Lezen

Boer Constant

‘Je kan alleen maar spijt hebben van dingen die je niét hebt gedaan.’  Hij wist niet meer waar hij dat zinnetje precies gelezen of gehoord had, maar het deed hem wel nadenken. Ik heb me hier op de boerderij nog geen dag verveeld, dacht hij. Niet dat hij veel spannende dingen beleefde. Af en toe werd er een kalf of een lam geboren en zo nu en dan ging er een oude koe of een bejaard schaap dood. Hoogtepunten? De aankoop van zijn melkmachine misschien, nu bijna elf jaar geleden. Het was een klotezin. Je mag nog zo’n spannend leven hebben gehad, elk mens zal altijd meer dingen niet gedaan hebben dan wel. Neil Armstrong zette in 1969 als eerste mens voet op de maan. Dat moet een glorieus en zinderend gevoel geweest zijn. Toch droeg die Neil op dat bewuste ogenblik een pamper, misschien wel een vieze, want dat dragen astronauten. Dat had hij gezien tijdens een documentaire over de ruimtevaart. Maar wat hij zeggen wilde: heeft Neil Armstrong ooit een lammetje ter wereld gebracht of een koe gemolken? Geloof het maar niet! Ruimtevaarders zijn bekakte mensen met hoogheidswaanzin. Een mens moet tevreden kunnen zijn. Ik zit liever dagelijks aan een uier dan dat ik in een volle luier op de maan kuier, lachte hij bij zichzelf. Wat hield hij van zijn dieren. Van zijn koeien, maar misschien nog meer van zijn schapen. Een vrouw had hij nooit gehad. Ook daar had hij geen spijt van. Van een televisie krijg je ook gezelschap, maar die klaagt nooit en die kan je afzetten als je wilt dat het even stil is. Om de krant te lezen bijvoorbeeld, want hij was geabonneerd op twee dagbladen en die las hij van voor naar achter en van links naar rechts. Dat was de reden waarom hij niet meer precies wist of hij dat ene zinnetje gehoord dan wel gelezen had.  Sociale contacten had hij amper. Vond hij tijdverlies. We komen alleen en we gaan alleen, waarom dan tussendoor al dat geneuzel? Vroeger maakte hij weleens een praatje met Mia van het buurtwinkeltje. Of met Charel, de postbode, die zijn fiets met daarop een zo goed als lege posttas (de boerderij lag op het einde van zijn ronde) bijna dagelijks een kwartiertje tegen de zijgevel zette om even een praatje te slaan en een jenevertje te drinken. Tijden veranderen. Charel werd ontslagen en vervangen door zo’n asociaal, oorringdragend en kauwgomknabbelend jong ettertje dat dagelijks het grind in de voortuin helemaal uit elkaar reed met z’n ellendige bestelbusje. Op de plaats waar Mia vroeger haar gezellige winkeltje had, stond al jaren een spuuglelijk appartementencomplex en een paar honderd meter verderop een grote supermarkt. Constant leerde zelfscannen, want aan die opgetutte kassasletjes van tegenwoordig had hij ook niks.  Hij was niet altijd even scherp en afgelijnd als vroeger. Met het ouder worden leken de dingen hoe langer hoe meer in elkaar over te vloeien. Er waren momenten waarop hij niet meer precies wist wat hij het uur daarvoor gedaan had. De tijd leek alsmaar sneller te gaan. Zo gaat dat als je ouder wordt. Zolang het dat maar is, oordeelde hij. Buiten zijn zwakke maag, die hem vaak zure en andere oprispingen bezorgde, verkeerde hij, naar eigen zeggen en vooral denken, nog steeds in optimale conditie. Hij