekentas en glipt langs de juf de speelplaats op. Daar is hij maar op het nippertje aan ontsnapt. Maar wat een gekke droom was dat!   Als hij op de speelplaats bij zijn lievelingsboom aankomt laat hij zich tegen de stam zakken. Uit zijn boekentas haalt hij de brief van Marieke tevoorschijn.   “Pallieter,   Heb je zin om morgenmiddag mee aardbeien te gaan plukken? We spreken af aan het water achter de school, daar bij die wei waar dat boerenpaard staat.   Tot morgen! Marieke”   Pallieter is weer rood geworden. Hij kijkt naar zijn vest, waar een witte roos zit te blinken in het knoopsgat. Morgen kan hij terug de velden in. Met Marieke. “Ik kan niet wachten.” .

Lotte
0 0

Hoe vertel je een kind dat de dierentuin een leeuwin heeft doodgeschoten?

Zoals je weet werd er gisteren een leeuwin in de dierentuin doodgeschoten. Ze was uit haar kooi ontsnapt. Gewoon naar buiten gewandeld eigenlijk. Iemand van de verzorgers had de deur laten openstaan. Verstrooid zijn heet dat en dat kan iedereen overkomen. Een leeuwin is de mama leeuw. Maar deze leeuwin was pas twee jaar, dus nog niet echt mama. Om zelf welpjes te hebben moet je iets ouder zijn. Welpjes dat zijn de kleintjes van een leeuw en leeuwin, zoals in de Lion King. Iedereen in de dierentuin heeft geprobeerd om de ontsnapte leeuwin te vangen. Maar Rani, zo heette ze, was veel te snel en kon zich telkens verstoppen achter een boom. Je moet altijd voorzichtig zijn met een leeuwin, je kan niet zomaar op haar afstappen, een leeuwin is een groot en sterk dier. Soms helpt fluisteren of op een rustige manier vragen of ze terug naar haar kooi wil gaan, maar Rani was een dove leeuwin, dus hoorde ze niet wat er werd gevraagd. Daarom heeft de dierentuin een dierenarts gebeld. Die is zo snel hij kon gekomen. Iets te snel want hij was de batterijtjes voor het hoorapparaat van Rani thuis vergeten. Gelukkig had hij wel pijltjes mee om haar te verdoven. Zo'n pijltje steek je in een lange buis waar je dan zo hard als je kan op blaast. Pfffffffffffff tsjaka tsjaka. Twee keer heeft de dierenarts geblazen, maar de pijltjes vlogen de verkeerde kant op. Bijna in het oog van een baby in een kinderwagen en net naast de billen van een jongen met een truitje van de Rode Duivels. Ondertussen had Rani een treinwagon zien staan. Ze werd nieuwsgierig en wilde eens gaan kijken of die wagon ook kon rijden. Wat niet zo was. Het was er eentje zonder machinist, zoals in Harry Potter. Uiteindelijk is de politie erbij gekomen omdat er paniek in de dierentuin was ontstaan. Rani had 's morgens geen ontbijt gekregen en iedereen dacht dat ze de mensen in de trein wilde opeten. En toen heeft een agent gedaan wat hij moest doen. Driemaal geschoten. Wat er in het hoofd van Rani omging op de laatste seconde van haar leven weet niemand. Maar volgens een getuige had ze een Hakuna matata-blik in haar ogen.   RIP Rani 21 juni 2018          

