Lezen

Fresh Rain Intoxication

  For real. Punk is not dead. Poepeloere wat staan afgeven op elke mens die deftig leeft. Lekker full speed wat geluid staan spijkeren. De aderen wat zuiveren. Restjes moederzuivel uit de blaas staan plassen. Of dat allemaal geen deugd doet en daarna. Trokken wij dan weer een keer naar Alfreds frietkot. Bosbrand kan soms blijven smeulen. Het is ook de naam die kleeft op zijn cabine. Neen. Niet op het strand. Gewoon hier op de rand van bestaan en deze wereld. Het is er krap en klein. Men kan er door een raampje hengelen naar hoop.  De bloempot onderaan dat venster is helaas een beetje leeg. Hij dient veeleer om in te zeiken zeggen reglementen van het huis. De zieke bourgeoisie zit mijlen verderop te kotsen in een restaurant met echte sterren. Oesters uit Utopia. Ze zijn lang onderweg. Misschien. Dan toch. Een beetje rot. Hier weet men dat. De Bosbrand is echt niet te mijden. Het verleden evenmin. Oelewappers zijn hier altijd welkom. Dapperen, zij steken hier wel eens een vinger in het vet. Ook Ricky heeft goed afgezien. Destijds en gisteren. Toen vroeg hij het. Mag. Ik. Ook. Komen. Hij spreekt nooit snel. Nam de kusttram helemaal ginds aan de horizon en zo tot in Oostende. Dan de InterCity. Nog wat ongetelde stappen. Alles in het teken van de lieve lust. Heb er wat voor over. Voor zo'n optreden dat alles wegspoelt. Daarna dus een afterparty hier in deze friterie en ook Herman Brusselmans hij wilde komen, vroeg dat aan Ignace. Ignace Somers is de secretaris van die ganse boel en bende. Antwoordt soms aan iedereen. Op slechte dagen minder en wat zoekt Herman? Er hangt bij god geen openbare webcam in dit kot. Hier zouden wij zijn grappen direct onderwerpen aan de frietpot, gelijk men vaak bacteriën verdelgt. Ignace. Hij is voor één keer zeer beleefd gebleven, heeft geschreven op een gele briefkaart aan die man uit Gent. Alsnog komen de B, de V niet voor in het woord PUNK. Droog. Humorloos en bovendien. Het is genoeg geweest. We zullen eerst wat frieten fretten. Terwijl buiten. Overal regen. De perkjes schoon vergiftigt.     uit de reeks 'Alfred Frietkabouter'

Bernd Vanderbilt
0 0

Bizar 300 woordenverhaal

Wat een gefriemel. Ik was duidelijk niet alleen op de plant waar het ene eitje na het andere uitkwam. Ik wilde niet meteen door een vogel verorberd worden en haastte mij naar de onderkant van het blad waar ik aan mijn spinselwerk begon om mijn buikje vol te vreten. Nu is de tijd rijp om mij te verpoppen en van gedaante te verwisselen. Het kleine harige rupsje wordt straks een prachtige distelvlinder. Net als mijn moeder zal ik fier zijn op mijn oranje vleugels met zwarte vlekken. Ik merk hoe een soortgenoot naast mij zich heeft ontpopt en kijk aan tegen de bruin met witte lijntjes in het fijne vakjespatroon van zijn machtige vleugels met ronde oogvlekken. Dan barst ik uit mijn cocon, maar hemel! Dat zijn geen vleugels maar twee uitpuilende schouderbladen. Waar fijne pootjes horen te zitten, zie ik twee armen en benen.  Alleen de kleur van mijn haren herinnert mij aan de bruinoranje vleugelkleur van mijn soortgenoten. Soortgenoten? Tot welke soort behoor ik nu? Ben ik nu ontpopt, neen ontaard tot een mens? Zal ik nu nooit kunnen vliegen? Is de kleurenpracht van de vlinder voortaan nog enkel zichtbaar in de iris van mijn ogen? Of moet ik mij voortaan kleden in de tinten van de regenboog om mijn verloren glans te evenaren? Waar moet ik als mens naar op zoek gaan om schoonheid te vinden in mezelf en in de medemens?Zou het volstaan om naar vlinders te kijken, die zich laten meevoeren door de luchtstromingen op aarde en neerstrijken waar ze  kunnen aarden en welkom zijn? Kan ik leven zonder een vlinder te zijn of wil ik kunnen wegvliegen van de pijn? Dan hoor ik het oude liedje van Boudewijn de Groot. Hij zingt: om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn.  

