Vrijdagochtend
Om kwart voor zeven hoor ik Robin door de gang naar de kamer van Arthur trippelen. Even later zijn hun gedempte gesprekken te horen. Af en toe gegiechel van Robin. Normaal moeten ze in bed blijven liggen tot het zeven uur is, maar ik ben nog te moe om op te staan en de jongste terug naar haar eigen bed te sturen. Ik voel me zelfs te loom om naar toilet te gaan. Tien minuten later wordt het te nijpend en kan ik niet anders. De gesprekken in de kamer naast me zijn niet meer gedempt en ze hebben veel plezier die twee. Beneden is Joke aan het sukkelen om het brood uit de bakvorm te krijgen. Ze slaat met vlakke hand op de bakvorm. Ik hoor haar sakkeren tot boven. Vooruit, Hans, de ochtend is begonnen. Licht aan, rollen omhoog, bedden opengooien en eindelijk, eindelijk die volle blaas verlossen.
Hans: “Wie is hier voor zeven uur uit zijn bed gekropen?”
Arthur: “Robin.”
Robin: “Ikke. Ik kon niet meer slapen.”
Hans: “Je blijft tot zeven uur in je eigen bedje. Dat is de afspraak, zus. En wat zijn jullie eigenlijk aan het doen. Met knuffels gooien? Straks breek ik mijn benen hier. Vooruit opruimen die knuffels en naar beneden.”
Klats water in mijn gezicht. Tanden poetsen. Pyjama uit, kleren aan. Niet vergeten mijn pillen te nemen, die moeten op nuchtere maag. Achterdeur ontsluiten, krant uithalen. Er zit een briefje bij van de buurman in het begin van de straat. Zaterdag is het mototreffen bij hem in het clubhuis. Er gaat in de namiddag lawaaihinder zijn van startende motoren en van een live muziekbandje, maar we mogen iets komen drinken. Ik laat het briefje zien aan Joke. Die knikt en wijst naar de omgekeerde bakvorm op het aanrecht. Met een halfflexibele plastic spatel ga ik tussen het brood en de bakvorm. Zo krijg ik het brood er meestal uit. Ook deze keer. Ik snij het brood. Opletten. Even concentreren. Geen stukje van mijn vingers snijden, alstublieft.
Hans: “Arthur. Je boekentas staat hier in het midden van de living. Zet die op zijn plaats bij de achterdeur. En doe kleren aan. Je pyjama ligt gewoon op de vloer.”
Robin zit netjes aangekleed aan tafel. Joke gaat een paar keer met haar vingers door de haren van haar dochter.
Joke: “Hoe wil je ze?”
Robin: “In een vlecht.”
Joke: “Twee vlechtjes of één grote vlecht?”
Robin: “Eén grote.”
Ik bind een icepack op mijn gezwollen knie en wil de boterhammen van de kinderen smeren.
Robin: “Ik wil maar één boterham mee naar school.”
Hans: “Maar eentje, zus? Ben je zeker?”
Robin: “Ja.”
Hans: “Ga je dan genoeg hebben? Zal ik er toch geen twee smeren, dan kan je nog altijd zien?”
Robin: “Nee. Ik wil er maar eentje.”
Hans: “En wat wil je er dan op?”
Robin: “Kleurenchoco.”
Hans: “Oké, dan, één boterham met kleurenchoco voor jou.”
Arthur: “Ik wil mijn stockbrood van gisteren mee. Ik had die nog niet helemaal op.”
Joke: “Nee, Arthur, die was veel te hard. Die heb ik in de kippenbak gegooid.”
Huilen. Roepen. Pruilen. Onaangekleed in de zetel liggen. In het donkere hoekje aan de boekenkast wegkruipen. Opnieuw huilen. Zijn pyjama nog steeds op de vloer, zijn boekentas nog steeds niet opgeruimd. Ik haspel erover als ik een glas water voor Robin wil halen. Dan is het even stil. Nog steeds in zijn blote billen, schiet Arthur de keuken in. Ik hoor de waterkraan.
Arthur: “Hier, papa. Ik heb hem afgespoeld.”
Hans: “Nee, Arthur, dat kan niet. Die heeft in de kippenbak gelegen. Die mag je echt niet meer opeten.”
Joke: “Nee. Arthur, die zit vol schimmel en bacteriën, daar word je ziek van als je dat nog opeet.”
Opnieuw huilen. Tussen het snikken roept hij boos.
Arthur: “Ik had die speciaal bewaard voor thuis en ik was het gisteren gewoon vergeten. Ik wou die nog opeten en nu kan dat niet meer. En ik mis mijn meter.”
Joke gaat naast Arthurs naakte opgekrulde lichaampje zitten in de zetel.
Joke: “Mama heeft dat stokbroodje weggegooid omdat het helemaal hard was geworden. Je wilt je nieuwe tanden toch niet stukbijten op zo’n hard stukje stokbrood, Arthur. Dat wil je toch niet, eh! Mama heeft dat gedaan om goed te doen, niet om jou te pesten. Kom eens even op mijn schootje zitten, grote jongen. Kom eens hier. Zo ja. Zal mama de volgende keer opnieuw stokbrood meebrengen van de winkel? Heb je dat graag, stokbrood?”
Arthur knikt van ja en veegt zijn traantjes af. Even later zitten we samen aan tafel. Robin en Arthur krijgen een warme boterham met grillworst. Zelf eet ik zoals elke ochtend drie boterhammen: eentje met kaas, eentje met pindakaas en eentje met honing. Joke eet haar kom yoghurt gemengd met cruesli, cruesli met stukjes chocolade, en neemt geen boterhammen mee naar het werk. Het is vrijdag vandaag. Ze bestelt wel een broodje. Even later vertrekt ze. De kinderen wuiven haar na van achter het grote raam aan de voorkant. Ze gooien kushandjes en vormen hartjes met hun vingers.