wist niet dat de mensen in het dorp, de ‘roddelaars’ zoals hij ze zelf bits betitelde, hem smalend ‘Boer Constant’ noemden, met een andere intonatie dan je zou verwachten, vanwege zijn voortdurende slokdarm- en maaggeluiden. Op een dag zat hij in zijn fauteuil wat televisie te kijken. Hij voelde zich suf en was die ochtend opgestaan met hoofdpijn. Gek eigenlijk, want daar had hij al jaren geen last meer van gehad. Water drinken, dacht hij, dat helpt veel beter dan die stomme pijnstillers. Alhoewel, gisteren had hij ook veel water gedronken. Niet dat hij toen pijn had. Alleen dorst. Of … Was dat gisteren wel? Wat had hij gisteren ook alweer gedaan? Hij klampte zich vast aan het aanrecht en deed zijn uiterste best om zich de dag van gisteren voor de geest te halen. Wat heb ik allemaal gedaan en wat is er zoal gebeurd? Hij had geen idee. Geen enkel. Hij werd draaierig, deels uit paniek, deels uit onmacht. Kalm, Constant, blijf rustig. Ach, waarschijnlijk helemaal niks. Een dag als alle andere. Hij liet een paar luide boeren na elkaar. Op de televisie was het cultuurmagazine ondertussen begonnen, met een reportage over de nakende festivalzomer, waarbij jonge talentvolle muzikanten en uitgelaten festivalgangers aan het woord kwamen. Lawaaimakers! Waar ging het toch naartoe met die jeugd? Een mens vraagt het zich terecht af. Hoor ze bezig, alsof ze ’t warm water hebben uitgevonden. Na The Beatles is het alleen nog maar bergaf gegaan in de muziek, snotapen. Veel geblaat en weinig wol. Wacht eens … Geblaat. Door zijn hoofdpijn heen hoorde hij geblaat. Angstig, luid geblaat. Heel duidelijk. Hij slenterde naar de schapenstal, maar daar was het rustig. Er lag wel iets in het hooi. Een lichtblauwe lap stof? Toen hij wat dichterbij kwam, zag hij dat het … een onderbroek was. Een onderbroek? Onmiddellijk stak hij zijn rechterhand in zijn wijde werkbroek. Verdorie, hij was er vanochtend zelf een vergeten aan te trekken. Hij wist al niet wat hij heel de ochtend gevoeld had. Wat voor een rare vlekken ook op zijn werkbroek.  In zijn hoofd bleef het geblaat voortduren. Hij keerde terug naar de keuken, draaide de kraan open, hield er eerst zijn polsen onder, vulde daarna een glas en dronk het in een teug leeg. Water van de kraan. Daar bekomt een mens van. Beter nog dan water uit een fles. Dat had hij immers gisteren nog ... Toen viel zijn oog op de fles die naast de spoelbak stond. ‘Oude jenever’ stond op het etiket. Verdorie, dacht hij, waar komt die nog vandaan? Die flessen had ik vroeger altijd met bakken in huis, toen Charel de postbode nog langskwam. Wie heeft dat gedronken? Wat was er toch met hem aan de hand? Hij boerde luid. Van de stress deze keer. Even weer wat rustiger worden in mijn fauteuil, dacht hij. Ondertussen ging het op de televisie over een of andere trendy fashion designer, die in het verleden uitsluitend jassen uit leer ontwierp, maar nu een andere weg was ingeslagen. ‘Mijn nieuwste creatie is een winterjas uit omgekeerd schaap,’ zei de bebaarde modeontwerper trots.  Boer Constant veegde het zweet van zijn voorhoofd. Zijn rode zakdoek met witte bolletjes was plakkeriger dan normaal.  Toch bleef het een klotezin. Echt een klotezin.             