Sascha Beernaert
0 0

Alpengloed

Alpengloed Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Maar dat ben ik niet. Ondanks alles wat Mila en ik hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend.Zoals te verwachten viel, zitten de Yua ons op de hielen. Ik moet ons hier zo snel mogelijk vandaan zien te krijgen, met of zonder behulp van lucide krachten. Maar hoe?Het is ondertussen bijna een jaar geleden sinds Mathis en Mila elkaar voor het eerst ontmoetten. Zij aan zij gingen ze de strijd aan met de Yua, vreselijke wezens die de droomwereld in hun macht hebben. Toen de Yua hun 'Ultieme Nachtmerrie' tegen Mathis inzetten, stierf hij in een droom en werd droomdood.Sindsdien zitten Mila en hij vast in de Grijze Zone, ergens tussen dromen en waken in. Slagen de twee erin om de Yua te verslaan en te ontsnappen uit de droomwereld? Of wordt alles één grote nachtmerrie?'Alpengloed' is het spannende vervolg op 'Maanziek' (2016) waar de lezer nog dieper doordringt in de duistere krochten van de droomwereld. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. Opgesloten   Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Begraven in de duisternis, in een geluidsdichte kist. Niemand die me komt zeggen dat het allemaal wel goed zal komen. Niemand die me vraagt om vol te houden, al is het maar voor even.Maar ik ben niet dood, of toch niet in die betekenis van het woord. Ondanks alles wat Mila en ik de afgelopen weken hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend. Bovendien liggen we niet in een doodskist, maar zitten we in de auto. De duisternis wordt doorbroken door twee stralende lichtbundels, de koplampen van het voertuig. Helemaal stil is het ook niet, het gezoem van de motor vormt een monotoon achtergrondgeluid voor deze autorit. De stemmen op de radio die net nog vrolijk aan het kwetteren waren over files en weersvoorspellingen, zijn al een tijdje geleden overgegaan in een nietszeggend geruis. We zijn hier buiten het bereik van de zendmasten, wat me enigszins zorgen baart. In de hele wijde omgeving is geen kat te zien. Niemand die ons kan helpen. Wat als ons iets overkomt?Mila zit naast me op de bank en dommelt stilaan weg, haar hoofd leunt tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel. Mila. Het Meisje van mijn Dromen. Degene die mij, Mathis Morris, heeft ingewijd in de wereld van lucide dromen. Die me liet zien hoe krachtig die kunnen zijn en tegelijkertijd zo angstaanjagend. Degene die me heeft gered van een gewelddadig einde. Die desondanks niet kon voorkomen dat ik me nu in een veel ergere nachtmerrie bevind. Zoals ik daarnet namelijk al aanhaalde, ben ik van top tot teen droomdood.Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe Mila’s oogleden voor de zevende keer dichtvallen en ik hoor hoe haar ademhaling dieper wordt. Ze is eindelijk in slaap aan het vallen, ik moet ervoor zorgen dat ze niet weer wakker schrikt. Ik focus me weer op het zwarte wegdek voor me en de gaten die in het asfalt zitten. Ik probeer ze te ontwijken en me niet te laten afleiden door de duisternis die ons omringt.De lariksbomen die in dit bos overheersen, zwiepen heen en weer dankzij de woeste wind. Ze werpen griezelige, lange schaduwen op het asfalt. Ik word een beetje misselijk door het zwaaien van de bomen en het hobbelige voortbewegen van de auto. Doordat ik constant moet bijsturen om de kuilen in de grond te ontwijken, lijkt het alsof ik voor de eerste keer met de auto rijd.Ik word niet snel wagenziek, maar deze situatie maakt me bang. Doodsbang. Ze doet me denken aan die nacht op het piratenschip, toen ik doodging in een droom. De boot deinde net zo hard op de metershoge golven van de zee als de bomen nu in de storm rondom mij doen. Maar gelukkig zijn er hier geen woeste piraten te bespeuren. Bijna moet ik lachen om die gedachte; ik beeld me in dat er een piraat over de ongelijke grond hobbelt, met zijn houten been in een gat blijft steken en met zijn gezicht in de modder belandt. Het lachen vergaat me al snel wanneer ik me hun zwaard tegen mijn keel herinner. Er zit nog steeds een snee. Nee, ze zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Met moeite slik ik de krop in mijn keel door en concentreer me weer op de weg.Een harde windstoot beukt tegen de rechterkant van de auto. Ik grijp het stuur wat steviger beet om te voorkomen dat we van de weg af raken. Het geloei van de voortrazende storm vaagt alle andere geluiden weg. Er valt een lang, hard voorwerp op de motorkap. Een tak? Ik werp een blik in de achteruitkijkspiegel en zie twee ogen die me aanstaren vanop de achterbank. Geschrokken maak ik een sprongetje en draai mijn hoofd vliegensvlug om te kijken wie er in de auto zit. Door die onverwachte beweging begint de zeurende pijn in mijn pols en elleboog opnieuw. Op de achterbank is niemand te zien, het was een illusie. Mijn pols en elleboog branden. Een herinnering aan de tijd dat ik nog in de realiteit leefde. Voordat we hier terechtkwamen, viel ik namelijk van een reuzenrad naar beneden, een paar meter hoog. Die val had mijn dood kunnen worden, maar op de een of andere manier hield ik er alleen een beschadigde arm aan over. De pijn is ondertussen minder geworden, maar nog steeds voel ik het op sommige momenten. Hetzelfde geldt voor mijn verzwikte voet en kapotgeschuurde knieën, ook die doen bijna geen pijn meer. Desondanks blijven de verwondingen zichtbaar zolang ik hier in de Grijze Zone opgesloten zit.Door al mijn gemijmer en het geloei van de wind hoor ik nu pas dat er vreemde geluiden uit de auto komen. Voor zover ik kan zien, is de buitenkant nog intact. Maar de binnenkant sputtert tegen, de dashboardlampjes knipperen zelfs. De motor maakt een grommend geluid en blijft daarna luid ronken. Met mijn handen om het stuur gevouwen, doe ik een schietgebedje dat we niet zullen stilvallen. Ik hoop maar dat er niets kapot is gegaan.Mijn blik dwaalt af naar de volle maan die recht voor ons aan de hemel staat te glimmen. Alsof ze ons de weg wil wijzen. De weg waarnaartoe? Als je ‘t mij vraagt, leidt ze ons alleen maar naar de andere kant. Naar de donkere zijde van de maan. Rotding. Misschien klinkt het absurd, maar ik heb nog een appeltje te schillen met de maan. Dankzij haar zit ik hier opgesloten in deze grijze droomwereld, tussen de andere droomdoden. Hoewel ik tot nu toe weinig beweging heb gezien, weet ik dat ze hier zijn en dat ik ons hier zo snel mogelijk vandaan moet zien te krijgen. De enige manier om dat te doen, is door terug te keren naar het moment waarop ik doodging – toen die spuuglelijke piraat me de keel oversneed dus – en dat ogenblik te veranderen. Hoe we dat gaan doen, weet ik nog niet. Mijn lucide krachten staan nog niet helemaal op punt, om het netjes te zeggen. Met wat meer oefening zou ik een heel krachtige dromer kunnen zijn, maar op dit moment ontbreekt het me aan ervaring. Daardoor zijn mijn lucide krachten erg onstabiel. Mila zou zeggen dat ik even goed ben in luciditeit als een versgelegde drol van Ewan. En dat is zelfs nog beter dan het niveau van mijn fysieke vechtkunsten, die Mila me met de moed der wanhoop probeert aan te leren. Nee, op mijn lucide krachten kunnen we niet rekenen. Zelfs als dat wel zo was, zou ik geen flauw idee hebben hoe we terug moeten keren naar dat ogenblik. Door in de tijd te reizen misschien? Dat klinkt zelfs in mijn oren absurd.Ik slaak een kreun van frustratie en sla met mijn hand op het stuur. Net op dat moment maakt de motor een angstaanjagend geluid en valt daarna helemaal stil. De koplampen gaan uit en de auto glijdt nog een paar meter verder door de duisternis. Het verroeste voertuig stopt uiteindelijk midden op het wegdek, in de complete duisternis.Mijn ademhaling versnelt, het koude zweet breekt me uit. Misschien liggen zíj op de loer. Wat moeten we nu doen?Ik probeer de wagen opnieuw aan de praat te krijgen. Met mijn vlakke hand sla ik op het dashboard en draai verwoed aan het contactsleuteltje. Tevergeefs. Het ding geeft geen krimp. Ik wist dat we met de auto van mijn ouders hadden moeten gaan. Nu zijn we gestrand in the middle of nowhere, compleet afgesneden van de rest van de wereld. Er klinkt gerommel in de verte. Het gaat onweren. We moeten hier weg zien te raken. Gelukkig zijn mijn ogen ondertussen getraind om in het donker te zien.Voorzichtig schud ik aan Mila’s schouder en fluister haar naam. Als het niet zo donker en dreigend om ons ons heen was geweest, had ik haar nog wel even laten slapen. Ze heeft de afgelopen dagen amper een seconde haar ogen dichtgedaan. Ze moet uitgeput zijn, want ze reageert niet op mijn fluistering. Voor de tweede keer schud ik zachtjes aan haar bovenarm. Dwars door de stof van haar t-shirt en trui voel ik haar spieren en botten. Ze schrikt wakker uit haar hazenslaapje en kijkt schichtig om zich heen. Ik heb gemerkt dat ze dat altijd doet wanneer ze niet uit zichzelf wakker wordt. Een goede gewoonte hier in de droomwereld, eentje die ik mezelf misschien ook eigen zou moeten maken omdat ik dan wellicht minder vaak in de problemen zou komen.Wanneer ze zich ervan verzekerd heeft dat er geen direct gevaar dreigt, schraapt ze haar keel. ‘Waar zijn we?’Haar stem klinkt als belletjes in de wind, ondanks de angstige ondertoon die erin zit. Iemand anders zou die waarschijnlijk niet opmerken, maar ik ken haar beter dan wie dan ook.Met stijf op elkaar geknepen lippen schud ik mijn hoofd. Zie ik eruit alsof ik een ingebouwd GPS-systeem heb?