Hans: “Vooruit, Arthur, tijd om je boekentas ein-de-lijk op te ruimen en je pyjama in de badkamer te leggen. Robin kom onder die tafel uit en eet je boterham op.”
Robin: “Ik heb genoeg.”
Hans: “Je hebt niet genoeg. Je moet je korstjes ook opeten. En je vitamientje ligt er ook nog. Kom onder die tafel uit. Eén… twee… drie… Moet ik jou eronderuit komen halen?”
Robin: “Ik was al aan het komen.”
Hans: “Arthur als jij klaar bent, ga dan nog eens naar het toilet kaka doen. We moeten dadelijk vertrekken.”
Ik doe de icepack van mijn knie, leg de sjaal waarmee ik hem op de plaats hield terug op het rekje boven de kapstock en ruim de tafel af. Veeg met een schotelvod over het tafelblad. Wil de borden en het bestek in de afwasmachine plaatsen, maar zie dat die nog vol zit met proper gerief. Dat is dan voor straks. Eerst de kinderen naar school brengen. Ik hoor Robin in de zetel hardop huilen. Arthur komt net van het toilet.
Arthur: “Ben je verdrietig, Robin?”
Robin: “Nee, ik doe maar alsof.”
Arthur: “En heb jij echte tranen?”
Robin: “Ja.”
Arthur: “Waaw, kan jij dat?”
Ja, dacht ik. Dat kan je zus. Heel erg goed zelf.
Hans: “Kom op, kindjes. Schoenen aan, jas aan. We vertrekken.”
Robin: “Vandaag moet je niet gaan werken, eh papa.”
Hans: “Nee, zus, op vrijdag moet papa niet gaan werken.”
Robin: “Gaan we dan met de fiets?”
Hans: “Dat gaat niet, meisje. Het is al te laat en het regent. Dat zal vandaag niet gaan.”
Robin trekt een pruillip van jewelste.
Hans: “Geen traantjes eruit persen, meisje, dat helpt niet. We gaan vandaag met de auto.”
Arthur: “Kom jij vanavond mee?”
Hans: “Ja, Arthur. Papa gaat niet zwemmen vandaag en komt voor jullie supporteren op de loopwedstrijd.”
Arthur: “Ben jij ook een beetje zenuwachtig, Robin?”
Robin: “Nee.”
Arthur: “Ik wel. Ik weet niet zeker of ik ga winnen.”
Hans: “Dat maakt ook niet uit, Arthur. Je hoeft echt niet te winnen.”
Arthur: “Jef is de snelste van de klas.”
Hans: “Ja, Arthur, maar die is van januari en ouder dan jij, daar hoef jij niet van te winnen. Sowieso hoef je niet te winnen, dat weet je.”
Arthur: “Ik ben ook kleiner. Ik ben de kleinste van de klas. Maar ik ben wel de snelste van het gezin. Ik ben sneller dan jou, eh papa.”
Hans: “Ja, jongen. En nu snel de auto in. Vooruit, anders zijn we te laat. Je zus zit al in de auto.”
Arthur: “Wacht even, ik ben mijn tekening voor juf Claudia nog vergeten.”
Onderweg naar school luisteren we twee keer naar “Bam Bam” van Camila Cabello featuring Ed Sheeran en naar “Beautiful People” van Ed Sheeran featuring Khalid. Dat willen de kinderen zo. Al de hele week. Ze zingen de twee liedjes van voor tot achter fonetisch mee.
We rijden de parking van Arthurs school op. Robin blijft in de auto naar muziek luisteren.
Hans: “Veel plezier, jongen. Papa komt je straks halen.”
Hij laat zich op zijn hoofd zoenen en hij slentert de speelplaats op. Zijn boekentas hangt scheef op zijn rug.
Robin heeft de muziek luider gezet en is ondertussen naar voren gekropen in de auto. Ze staat op de passagiersstoel te dansen. Een grootvader en een moeder lachen als ze passeren en wuiven naar haar.
Hans: “Zitten en gordel aan, zus.”
We parkeren de auto bij collega An en Robin loopt al vooruit naar het kleine zijpoortje van de kleuterschool. Ik sjok achter haar aan met haar rugzakje. Aan het poortje wacht ze me op. Ze heeft haar Pieter Konijn nog vast en houdt één hand beschermend tegen de regen over de knuffel.
Ik doe haar rugzakje om.
Hans: “Pieter Konijn mag niet mee naar het klasje, zus.”
Ze kust hem en duwt hem dan ruw in mijn handen. Ze huppelt zonder omkijken naar het afdak terwijl de schoolbel gaat.
Ik zucht. Ze zijn op tijd in school geraakt. Ik sluit het poortje achter me. Een mama die vlak naast de school woont, twee kleuters aan de hand en een baby in een draagzak op haar buik, komt het hoekje om.
“Goeiemorgen,” zegt ze opgewekt.
“Goeiemorgen.”
Met de auto onderweg naar brasserie ’t Onderwerp voor een koffie, vraag ik me af hoe ik in godsnaam een gewone ochtend als deze tegen het vergeten kan beschermen.
En dan zie ik Jef, het klasgenootje van Arthur, te laat. Een lichte tik, zo lijkt het. Geen fiets over de capeau, enkel een kindje in het midden van de straat vlak voor de auto en een gebroken nekje.