Danny Vandenberk
3 0

Zeg maar Cas

                                                                            "The sunrise is the closest I’ll get to heaven…”                                                                                  City of Angels                                                                             "Lots of empty canals and streets at night…"                                                                               Tad Williams, “The Dirty Streets of Heaven” De avond had de hitte van de voorbije zomerdag gebroken. Een lichte bries bracht wat verkoeling van de warmte die nog steeds uit de aarde opsteeg. De zon stond laag en al voorbij het westen. Ik reed in de richting van de Noord-Zuidverbinding zodat ik een flink eind gewoon rechtdoor kon gaan met mijn verstand op een zo laag mogelijk pitje.  Zeven overlijdens had ik behandeld die dag en ik had het wel zo’n beetje gehad. Wat voor werk deed ik ook? Mensen waren meestal dankbaar en voelden zich opgelucht als het allemaal goed was gelopen, maar toch kwam het telkens binnen. Vaak harder dan ik wilde. Misschien maar goed. Het toonde aan, zei ik tegen mezelf, dat het me raakte, dat ik niet onverschillig was. Dat ik het mooie en liefdevolle van een afscheid kon zien. En dat zag ik zeker. Maar het nam niet weg dat ik moest bekomen. Dus ging ik eerst op zoek naar ruimte in mijn hoofd voor ik terug naar huis keerde. De snelweg sneed als een diep kanaal door het groen van de omliggende weilanden en bossen. Het asfalt lag te rusten in de lange avondschaduw. Op dit uur was er bijna geen verkeer. Zo’n honderd meter voor mij reed een knalrode Volkswagen Golf 2, zo’n model dat nog uit de jaren tachtig stamde. De auto reed niet veel harder dan honderd, ongeveer net zo hard als ik. Ik kwam niet dichter, hij reed niet van me weg. Het gaf me een vreemd soort gevoel van verbondenheid. En zo trokken we samen op in de richting van het zuiden.  Het maakte me, zoals ik gehoopt had, rustiger. Mijn gedachten werden weggevoerd door de wind om mijn oren. Gebiologeerd volgde ik de auto voor me. Een zwarte BMW XM knalde ons met hoge snelheid voorbij. In een zucht was hij weer uit het gezicht verdwenen. Even later stond hij met vier pinkers aan op de pechstrook. De rijzige man, donkere haren en helemaal in een zwart kostuum, stond in de berm met veel gebaren te telefoneren. Altijd hetzelfde met die snelheidsduivels, dacht ik, maar daarna liet ik me weer gedachteloos leiden door de rode Volkswagen.  Een paar kilometer verder gebeurde het. De stoplichten van mijn voorganger lichtten plots helrood op. Het kleine autootje slingerde een paar keer en trok zwarte slipsporen op het wegdek voor hij rechts over de berm tegen de vangrails vloog en in een bosje gekatapulteerd werd. Aan de overkant van de weg zag ik nog net de donkere schimmen van een familie everzwijnen wegvluchten. Het was in een flits gebeurd en het drong slechts met vertraging tot me door, waardoor ik pas vijftig tot honderd meter verder tot stilstand kwam. Over de pechstrook wandelde ik terug. Twee auto’s passeerden zonder te stoppen, de BMW was er niet bij. Zo had mijn leven de laatste tijd ook aangevoeld, alsof ik wandelde langs een snelweg waar iedereen voorbij raasde. De Volkswagen was, waar hij tussen de bomen beland was, helemaal aan het zicht onttrokken van andere bestuurders. Hij lag half op zijn rechterzijde, met de voorkant rond een esdoorn geplooid. Overal lagen de grote afgeschudde bladeren. De motor draaide niet meer, maar de autolichten brandden nog wel en herschiepen het bosje in een spookachtige wereld. Sommige van de opgeschrikte vogels, vooral kraaien aan het gekras te horen, nestelde zich weer in de boomtoppen. De bestuurderszetel was leeg. Ik keek rond en zag haar silhouet buiten het bosje op een kleine glooiing staan. Ze keek in mijn richting, haar lange rode haren helemaal verwilderd, bloed over de sproeten in haar gezicht, op haar gescheurde blouse, jeansrok, armen en benen. Op haar witte sneakers. Ze stond over haar hele lijf te trillen. Ik herkende de vrouw van rond de vijfendertig onmiddellijk. Daar gaan we, dacht ik.  “Waar is mijn bril? Heb je mijn bril gezien?” “Die heb je nu niet nodig, Maggie, het is toch Maggie, niet? Hoe voel je je? Heb je ergens pijn?” Ze schudde van nee en keek mij even aan. Ze herkende mij niet. Het maakte niet uit. Het was ook al zo lang geleden.  “Wie ben jij?” vroeg ze, “Ken ik jou?” “Cassiël,” zei ik, “maar zeg maar Cas.” “Jij bent precies niet van hier.” “Ik heb nochtans mijn hele leven hier gewoond.” “O,” zei ze, “sorry.” Daarna zweeg ze. Ze draaide zich om naar de ondergaande zon en ging zitten op het natte gras. “Heb je de hulpdiensten gebeld?” “Ik heb geen gsm.” “Geen gsm? Dat is nieuw. En een beetje raar… De mijne is stuk.” Ze haalde haar gsm uit de achterzak van haar jeansrok. Het glas van de smartphone was gebarsten en hij was helemaal krom. Daar kon je inderdaad niets meer mee. “Mag ik naast je komen zitten, Maggie?” Ze haalde haar schouders op. “Het maakt niet meer uit, zeker?” “Wat maakt niet meer uit, Maggie?” “Nu ja, dit.” “Dat weet ik niet.” Ik ging naast haar zitten en sloeg mijn handen om mijn benen. Ik keek in de richting waar zij naar keek en zag wat zij zag. “Heb jij het niet koud?” “Een beetje.” “Hier is mijn jasje.” Voorbij de horizon was enkel nog het schijnsel van de ondergaande zon zichtbaar. Het verbaasde me telkens hoe snel een zon onderging. Ook hoe snel hij opkwam, maar dat was nu niet het geval. “Wanneer zullen de hulpdiensten er zijn? Iemand moet toch de hulpdiensten gebeld hebben.” “Ik denk dat ik de enige was die het effectief heeft zien gebeuren. Het was laat en er was weinig verkeer, weet je, maar de remsporen zijn zichtbaar en er liggen brokstukken op de weg. Wees maar niet bang, ze zullen er snel genoeg zijn.” “Ben je zeker dat het te laat is?” “Dat weet ik niet, zeg nooit ‘nooit’. Maar ik denk het wel.” “Hoe lang duurt het?” “Moeilijk te zeggen, maar het zal dadelijk wel beginnen.” “Het is net alsof … alsof…” “Op het einde blijft enkel het beste over, Maggie, daar mag je vanop aan.” Terwijl we zo wachtte, vertelde ze me over haar zoontje, Robke, dat op zesjarige leeftijd gestorven was aan een hersentumor, over haar dochter Roos. “De vreugde in haar leven,” zei ze, “en haar man, haar lieve man. Iemand moest hen toch verwittigen dat ze, dat ze… nu ja, dat dit hier.” “Alles op zijn tijd, Maggie.” “Oké.” “Hij hield zo van dino’s,” zei Maggie, “ik heb nog dozen vol met tekeningen van dino’s op de zolder staan. Alles wilde hij erover te weten komen, maar het mocht niet zijn. Het deed zo veel pijn, zo veel pijn, kan je dat begrijpen?” Voor ons, als in een tekenfilm, zag ik haar zesjarige zoontje lachend tussen de levensgrote dino’s spelen. We zaten op een bankje voor hun huis met achter en naast ons de rozenstruiken die in bloei stonden. Rode, roze en witte rozen. Hun geur zachtzoet. Het tafereel dat zich voor ons afspeelde voelde zo onwezenlijk dichtbij en tegelijk veraf. Maggies tranen trokken strepen op haar bebloede gezicht. “Sorry,” zei ze, “sorry, dat ik je hiermee lastig val.” “Je hoeft je niet te excuseren, Maggie. Het is niet niks wat je hebt meegemaakt. En tegelijk heb je toch ergens voor geleefd. Voor Roosje en je man. En in zekere zin ook voor Robke. Dat is mooi, Maggie. Dat is heel mooi.” “Zo voelt het niet. Het voelt alsof ik tekort geschoten ben, alsof ik…” “Verdriet kent haar eigen wetten, Maggie, dat ligt buiten jouw wil. En er is altijd Liefde. Dat heb je gevoeld, nietwaar Maggie? Voel je dat nu ook?” Ze hief haar hoofd van mijn schouder en keek me met haar grijsgroene ogen aan. Zonder te knipperen. “Nu herken ik je pas,” zei ze, “Jij was de papa van Marte. Is het niet? Marte zat bij Robke in de kleuterklas.” Ik knikte. Zij glimlachte. “Dankjewel,” zei ze. Tegelijkertijd begon haar huid eerst zilverachtig en dan goudkleurig te gloeien. Daarna werd ze doorzichtig en loste ze op in het duister. Het was voorbij. Eens het zo ver was, ging het altijd sneller dan verwacht.  Achter me hoorde ik in het bosje geritsel. De BMW-bestuurder was ook over de vangrails gestapt. Op fluistertoon sprak hij in zijn telefoon. Even keek hij in mijn richting en zag ik hoe zijn ogen me vanuit diepe, donkere oogkassen aankeken. Daarna verdween hij weer.  Niet snel daarna hoorde ik in de verte de sirenes. Ik bleef zitten zoals ik zat, terwijl de brandweer achter me met veel lawaai het autowrak openwrong. De zwaailichten verlichtten aan en af het duister rondom me. Pas toen een hele tijd later de zwaailichten vertrokken, keerde een soort van rust over het bosje en de velden. Ik nam mijn jasje op van het gras, trok het aan en wachtte tot de eerste zonnestralen mijn koude rug opnieuw verwarmde. De kalmte van de voorbij uren werd door de eerste pendelaars op de snelweg verbroken. Met een bezwaard gemoed kwam ik thuis aan, keek vanuit de keuken toe hoe Lief als eerste van boven naar beneden de trap af kwam. Op stille kousenvoeten zoals altijd. Haar pyjama gekreukt, haar peignoir losjes en ongeknoopt om haar schouders. Ze was altijd al een vroege vogel geweest. Sinds kort had ze haar lange donkerblonde, golvende haren laten knippen. Met een kleurenshampoo waste ze de eerste grijze sprieten weg. Ik moest eraan wennen, maar het stond haar. Alles stond haar. Naast me maakte ze voor twee een spiegeleitje. Dit was het moment dat ik het meest koesterde. In dat lege moment ’s ochtends dichtbij de vrouw te staan van wie ik hield, alsof er niets veranderd was. Ik was nochtans altijd degene geweest die langer in bed bleef liggen, net zoals haar nieuwe man, en net zoals ook Marte, die pas rond een uur of tien uit haar bed kwam gekropen en zich rechtstreeks en languit in de zetel installeerde met haar smartphone. Ze keek nog amper naar de foto links op het derde schap van de boekenkast. De kaars die ervoor stond, was al lang niet meer aangestoken. “Wil jij ook een eitje?” vroeg Lief. “Neuh,” was het antwoord. Ook ik had zoveel gehad om voor te leven en zo weinig om voor te sterven. Een warm elektrisch gevoel tintelde in mij. Ik keek naar mijn armen of er niets van zilver doorschemerde.