‘We zijn ergens in een bos,’ mompel ik. Dat heeft ze zelf ook wel gezien. Haar echte vraag is wáárom we precies op deze plek zijn, wat we hier doen. ‘De auto is stilgevallen,’ vul ik aan.Hoofdschuddend maakt ze haar gordel los en knijpt in mijn vingers. Mila is niet het soort meisje dat domme vragen stelt of domme antwoorden geeft. Ze wil niet weten hoe het komt dat haar derdehands wagen plots niet meer rijdt, of waarom we ons midden in een donker bos bevinden. Of waarom ík degene ben die achter het stuur zit, amper zeventien jaar oud en niet eens in het bezit van een geldig rijbewijs. In tegenstelling tot mijn beste vriend Ewan, heb ik nooit de moeite gedaan om te leren autorijden.Nee, Mila is dit soort vreemde situaties gewend. Ze kunnen allemaal voorkomen in een droom. En sinds ik droomdood ben, zit ik constant in een droom. Dat maakt de situatie echter niet minder gevaarlijk of eng. De angst die door mijn lichaam giert, voelt meer dan echt.‘Laten we uitstappen en op zoek gaan naar iemand die ons kan helpen,’ stelt ze voor. Ze oordeelt niet over het feit dat ik moeite heb om mijn trillende handen onder controle te houden. Ze houdt van me, dat weet ik wel zeker.‘Zullen we?’ Ik knik en geef een kneepje in haar hand. Mila glimlacht en buigt zich naar me toe, over de handrem heen. Haar mooie volle lippen komen dichterbij, ze drukt haar mond op de mijne en zoekt met haar tong een weg naar binnen. Gretig kus ik haar terug. Ik weet dat we ons niet in de realiteit bevinden, maar in de Grijze Zone, en dat dit niet echt is, maar het voelt wél zo. Net zoals de druk van haar mond op de mijne en haar heerlijke geur die me zoals altijd volledig overdondert. Waarom zou iets dat zo echt aanvoelt, niet echt kunnen zijn? We blijven zoenen tot ze achteroverleunt en even knippert. ‘Zullen we?’ herhaalt ze. Nog een kneepje, en daar gaan we.Buiten de beschutting van de auto voelt de snijdende wind ijskoud aan, alsof er ijspriemen in mijn wangen worden geduwd. Ik wrijf over mijn gezicht in een poging om de ergste kou te verdrijven. Heel even kijk ik naar Mila's truitje en denk ik aan het dunne shirtje dat ze daaronder draagt. Zonder aarzelen trek ik mijn jas met capuchon uit en drapeer die over haar schouders. Zonder iets te zeggen trekt ze het kledingstuk steviger om zich heen.Rillend kijk ik om me heen. Aan beide kanten van de weg liggen bergen sneeuw, die door een sneeuwruimer of iets dergelijks van de weg zijn afgeduwd. Dankbaarheid welt in me op. Nu hoeven we niet met onze toch al doorweekte gympen door een halve meter sneeuw te ploeteren.Een windvlaag rukt mijn kleren bijna van mijn lijf. Uit angst dat Mila door de wind gegrepen en weggeblazen zou worden, pak ik haar schouders stevig vast. Ze weegt amper zoveel als een veertje. Net als ik trouwens, maar over mezelf maak ik me geen zorgen. Ze legt haar arm rond mijn middel, automatisch of net heel bewust? Ik voel haar lichaamswarmte door mijn trui heen.  Voetje voor voetje schuifelen we over het gladde wegdek. Hoewel het dan sneeuwvrij mag zijn, is het nog steeds ontzettend glibberig. Overal om ons heen heerst de inktzwarte nacht. Dankzij het licht van de volle maan kunnen we vormen onderscheiden, maar de donkere lariksbomen die ons omringen benemen ons het zicht. Gelukkig markeert het asfalt de weg die we moeten volgen. De weg waarnaartoe? vraag ik me voor de tweede keer deze avond af.Eigenlijk is deze situatie wel heel erg benard. Alsof het een complot is... 'Is dit weer een test?' mompel ik. In het verleden ben ik meerdere keren door de Yua 'getest', zodat ze konden zien of ik in staat was om dit soort problemen op te lossen. Maar hoe ik hieruit moet zien te komen, weet ik niet.'Natuurlijk is dit een test, liefje. Alles wat we hier doen is een test.' In het donker klinkt Mila's stem geruststellend. Ik voel me weer een beetje op mijn gemak. Minutenlang schuifelen we verder door de duisternis, tot ik er genoeg van heb. 'Waarom komen de Yua me niet gewoon halen?' barst ik los. 'Zijn ze soms bang van ons? Durven ze zich niet te vertonen na alles wat ze ons hebben aangedaan?' Mila wrijft kalmerend over mijn armen en maakt ssh-geluiden. Toch laat ik me niet door haar de mond snoeren.'Heb jij misschien een idee hoe we hieruit moeten komen, mevrouwtje ik-ben-een-geweldige-lucide-dromer? Nou?' Geschrokken door mijn woede-uitbarsting sla ik een hand voor mijn mond. Mila laat mijn arm los. Van het ene op het andere moment ben ik helemaal alleen in het donker. Mijn verdiende loon.Sinds ik vastzit in deze grijze wereld heb ik het gevoel alsof ik mezelf niet meer kan beheersen. Soms barst ik uit in een tirade, om het moment daarna bijna te huilen van spijt. Ik weet bijna zeker dat mijn droomdood daar iets mee te maken heeft. Ik moet mijn boosheid niet aanwenden om ruzie te maken met het enige meisje dat nog over is. De enige die zich vrijwillig in deze Grijze Zone heeft gestort. De enige die ik kan vertrouwen. Ik bied mijn verontschuldigingen aan Mila aan.'Hoor eens, het spijt me. De laatste tijd weet ik soms niet wat me bezielt.''Het geeft niet, Mathis. Jij kan er niets aan doen dat... Hé, luister je wel?'Ik reageer niet op haar vraag omdat ik een stukje verderop een grote, donkere vorm zie die afsteekt tegen het zwart van de hemel. Een huis of een flatgebouw misschien? Daar kunnen we beschutting zoeken! Of beter nog, wat als dat het bolwerk van de Yua is! Dan kan ik er gelijk een einde aan maken. Het dringt nog steeds niet tot me door dat dit allemaal wel heel erg toevallig is. Alsof mijn geest het allemaal ter plekke verzint...'Kijk,' fluister ik tegen het Meisje van mijn Dromen. Ik knik naar het gebouw. Daarna besef ik dat het donker is en dat Mila mijn beweging waarschijnlijk niet gezien heeft. 'Aan de linkerkant van de weg, een stukje verderop,' instrueer ik haar. 'Daar is een gebouw ofzo.''Ja,' antwoordt ze. 'Ik had het al gezien. Laten we daarnaartoe gaan. Misschien kunnen we er schuilen.'Ze haakt haar arm in de mijne en trekt me weer dicht tegen zich aan. De ruzie van daarnet is alweer vergeten. De belofte van warmte en beschutting stemt ons hoopvol. Arm in arm schuifelen we naar het gebouw toe. Van dichtbij zie ik dat het een groot huis is, dat vroeger misschien een hotel of een bed and breakfast was. Hopelijk laten de bewoners ons erin.Maar de voordeur en de ramen die aan de voorkant zitten, zijn dichtgetimmerd met houten planken. Ze zitten vol verroeste spijkers en hier en daar hangt nog een likje verf. Met al mijn kracht probeer ik een stuk hout los te wrikken, maar het ding zit muurvast. Langs deze kant kunnen we niet naar binnen, tenzij Mila zichzelf in een flubber kan veranderen om door een van de kieren naar binnen te glibberen. Met één oog dichtgeknepen probeer ik door een spleet naar binnen te gluren. Verdraaid, achter het hout zit nog meer hout.'Misschien moeten we het eens aan de achterkant proberen?' stelt Mila voor. Ik geef nog een harde ruk aan het houtwerk en geef het dan op. Gedwee volg ik haar naar de achterkant van het gebouw. Als we erlangs lopen, zie ik al dat de ramen aan de zijkant ook zijn dichtgetimmerd. Alsof de bewoners niet willen dat er iemand binnenkomt. Of nog erger: misschien zit er iets in wat niet naar buiten mag.Een koude rilling loopt over mijn ruggengraat. Ondertussen weet ik maar al te goed wat voor monsters er in de droomwereld rondlopen. En hoewel mijn domme geest niet beseft dat we daar op dit moment ook zijn, kruipt een angstig gevoel over mijn ruggengraat omhoog. Ineens vind ik het niet meer zo'n goed idee om daar naar binnen te gaan.Het licht van de maan zorgt ervoor dat ik voldoende zie. Mijn pupillen hebben zich aan de duisternis aangepast, en de maan schijnt feller dan voorheen. Ik zie dat de ramen aan de achterkant van het huis zijn dichtgemaakt. Zelfs voor het kleine kelderraampje zitten planken.Kom op Mathis, breek die deur open. Ik blijf duwen en trekken. Zuchtend laat ik het hout los, dat er vermolmd uitziet maar desondanks heel stevig is. Dat is echt onbegonnen werk.'Mathis, hoor jij dat ook?' Mila houdt haar hoofd schuin en luistert aandachtig. Ze lijkt wel een kat die iets heeft gezien of gehoord, maar niet precies weet waar het vandaan kwam. Ik spits mijn oren en hoor een zwakke stem.'Hallo? Is daar iemand?' Daar is je monster. Het roept je met zijn kinderstemmetje.Ik frons. Mijn fantasie gaat met me op de loop. Monsters in vervallen gebouwen, hoe verzin ik het?'Hallo!' schreeuw ik terug. Door een van de kieren probeer ik een glimp op te vangen van degene die naar ons roept. Het enige wat ik zie, is duisternis.Binnen klinkt gestommel, alsof er mensen aan het vechten zijn ofzo. Na een paar seconden reageert de stem op mijn geroep.'We zitten hier opgesloten!' De paniekerige toon die in die zin doorklinkt ontgaat me niet. Maar er is nog iets anders.We? Wie is daar nog meer? Is het een list van de Yua? Of zijn zij, net als wij, gevangenen van die vreselijke monsters? Ik moet ze een kans geven. Net wanneer ik wil terugroepen dat ze de deur moeten openmaken, dat het hele huis langs de buitenkant is dichtgemaakt, gilt degene die binnen opgesloten zit.'Er zitten planken voor alle ramen en deuren!' De stem breekt bij het woord 'alle'. Er gaat een schok door me heen. Ik herken die stem. Ze is van mijn zusje Tarina.'Tar! Wat doen jullie daarbinnen? Zijn mama en papa hier ook? Wie heeft dit gedaan?'Ik werp me weer tegen de planken en begin eraan te trekken en tegenaan te duwen. Ik moet ze daar uit zien te krijgen. Mila reageert niet en blijft doodleuk op haar plek staan.Ondertussen is de snijdende wind nóg heviger geworden en rukt de kleren van mijn lijf. Een felle bliksemflits verlicht de hemel en slaat een eindje verderop ergens in.'Mathis, we kunnen je niet helpen,' zegt Tarina. Ze klinkt vermoeid en moedeloos.  Ze moet al hebben ingezien dat ontsnappen een verloren zaak is.'We hangen vast met kettingen. Het is hier pikdonker, ik zie zelfs mijn eigen voeten niet...' Een rilling loopt over mijn rug wanneer ik in gedachten zie in wat voor een benarde situatie mijn zusje en ouders zich bevinden.Een zachte, gemene lach klinkt door de lucht. Daardoor weet ik meteen hoe laat het is. Zíj zitten hierachter. De Yua. Had ik het niet gedacht.Woede borrelt in me op. Nieuwe krachten stromen door me heen. De vermoeidheid vergeet ik op slag, de pijnlijke plekken doen er niet meer toe. En nog steeds komt het niet in me op dat dit misschien ook een droom is.Ik raap een tak van de besneeuwde bosgrond op en ga daarmee het houtwerk te lijf. Verwoed probeer ik de aikido-grepen die Mila me heeft aangeleerd toe te passen.Een tweede bliksemschicht slaat vlakbij in een manshoge lariks. Ondanks de sneeuwlaag op de takken vat de boom onmiddellijk vlam en valt krakend om. Met een klap komt het ding neer op de natte bosgrond. Door de luchtverschuiving laaien de vlammen hoog op en versperren het pad dat naar de hoofdweg leidt. Nu zitten we echt vast. Voor de Yua het perfecte moment om een monster op ons af te sturen.Ik kijk over mijn schouder. Mila staat nog steeds naast de achterdeur, haar oogleden stevig dichtgeknepen. Ze ziet er kalm en geconcentreerd uit. Heeft ze niet door wat er om ons heen gebeurt? Heeft ze een paniekaanval? Of is ze misschien in shock?'Mila, wat doe je?' vraag ik ongerust.Ze schudt haar hoofd en mompelt een paar woorden die ik niet versta. Met de afgebroken tak stevig in mijn hand geklemd, loop ik naar haar toe. Zachtjes leg ik mijn andere hand op haar schouder. Ik probeer te liplezen, zodat ik weet wat ze zegt.Dan begint het geschreeuw.Het gegil van mijn zusje rijt mijn trommelvliezen aan flarden. Ze schreeuwt wel vaker de longen uit haar lijf, bijvoorbeeld wanneer een van haar vriendinnen een leuk nieuw jurkje aanheeft. Maar dit gegil is anders. Het klinkt alsof ze onmenselijk veel pijn lijdt.Ik laat Mila los, ren naar de achterdeur en wrik de planken ervoor weg. Houtsplinters boren zich in mijn vingers en handpalmen, scherpe hoeken veroorzaken snijwonden. Nadat ik een stuk of vier planken verwijderd heb, kleven mijn beide handen van het bloed.‘Tar! Ma! Pa!’ Ik moet hen helpen, ik moet hen daaruit zien te halen. Een vreemd, knetterend geluid dringt mijn oren binnen. Ik ruik vuur.Een brandend stuk hout valt vlak naast me naar beneden en schroeit mijn arm. De geur van verbrande haren stijgt op. Met een scherpe blik volg ik het houtje tot het op de grond valt. De vlammetjes doven uit in de laag sneeuw die zich gevormd heeft. Waar komt dat vuur vandaan? Met een ruk kijk ik omhoog. Een geluidloze schreeuw komt over mijn lippen wanneer ik zie dat de hele bovenverdieping in lichterlaaie staat.Paniek vlamt omhoog in mijn borstkas, maar ik probeer er niet aan toe te geven. Ik moet helder blijven denken als ik mijn familie wil redden.‘Mila, help me!’ schreeuw ik vertwijfeld. Ik kijk over mijn schouder. Waarom doet ze niets? Waarom probeert ze niet net als ik om hier een einde aan te maken? ‘Doe iets, in plaats van daar zo te staan!’ Ik spring van het terras naar beneden en schud haar door elkaar, dwing haar om te kijken naar het huis dat op instorten staat. Ze opent haar ogen, maar keurt het brandende huis geen blik waardig. In plaats daarvan kijkt ze me aan met haar prachtige, lichtblauwe kijkers. Heel even vergeet ik alle zorgen en problemen.‘Mathis, luister. Er is maar één oplossing,’ zegt ze kordaat. Een derde bliksemschicht slaat in de schoorsteen van het gebouw en zorgt ervoor dat de bakstenen in elkaar beginnen te storten. De brandende balken hielden elkaar omhoog, maar zijn hun wankele evenwicht verloren. Tergend traag zakt alles naar beneden.‘Brute kracht kan ons niet helpen,’ vervolgt Mila rustig, alsof alles om ons heen niet echt gebeurt. Alsof mijn familie niet op het punt staat om onder puin bedolven te worden. ‘We moeten dit op een slimme manier aanpakken. Met een lucide droom.’Ik besef dat ze gelijk heeft en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Hoe is het mogelijk dat ik daar zelf niet op kwam? Soms ligt de oplossing zó voor de hand dat je haar over het hoofd ziet. Een droom in een droom in een droom, dat moet werken. Ik bal mijn vuisten en probeer wanhopig iets te bedenken wat ons kan helpen. Maar mijn hoofd is leeg. Misschien helpt het als het een peperkoeken huisje is? Of als Ewan hier is, met zijn brede lijf en sterke spieren? Ik heb het gevoel dat ik de meest voor de hand liggende oplossing over het hoofd zie. Natuurlijk, een stevige regenbui zou de vlammen moeten doven!Terwijl ik mijn oogleden stevig dichtknijp, wat het makkelijker maakt om lucide krachten te gebruiken,  besef ik dat het me niet zal lukken. Niet alleen omdat ik nog een groentje ben wat dit betreft, ook omdat we ons nu op het tweede level van de droomwereld bevinden. Hoe dieper we daarin wegzakken, hoe moeilijker het wordt om luciditeit te gebruiken. Het is hetzelfde principe als een sportwedstrijd: hoe hoger het niveau is waarop je speelt, hoe moeilijker het wordt om te winnen. De Yua denken vast dat ik hier weerloos ben, wat eigenlijk ook zo is als ik heel eerlijk ben.‘Mathis, help me,’ kreunt Mila. Ik open mijn oogleden een heel klein stukje en gluur naar haar. Ze staat een eindje verderop om een beter overzicht te hebben over de situatie en doet haar best om een reusachtige regenwolk op te roepen. Die zou de vlammen vast wel kunnen doven. Geniaal is ze, mijn meisje.Ik loop naar haar toe en ga naast haar staan. Opnieuw knijp ik mijn ogen dicht en ik probeer haar te helpen het vuur te blussen. Voordat we ook maar een druppel hebben laten vallen, is het al te laat. Het geschreeuw van mijn zusje wordt gesmoord wanneer het hele gebouw instort. Het geraas en gedonder van het instortende gebouw is oorverdovend. Stukken dakpannen en steen regenen op ons neer. Ik sla mijn armen over mijn hoofd om mezelf te beschermen.De wereld rondom mij begint hevig te schudden. Ik laat me op mijn knieën vallen, nog steeds met mijn armen boven mijn hoofd. Wat doet het er eigenlijk nog toe? Ik heb gefaald. Het beven neemt toe met de seconde, de hele aardbol dreigt uiteen te vallen.Dan is het stil. Of beter gezegd, mijn oren doen hun werk niet meer. ‘Tar! Mama! Papa!’ Wanhopig blijf ik schreeuwen, maar ik krijg geen reactie. Het enige wat ik hoor, is een soort gepiep. Verder hoor ik niets van de vallende brokstukken of het geknetter van het vuur. In mijn achterhoofd weet ik dat het nog steeds brandt, want ik voel de hitte op mijn huid. Maar iemand heeft het geluid uitgezet.Terwijl ik overeind krabbel, zie ik dat het gebouw in puin ligt. Er is niets van over, behalve de geblakerde restanten. Waar zijn ze? Ze zijn toch niet... Die gedachte is te erg om af te maken. Ik probeer naar het ingestorte gebouw te lopen, maar zak steeds door mijn knieën. Niet alleen door de pijn die door mijn lichaam giert, ook door het beven van de aarde dat onverminderd doorgaat. Een aardbeving? Mila en ik worden van links naar rechts geslingerd, het voelt alsof we door de lucht zweven. Alsof we in zo’n glazen bol zitten waarmee iemand schudt. De verse sneeuw stuift op en dwarrelt om ons heen. Mila en ik houden elkaar vast en proberen samen staande te blijven of toch op zijn minst niet op ons gezicht te belanden.‘Mathis!’ Haar stem klinkt alsof ze van heel ver komt, al staat ze vlak tegen me aan. Ik til mijn hoofd op en kijk haar aan. ‘Je moet hierheen komen!’ Ik hoor haar stem, maar haar mond beweegt niet mee. Het voelt alsof ze rechtstreeks in mijn gedachten spreekt.‘Kom naar me toe!’ herhaalt ze. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik ben toch vlak bij haar? Een verdwaald stuk dakpan raakt mijn slaap. Mijn hoofd klapt opzij en een pijnscheut trekt door mijn ruggengraat naar mijn tenen.Ik zak door mijn knieën en hoor hoe mijn meisje iets tegen me zegt. ‘Mathis, je zit midden in een nachtmerrie! Kom naar me toe!’Haar stem klinkt alsof ze zich in mijn hoofd heeft genesteld en me van daaruit instructies geeft. ‘Liefje, word wakker!’Mijn lichaam weigert mee te werken. Mijn ogen vallen dicht en de geuren van brandend hout en rook dringen mijn neus binnen.Het doet me een beetje denken aan twee jaar geleden in de winter, toen mijn vader de houtkachel in de woonkamer had aangemaakt. Heerlijk was het om daar zo te zitten, met een lekker kopje thee en marshmallows om te roosteren.Op dat moment had ik nog geen flauw idee over alles wat met dromen te maken heeft. Ik dacht dat het gewoon leuke beeldjes waren die we ‘s nachts zagen. Dat ze geen betekenis hadden. Er zijn natuurlijk mensen die geloven in horoscopen en droomvoorspellingen en al dat new age-gedoe. Maar ik hoorde niet bij die groep.Dat was allemaal vóórdat de lucide dromen – en Mila – in mijn leven kwamen. Zestien jaar van mijn leven heb ik in totale onwetendheid doorgebracht. Als een sukkel die geen idee had dat er nog iets méér is dan de realiteit. Dat er een hele parallelle wereld schuilgaat achter een droom. Of achter een nachtmerrie.Ondertussen weet ik hoe groot de invloed van zo’n nachtmerrie op de realiteit kan zijn. Ik droomde dat mijn hond Sam in een ravijn viel, een vreselijke droom was dat. Toen ik wakker werd bleek hij overreden te zijn door een auto. In een andere nachtmerrie werd mijn beste vriend Ewan de kop ingeslagen, zomaar in het openbaar. Nadat ik wakker werd, bleek hij een zwaar ongeval gehad te hebben. Toen besefte ik dat het geen toeval kon zijn, dat mijn dromen wel degelijk een effect hebben op de realiteit.Een woeste, dierlijk klinkende lach is het laatste wat ik hoor, voordat ik me door de duisternis laat omhelzen.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!