Hans Van Ham
11 1

Gemakkelijk kakken en slapen met YOGA.

De yoga die ik ken, ontdekte ik in de jaren zestig. Desclee de Brouwer was de uitgever van een boekje over yoga. De twee trucs die ik nog altijd bewust gebruik en die ik de lezer van dit verhaal wil meegeven, hebben mijn leven een heel stuk fleuriger gemaakt, en zullen dat ongetwijfeld ook met uw leven kunnen doen. Die twee trucs gaan over: kakken en concentratie.KakkenWel, iemand die niet kan kakken heeft de neiging om een zeer stevige druk te gaan uitoefenen. De darm die moet worden leeggemaakt heeft dan de neiging om uit het lichaam te gulpen. Aambeien, zo worden die uitstulpingen ook wel genoemd. Bij de yoga truc met betrekking tot kakken wordt gebruik gemaakt van de geest om tot een ontlasting te komen. Het gaat als volgt: als je op de pot zit ontspan je je, en oefen je geen enkele fysieke druk uit op het onderlichaam. In plaats daarvan denk je aan meterslange darmen waarin de troep zich bevindt en waar hij doorheen moet. Je wacht. Dat kan een tijdje duren, maar het genot als je de spoeling ondergaat, is niet te omschrijven.ConcentratieDit sluit aan bij het voorgaande, namelijk het denken aan de troep in ons lichaam hoort geconcentreerd te gebeuren. De nodige concentratie kan men bereiken door bv voor een kaars te gaan zitten. De bedoeling is dan dat je het vuur van die brandende kaars met je geest probeert te omvatten. Dit moet geleidelijk gebeuren. De eerste dag 1 seconde, de tweede dag 2 seconden, de derde 3 enzovoort. Op die manier duw ja alle andere gedachten van je weg. Je behoudt alleen dat beeld van de brandende kaars. 1 seconde, 2 seconden, 3 seconden, 4 seconden, enz…Na een tijd oefenen wordt de concentratie beduidend beter. Deze oefening kan gebruikt worden bij slaapmoeilijkheden. Wie niet kan slapen en de concentratiemethode gebruikt, zal merken dat men zonder veel moeite in slaap geraakt. Als je dus ligt te woelen in bed, concentreer je dan op bv een kaarsvlam. Duw dan alle andere gedachten weg en slaap……….slaap……….slaap………. ************************************************************************************ FOTO GALLERY verf ed  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ *********************************************************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
14 0

O... WEE degene die zich boven het maaiveld beweegt ........

Het kenmerk van de middenstand is dat ze zichzelf  genieën vinden. Terwijl ze de echte genieën vertrappen.  Daarom blijven ze middenstand.  Stelen van de armen die ze minachten, en jaloers lonken naar de rijken die ze trachten te imiteren. Hun droom ONGESTRAFT stelen van de armen, feesten met de rijken. Het is de middenklasse die angst heeft van genieën. De angst hun zorgvuldig opgebouwd levensbeeld tot pulp vertaald zien. De lagere klasse helpt genieën hun schoenveters knopen. Alle kleine dinge die genieën niet kunnen. Het is de middenklasse, die de zeis hanteert, voor iedereen die boven het maaiveld uitsteekt. De hogere klasse profiteert van de vernieuwingen. De lagere klasse, het kan hen  niks schelen. Het geld die de middenklasse verdient komt van de lagere klasse.   Die ze met minachting behandelen.  Een reden te meer om hun gelegaliseerd stelen te vergoelijken. De hogere klasse geeft niet thuis, die hebben wel wat anders te doen.  ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Foto galerij VERF ED https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
8 0