Eva Linden
0 0

Maanziek

  Maanziek Het houten piratenschip is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht en boven op de mast wappert een rode vlag met een doodshoofd erop. 'Piraten,' mompel ik. Een ijskoude rilling kronkelt door mijn lichaam. 'Beste deelnemers,' zegt een krakende stem. 'In dit spel is er maar één regel, en dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint!' Op het schip valt een ijzige stilte. Het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, wordt steeds sterker. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten.   De zeventienjarige Mathis heeft het niet makkelijk. Naast de problemen met zijn vrienden en zijn liefje, heeft hij last van vreselijke, levensechte nachtmerries. Net op het moment dat hij niet meer weet wat echt is en wat niet, ontmoet hij een mysterieus meisje met een duister verleden. Ze vertelt hem over de gevaren die er zijn in de wereld van 'lucide dromen'. Ondertussen raken de twee steeds meer verstrikt in een spel tussen goed en kwaad, en verliezen ze hun grip op de werkelijkheid. Slagen ze er in om zichzelf te redden? Of is het allemaal maar...een droom?   Maanziek is een spannend avonturenverhaal, met een gezonde dosis fantasy en een vleugje horror. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. De stemmetjes in mijn hoofd   ‘Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo’n watje? Je doet me denken aan mijn grootmoeder... Man, die was pas bang toen ik haar meenam in de waterglijbaan!’ Mijn beste vriend slaat de spijker op zijn kop. Ja, ik ben echt zo’n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee? Het warme water van het bubbelbad prikt in mijn ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van mijn benen opwaarts bewegen doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in mijn neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan’s gedram.‘Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes aan mag doen.’ Met een zielige blik die maar al te nep is, probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.In tegenstelling tot mijn beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar mijn beste vriend is en me dus door en door kent, wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan.Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Zijn hoofd raakt telkens een van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit mijn zwarte haren en een rilling loopt over mijn rug. Ik hou niet van piraten.Ewan schopt speels met zijn voet in het water, en het opspattende water belandt in mijn gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen.‘Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,’ gaat hij verder. Hij probeert me nog steeds te overreden. ‘En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!’ luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen.‘Hé Mathis, we moeten voortmaken. Ik wil zo meteen nog naar de sportschool om mijn buikspieren te trainen,’ zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes, twee blondines en eentje met lichtbruin haar, doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien.‘Mathis?’ zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. ‘De glijbaan?’ herhaalt hij lachend.Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs mijn lichaam strijkt, doet mijn ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: ‘Goed, ik ga mee.’Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik mijn armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes die in de aangrenzende jacuzzi zitten. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun waarschijnlijk laatste vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die er dit schooljaar waarschijnlijk niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje, de stille, met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op zijn plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op...‘Mathis, please?’ Abrupt word ik uit mijn mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen: ons leven riskeren in een stomme glijbaan. Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit mijn gezicht veeg en mijn natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op mijn benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val.‘Hé, niet onderuitgaan,’ zegt hij. ‘Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.’ Gniffelend kijkt hij achterom.Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril op trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd.‘Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,’ verbeter ik.Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. ‘Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.’ Met mijn zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet en mijn beste vriend maakt daar constant grapjes over. ‘Wie doet nu zoiets?’Voorzichtig stap ik de paar treden af naar beneden. Mijn lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. ‘Kom op, het is tijd om ons te amuseren!’Hij port me in mijn zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe. Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is.Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood, twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig?Ewan’s stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. ‘Dit wordt leuk!’ Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken.‘Wacht op mij!’ schreeuw ik mijn vriend achterna. Ik leg mijn hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aan voelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap mijn intuïtie aan mijn laars en begin aan de beklimming. Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen, waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat.‘Pff, zo veel volk,’ kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken, de mensenmassa voorbij, om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. ‘Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,’ stelt hij vast. ‘Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is, hoe heet ze ook weer? Die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.’Ik negeer zijn flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig, wat waarschijnlijk komt doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in mijn zij. Breed lachend wijst hij naar boven.‘We zijn er bijna!’ joelt hij uitgelaten. Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me.‘Dat is fijn, zeg,’ mompel ik op een nogal bitsige toon. ‘Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!’ Toen we vanochtend een andere glijbaan uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen mijn arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog, waarop een gigantische blauwe plek zit, in zijn gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na... Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. ‘Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?’Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. ‘Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik mijn rij-examen voor de brommer deed... en tegen een boom knalde,’ belooft hij. ‘Het wordt vast heel erg leuk!’ Daar heb ik nog mijn twijfels over. Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het hele zwembadcomplex.‘Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.’ Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit.‘Er zijn mooie prijzen te winnen,’ vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. ‘Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!’ De stem lacht, een gemene lach die een siddering over mijn rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen? Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft.‘Wees niet zo’n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?’ Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt mijn schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem zijn gang gaan. ‘Denk jij wat ik denk?’ roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun. ‘Nee, maar ik heb wel zo’n vermoeden wat jij denkt.’ En ja hoor, daar gaan we weer.‘Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!’ Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan? Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen.‘Oké, we doen het,’ geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan.‘Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,’ zegt een van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter.Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft ervoor gekozen om geen verlichting aan te brengen, zogezegd om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker, ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt hier enkel maar versterkt. Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan. Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster dat tot nu toe onder mijn bed verstopt zat, ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen, er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in mijn nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met mijn ogen stijf dichtgeknepen, ook al heeft dat geen enkele zin, glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.Het water stroomt alsmaar sneller langs mijn lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo’n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aan durven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in mijn buik. Alles staat op zijn kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij.Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daarop zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik mijn hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit mijn oren.Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. ‘Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,’ bedenkt hij zich. ‘We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach...’ Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind, een poging om de beklemde sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen.‘Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,’ verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht zijn tanden bloot.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!  

Eva Linden
11 0

De kat uit het hondennest (2006)

Een verhaal waarbij een boer, ‘S avonds, op weg naar paard en stal, een zak bemerkte die in de Schelde voer. Hij werd curieus, klom lager wal.   Daar gekomen knakte hij een stengel riet, Hees de zak tot aan de kant, En wat hij vond geloof je niet, Een bundel bont hield hij in de hand.   Een pakketje jonge katten, In elkaar verstrengeld, ruw vermoord. Hij nam ze mee,stopte ze tussen watten, Tot opeens: een geluidje, klaaglijk,diep gesmoord.   Eén van de diertjes had niet opgegeven, Direct werd het voor de haard gelegd, Daar vocht het verder voor zijn leven, En tijd heeft de strijd beslecht.   Het dier overleefde, maar dat was nooit gelukt, Zonder de hulp van een pas bevallen teef, Die zich over het zielig beestje heeft gebukt, Het met veel liefde voedde en warm wreef.   De kat, Macty gedoopt, groeide op in een hondennest, Probeerde te zijn als haar broers en zussen, Maar al deed ze zo haar best, Haar kattennatuur zat er altijd tussen.   Ze voelde zich anders, begreep het niet, Waarom ze dat blaffen toch niet kon, Ze had daarover zoveel verdriet, Dat ze in plekke ook niet spon.   Ook met het slaafse gedrag kon ze niet om, Ze vond het allemaal maar onzin, Waarom deden de anderen toch zo stom, Zitten op commando, neen, zij wou haar eigen ding.   Op een dag zag ze in de weerschijn van haar kom, Geen trouwe hondenmuil met hangende oren, Maar een pienter snoetje met een rood bandje om, En 2 kleine spitse dingen om te horen.   Ze voelde zich buitengesloten, Zat steeds eenzaam in de hoek, Ook al nam moeder haar tussen de poten, Ze bleef droevig, haar echte aard was zoek.   De boer zag al haar getob, En besloot dat het niet kon blijven duren, Hij stond een dag veel vroeger vroeg op, En haalde een andere kat binnen de stadsmuren.   Bij het thuiskomen werd deze Macty toegewezen, Die herkende direct haar spiegelbeeld, En leerde bij dit nieuwe wezen, Hoe een kleine kat echt speelt.   Ze raakten bevriend, Haalden veel ‘kattenkwaad’ uit, Macty krijgt eindelijk wat ze verdiend, Ze is veel gelukkiger door deze nieuwe spruit. En daarmee is ons pijpje uit!

Aleyna
0 0

Bellatrix

Zie je daar dat meisje? Daar op het strand, met die roze knuffel in haar hand?   Dat is Bellatrix.   Bellatrix houdt van kralen, schelpen, sterren en van haar knuffel Bettelgeuze. Ze woont samen met haar papa, haar mama en haar broer in een klein vissershuisje op het strand. Haar papa bouwt er boten en haar mama schildert ze. In hun huisje ruikt het altijd naar houtsnippers en verf. En naar het zout van de zee. Niet alleen Bellatrix' huis is trouwens heel bijzonder. Nog specialer is haar naam. Toch? Ze kent niemand anders die zo heet. Behalve dan haar mama en haar oma natuurlijk. En de mama van haar oma. En de mama van de mama van haar oma. En de mama van… Tja, zo kunnen we nog wel even doorgaan. In Bellatrix’ familie heten alle oudste dochters Bellatrix. Al eeuwenlang. Bellatrix weet niet waarom. Als ze haar mama naar de reden vraagt, glimlacht die alleen maar geheimzinnig. Ze streelt over Bellatrix’ haren en ze zegt: ‘Een wonderlijke naam voor een wonderlijk meisje.’ En verder niets meer.   Elke avond, als alle anderen in huis naar dromenland zijn, kruipt Bellatrix uit haar bed en sluipt ze de ladder op naar de zolder. Samen met Bettelgeuze kijkt ze door de raampjes in het dak naar de sterren. Eerst zoekt ze de Grote Beer. Als ze die gevonden heeft (hij lijkt trouwens meer op een steelpan - je weet wel, zo eentje om eitjes in te koken, dan op een beer), telt ze verder omhoog tot aan de Poolster. Dat is de piepkleine ster waarrond alle andere sterren heen lijken te draaien. Soms kijkt ze nog even naar Cassiopeia. Die sterren vormen samen de letter W. En ze hebben ook al zo'n bijzondere naam. Cassiopeia. Prachtig, toch? Maar haar aller-aller-aller favorietste sterrenbeeld is Orion. De Jager. Naar hem kijkt ze in de winter elke avond net zo lang tot haar eigen adem de raampjes doet benevelen en de sterren verdwijnen. Ze kan zich nooit herinneren hoe ze van de zolder weer naar beneden is geraakt, maar elke ochtend wordt ze wakker in haar eigen bedje.   Op een avond sluipt ze net als steeds naar de zolder. Het is putje winter en het heeft zwaar gestormd. Dikke wolken in ontelbare tinten paars, wit en blauw zijn eerder die dag vanuit de zee over de duinen het land ingerold. Onder het licht van de zon kregen de groene duingrassen een gouden schijn. Tientallen blauwe bollen, groot en klein, speelden verstoppertje in het gele zand. De kleuren en de vormen waren heel anders dan in eender welke andere storm die Bellatrix al heeft meegemaakt. En dat zijn er heel wat. Ondanks de hevige wind en de dikke wolken heeft het bovendien niet geregend. De hele dag niet. Geen druppel. Heel erg vreemd allemaal.   Bellatrix kijkt door het eerste raampje. Alles is donker. Geen ster te zien. De wolken zijn te dik. Het zou kunnen dat ze die avond met haar ogen dicht naar de sterren zal moeten kijken. Ze draait zich om naar het andere raampje. Door een gat in de wolken komt Orion tevoorschijn. Gerustgesteld glimlacht Bellatrix naar Bettelgeuze. Opgetogen kijkt ze weer naar buiten. Maar… ziet ze dat nu goed? Er klopt iets niet. De linkerschouder van Orion lijkt wel verdwenen. Is ze misschien al aan het dromen? Ze knijpt stevig in haar eigen wang. Au. Neen, ze is wakker. Ze kijkt nog een keer. En ja hoor, ze heeft het goed gezien. Orion is stuk. De ster uit zijn schouder is weg. Bellatrix opent het raam en steekt haar hoofd naar buiten. Met haar ogen tot spleetjes geknepen speurt ze de hemel af op zoek naar de verdwenen ster. Plots hoort ze iets achter zich. In een flits ziet ze een blauwe schijn achter de schouw van het huisje verdwijnen. ‘Is daar iemand?’ fluistert ze. Eerst blijft alles donker en stil. Tot plots een klein blauw handje en een klein blauw voetje vanachter de schouw komen piepen. En al snel de rest van een klein blauw wezentje volgt.   ‘Euh… Dag mevrouw. Ik ben Bellatrix.’ zegt het vreemde blauwe schepseltje een beetje aarzelend. ‘Hé, heet jij Bellatrix? Ik heet ook Bellatrix. Zo grappig. En ik ben helemaal geen mevrouw, hoor.’ antwoordt Bellatrix. ‘Waar kom jij vandaan?’ Het wezentje wijst naar boven, precies naar het zwarte gat in de schouder van Orion. Bellatrix kijkt van het blauwe wezen naar het zwarte gat en terug. ‘Je bent een ster? Een echte ster?’ Bellatrix de ster knikt. Gerustgesteld door de vriendelijke reactie van Bellatrix het meisje, begint de ster te vertellen. ‘Vanuit mijn plek aan de sterrenhemel kijk ik elke avond naar hier. Ook al ben ik hier – voor vandaag dan – nog nooit geweest, ik ken de Aarde goed. Van de verhalen van mijn mama. Heel lang geleden heeft zij - zij is ook een ster - hier op Aarde een klein meisje gered dat aan het verdrinken was. Uit dankbaarheid heeft de mama van dat meisje - ze was de dochter van een beroemde kapitein - hun schip geschonken aan mijn mama. Een echt schip! En ik zou er zo graag eens mee varen. Al duizenden jaren droom ik daarvan. Maar bij ons is er geen water. Daarom ben ik naar hier gekomen. Wil jij me misschien helpen?’   De ster wijst naar beneden, naar de zee. Aan de waterlijn ligt een houten zeilschip. Er zijn allerlei wonderlijke wezens op afgebeeld en de twee grote masten steken hoog de hemel in. Bellatrix de ster kijkt Bellatrix het meisje hoopvol aan. ‘Wat denk je, Bellatrix? Wil jij met me meevaren?’ vraagt de ster. Varen met een ster van Orion? Daar moet Bellatrix niet lang over nadenken. Ze propt Bettelgeuze onder de bloes van haar pyjama en wenkt de ster om haar te volgen. Langs de regenpijp glijden ze naar beneden. Zo snel als ze kunnen rennen ze over het strand tot aan de zee. Daar klimmen ze aan boord van het schip. De zeilen plooien vanzelf open. Al gauw zijn ze op open zee. De kabbelende golfjes van de net nog woeste maar nu weer kalme zee klotsen zachtjes tegen de buik van het schip. De wolken breken open en ontelbaar veel fonkelende sterren verschijnen aan de hemel. Vooraan doet de maan het water oplichten van aan de boeg tot aan de horizon.   Dolfijnen springen op uit het water. Ze spelen verstoppertje met het flikkerende licht van de maan op de golven van de zee. De bodem van het schip is doorzichtig. Een donkere schaduw glijdt onder het schip. Bellatrix de ster kijkt met open mond toe. Wanneer de walvis bovenkomt, spuit hij een fontein van water over hen heen. Bellatrix de ster danst door de waterval. Ze giert het uit. Na de dolfijnen en de walvis volgen nog vele andere dieren. Duizenden glinsterende vissen, kwallen en zeesterren zwemmen onder en om hen heen. Bellatrix de ster en Bellatrix het meisje kijken samen toe tot hun adem de glazen bodem doet benevelen en de dieren verdwijnen. Als Bellatrix de volgende ochtend wakker wordt, ligt ze niet in haar bed. Ze ligt nog steeds op zolder, in haar deken gewikkeld, netjes tussen de twee raampjes in. Heeft ze dan toch alles gedroomd?   Ze kijkt naar buiten, op zoek naar een sprankeltje blauw of de masten van het schip, maar ze ziet geen spoor meer van het avontuur dat ze die nacht beleefde. Het schip is weg en de zon staat al hoog aan de hemel. Versuft loopt ze naar beneden. Haar mama is aan het schilderen in de keuken en haar papa leest de krant. ‘Goedemorgen Bellatrix. Je bent zo laat. Heb je weer naar de sterren liggen staren deze nacht?’ vraagt hij. ‘Weet je trouwens dat er een ster is die net zo heet als jij? Bellatrix. In Orion. Kijk, ik lees het hier net in de krant.’ Bellatrix leest de eerste zinnen van het hoofdartikel op pagina één. ‘Bellatrix, de blauwe ster uit het sterrenbeeld Orion was vannacht enkele uren onzichtbaar. Wetenschappers staan voor een raadsel.’ ‘Een verdwenen ster. Waar halen ze het toch?’ zegt haar papa lachend. Bellatrix’ ogen worden groot. Plots voelt ze de hand van haar mama op haar arm.   ‘Bellatrix, een wonderlijke naam, voor een wonderlijk meisje.’ Haar mama knipoogt. Bellatrix, een wonderlijke naam voor een wonderlijk meisje. Ja, ze begrijpt het nu. Die avond kijkt ze samen met haar mama naar de sterren. En terwijl ze naar de machtige Orion kijken, is ze er bijna zeker van dat ze de kleine blauwe ster in de schouder van de Jager heel even kan zien knipogen.   Kijk zelf ook maar eens vanavond. Misschien, als je heel goed kijkt, zie jij het ook.

Bregtje Van Bockstaele
0 0

De slak die haar huis niet uit wilde komen (Deel II)

"Maak het kort alsjeblief, ik heb wel wat anders te doen dan die bende van jullie bezig te houden" sprak Regenworm geërgerd toen hij zijn kale kop boven de grond stak. "Nou, nou meneer Worm, ik zou bijna denken dat u vanmorgen met het verkeerde been uit bed bent gestapt, maar dat kan natuurlijk helemaal niet."  Dat was de onmiskenbare zacht zoemende stem van juffrouw Bij.  Zij werd door iedereen graag gezien. Had je problemen met je wintervoorraad dan kon je bij haar wat honing lenen en als je een probleem had met de buren dan kwam ze graag even bemiddelen. Kortom, juffrouw Bij had voor zichzelf een bepaalde status verworven. "O, juffrouw Bij " sprak Regenworm duidelijk geschrokken " U hier. Is er iets? Heb ik misschien iemand voor het hoofd gestoten?" vroeg Regenworm met plots teruggevonden nederigheid. "Meneer Worm we hebben een groot probleem en we hebben uw hulp nodig" stak juffrouw Bij meteen van wal.   Vlieg was langsgeweest. Hij kwam uit het oude huis waar de  Tweepoters wonen. Hij had er opgevangen dat de tuin vanaf morgen grondig aangepakt zou worden. Niets zou nog hetzelfde blijven. Een Tweepoter zou zelfs gezegd hebben dat alles dan maar weg moest. Nu hadden de medebewoners tot op vandaag nog niet veel last gehad van de Tweepoters. Sinds zij het oude huis hadden ingenomen waren ze amper in de tuin geweest. De enige die niet te spreken was over de Tweepoters was mevrouw Spin. Niet alleen hadden ze al haar webben vernield maar ze was ook nog eens het huis uitgezet.  Ze was verbannen naar het gammele schuurtje. Als de Tweepoters naast het oude huis nu ook de tuin zouden gaan inpalmen dan zouden ze allemaal dakloos worden. Juffrouw Bij was alvast langsgeweest bij de oude Spin om te bemiddelen. In ruil voor kostbare vlierbloesemhoning kreeg iedereen een plekje in het gammele schuurtje. Net zolang tot ze een nieuwe woonst hadden gevonden. “Nou “ zei Regenworm “ dat hebt u mooi opgelost. Dank voor het verwittigen, ik kom er zo aan”. “Niet zo snel,” zoemde juffrouw Bij “we hebben nog een probleem”.

Henri
0 0

De slak die haar huis niet uit wilde komen (Deel I)

Niet zo ver van de tuinbank, onder het dichte struikgewas, stond er een slakkenhuis. Zo een mooie bruinbeigeachtige. Het slakkenhuis prikkelde eenieders nieuwsgierigheid maar wie er ook kwam aankloppen, Slak kwam nooit uit haar huis. De enige die haar ooit had gezien was Regenworm. Nu ja, zien is dan weer veel gezegd. Regenworm is namelijk zo goed als blind. Eigenlijk had hij haar, heel toevallig, betrapt. Het was tijdens die ene warme zomer, toen er na een lange droogte, eindelijk malse regen uit de wolken viel. Genietend van de regendruppels op zijn kale hoofd, had Regenworm "Eindelijk" gezucht. Hij schrok zich rot wanneer een mooie zachte stem antwoordde "Ja, eindelijk". Toen hij besefte waar hij was en wie er naast hem zat, was Slak alweer in haar huisje verdwenen. Het feit dat Regenworm de enige was die Slak ooit had gesproken maakte van hem een VM, een "Veelbevraagd Medebewoner". Regenworm liet zich die aandacht wel bevallen. En wanneer het hem dan toch allemaal teveel werd, trok hij zich terug in zijn lange donkere gang. Die ochtend bij het ontbijt, voelde Regenworm dat er bovengronds heel wat gaande was.  "Wat een drukte daarboven" knorde hij een beetje ontdaan. Hij bedacht zich dat een worm nu ook nooit eens rustig kan genieten van een sappig rot lindeblad.  "Oy, wormpie! ...ormpie ...mpie" echode er plots door zijn gang. "Kom je effe naar boven?! ".  Regenworm zuchtte verveeld  "Daar heb je hen weer". Het was de familie Vuurwants. Een wel héél vervelende familie, of beter, een vervelende bende want wat waren ze toch altijd met veel. Volhardend ook. Ze geven nooit op, gaan door tot ze hun zin krijgen en ze hebben ook zo’n ontzettende lijfgeur. Maar Regenworm wist uit ervaring dat er hem niets anders te doen stond dan naar boven te kruipen. En dat deed hij dan ook, zij het met héél veel tegenzin

Henri
0 0

Het sollicitatiegesprek

  De man was verrassend lelijk. Of misschien niet lelijk, eerder enorm onaangenaam om naar te kijken. Zijn gezicht had teveel weg van een porseleinen pop. Zijn wangen stonden bol, maar zijn huid leek zodanig strak getrokken dat het leek alsof die achter zijn oren was vastgeniet. Zijn overdreven kleine mond leek vastgeroest in iets wat hij waarschijnlijk thuis in de spiegel oefende als glimlach. Ella bedacht zich dat wanneer die fijn geperste lippen op hun plaats zouden komen, de nietjes misschien zouden springen. En dat dat wel eens de reden kon zijn achter zijn onnatuurlijke grimas. “Wilt u iets drinken? “ klonk het plots, waardoor voor Ella duidelijk werd dat ze al enige tijd niet had opgelet wat de man had zitten zeggen. “euhm.. ““Geeft niets hoor, zo doen we dat hier wel vaker na calltime..” Hij pauzeerde na ‘calltime’ alsof hij indruk wou maken, met wat ogenschijnlijk zelf bedacht vakjargon bleek, en hij hoopte misschien dat ze zou vragen wat dat was, maar voor een callcenter was dat iets te vanzelfsprekend. De man wachtte niet op antwoord maar veerde recht uit zijn draaistoel en nam uit zijn rechterlade twee glazen, alsof hij geïnspireerd door één of andere film, blind was geworden voor hoe zoiets hopeloos dronken overkomt. Hij hield de glazen vast met een deskundigheid die verried dat hij eerder als garcon of elders in horeca had gewerkt, maar wellicht was dat niet de bedoeling. Het leek allemaal deel uit te maken van de zonet begonnen show die hij op wilde voeren, en waar nog niet direct een einde aan kwam.Het deed Ella denken aan een felgkleurde vogel die een dansje maakt voor een vrouwtje van een totaal andere soort. Uit de archiefkast rechts van zijn kantoor nam hij een halve fles rode martini. De gehele namiddag had Ella halsrijkend uitgekeken naar het moment waarop de aan het plafond bevestigde digitale klok in de belzaal, half vijf zou aangeven, en er een einde kwam aan de proefdag bij Sellpoint. Nu zou ze maar al te graag terug in die cubicle zitten. De glazen waren standaard glazen, het soort dofgewassen stapelglazen dat je ook in ziekenhuizen en rusthuizen terugvindt, en vertelden net zoals het door sellpoint uitgekozen interieur dat in alle kantoren hetzelfde bleek, niets persoonlijks over de man voor haar. Maar de rode martini deed dat wel. Ella amuseerde zich met het fantaseren van achtergronden bij mensen en dacht dat zijn vreselijk uitgesproken slechte smaak waarschijnlijk nog uitgesprokener zou zijn in zijn living, waar kitsch en duur uitziende maar lelijke spullen zijn karikatuur compleet maakten, en waar hij op Arabische muziek stond te dansen met blauwe glaasjes met een gouden randje, gevuld met rode martini. Een soort van niet-pianospelende Liberace, met wandtapijten en ivoren beeldjes.Tevreden over het zonet gecreëerde beeld, hervond ze een gevoel van persoonlijke tegengewicht en besloot ze om zich te focussen op de indruk die ze zelf wou maken. “ik drink niet, toch bedankt” Antwoorde Ella glimlachend. “Ik moet zo ook mijn zusje ophalen.. “ loog ze verder, in de hoop het alles in een speltempo achter de rug te hebben. De man leek te begrijpen dat wat hij ook van plan was, niet uitvoerbaar was in de tijd die zonet beperkt werd, en begon daarom sneller te praten. De fles zette hij haastig terug, terwijl hij Ella geruststelde, dat hij respect had voor iemands keuze niet te drinken, alsof dat een vreemde eigenschap van haar was, in plaats van andersom. Hij zette zich terug achter zijn desk en keek haar opnieuw met dezelfde grijns aan, terwijl hij zijn handen in elkaar vouwde om zich een nieuwe houding te geven. “Vandaag ging goed, je hebt geloof ik twee Ctp’s verkocht. En dat op minder dan een halve dag..” Haar ergernis voor het tweede gebruik van nutteloos jargon verbergend, knikte ze bevestigend. CTP was niet meer dan de afkorting voor contract particulier, wat nergens op sloeg omdat Sellpoint op het eerste zicht niets aan bedrijven aanbood. “Wel..” ging de man verder “Gelet op die score, en het feit dat je je zusje op moet halen, houd ik het kort; Mijn naam is Raoul Saeer, ik ben de floormanager, en zolang je hier werkt ben ik de GO-TO-man zeg maar, voor alle vragen of zaken die het werk aangaan.” Opnieuw die grijns..“Welkom bij Sellpoint” Wat volgde was een opsomming van behaalde realisaties die Raoul tot floormanager hadden gemaakt, de vermelding van de (blijkbaar toch niet zo heel erg bereikbare) optie om zelf misschien ook ooit zo ver te geraken en een uiteenzetting van wat daarvoor nodig zou zijn. Vervolgens tekenden ze beide een tijdelijk contract waarin werd opgenomen dat Ella geen van de bedrijfsgebruiken mocht doorgeven aan concurrerende bedrijven, alsook een tabel met vooropgestelde targets die bij het niet behalen, enkel uitkomst gaven op een job bij één van die concurrerende bedrijven. Sellpoint was, aldus Raoul, het neusje van de zalm. Ella die als geen ander wist hoezeer callcenters en hun medewerkers door de massa worden gehaat en uitgekotst, maakte zich een visuele voorstelling van tegen de stromende kots inzwemmende zalmen, met op kop de dikste Sellpoint-vis en bedacht dat er geen treffender vergelijking was dan degene die haar zonet was gegeven. Tot slot ontving ze inlogcodes voor het computersysteem waar de CTP’s in werden ingegeven, een tikbadge en de cijfercombinatie om toegang te krijgen tot de lift van het gebouw dat zeven op zeven, van 07.00 ’s morgens tot 23.00 ’s avonds volcontinue sales en service uitademde. Na de vreselijk geklede porseleinen poppenkop de hand geschud te hebben, was er geen weg meet terug. Ella zou maandag starten als Sellpointer.

Esje Volter
70 0