Vic de Bourg
13 1

Vrijdagochtend

Om kwart voor zeven hoor ik Robin door de gang naar de kamer van Arthur trippelen. Even later zijn hun gedempte gesprekken te horen. Af en toe gegiechel van Robin. Normaal moeten ze in bed blijven liggen tot het zeven uur is, maar ik ben nog te moe om op te staan en de jongste terug naar haar eigen bed te sturen. Ik voel me zelfs te loom om naar toilet te gaan. Tien minuten later wordt het te nijpend en kan ik niet anders. De gesprekken in de kamer naast me zijn niet meer gedempt en ze hebben veel plezier die twee. Beneden is Joke aan het sukkelen om het brood uit de bakvorm te krijgen. Ze slaat met vlakke hand op de bakvorm. Ik hoor haar sakkeren tot boven. Vooruit, Hans, de ochtend is begonnen. Licht aan, rollen omhoog, bedden opengooien en eindelijk, eindelijk die volle blaas verlossen. Hans: “Wie is hier voor zeven uur uit zijn bed gekropen?” Arthur: “Robin.” Robin: “Ikke. Ik kon niet meer slapen.” Hans: “Je blijft tot zeven uur in je eigen bedje. Dat is de afspraak, zus. En wat zijn jullie eigenlijk aan het doen. Met knuffels gooien? Straks breek ik mijn benen hier. Vooruit opruimen die knuffels en naar beneden.” Klats water in mijn gezicht. Tanden poetsen. Pyjama uit, kleren aan. Niet vergeten mijn pillen te nemen, die moeten op nuchtere maag. Achterdeur ontsluiten, krant uithalen. Er zit een briefje bij van de buurman in het begin van de straat. Zaterdag is het mototreffen bij hem in het clubhuis. Er gaat in de namiddag lawaaihinder zijn van startende motoren en van een live muziekbandje, maar we mogen iets komen drinken. Ik laat het briefje zien aan Joke. Die knikt en wijst naar de omgekeerde bakvorm op het aanrecht. Met een halfflexibele plastic spatel ga ik tussen het brood en de bakvorm. Zo krijg ik het brood er meestal uit. Ook deze keer. Ik snij het brood. Opletten. Even concentreren. Geen stukje van mijn vingers snijden, alstublieft. Hans: “Arthur. Je boekentas staat hier in het midden van de living. Zet die op zijn plaats bij de achterdeur. En doe kleren aan. Je pyjama ligt gewoon op de vloer.” Robin zit netjes aangekleed aan tafel. Joke gaat een paar keer met haar vingers door de haren van haar dochter. Joke: “Hoe wil je ze?” Robin: “In een vlecht.” Joke: “Twee vlechtjes of één grote vlecht?” Robin: “Eén grote.” Ik bind een icepack op mijn gezwollen knie en wil de boterhammen van de kinderen smeren. Robin: “Ik wil maar één boterham mee naar school.” Hans: “Maar eentje, zus? Ben je zeker?” Robin: “Ja.” Hans: “Ga je dan genoeg hebben? Zal ik er toch geen twee smeren, dan kan je nog altijd zien?” Robin: “Nee. Ik wil er maar eentje.” Hans: “En wat wil je er dan op?” Robin: “Kleurenchoco.” Hans: “Oké, dan, één boterham met kleurenchoco voor jou.” Arthur: “Ik wil mijn stockbrood van gisteren mee. Ik had die nog niet helemaal op.” Joke: “Nee, Arthur, die was veel te hard. Die heb ik in de kippenbak gegooid.” Huilen. Roepen. Pruilen. Onaangekleed in de zetel liggen. In het donkere hoekje aan de boekenkast wegkruipen. Opnieuw huilen. Zijn pyjama nog steeds op de vloer, zijn boekentas nog steeds niet opgeruimd. Ik haspel erover als ik een glas water voor Robin wil halen. Dan is het even stil. Nog steeds in zijn blote billen, schiet Arthur de keuken in. Ik hoor de waterkraan. Arthur: “Hier, papa. Ik heb hem afgespoeld.” Hans: “Nee, Arthur, dat kan niet. Die heeft in de kippenbak gelegen. Die mag je echt niet meer opeten.” Joke: “Nee. Arthur, die zit vol schimmel en bacteriën, daar word je ziek van als je dat nog opeet.” Opnieuw huilen. Tussen het snikken roept hij boos. Arthur: “Ik had die speciaal bewaard voor thuis en ik was het gisteren gewoon vergeten. Ik wou die nog opeten en nu kan dat niet meer. En ik mis mijn meter.” Joke gaat naast Arthurs naakte opgekrulde lichaampje zitten in de zetel. Joke: “Mama heeft dat stokbroodje weggegooid omdat het helemaal hard was geworden. Je wilt je nieuwe tanden toch niet stukbijten op zo’n hard stukje stokbrood, Arthur. Dat wil je toch niet, eh! Mama heeft dat gedaan om goed te doen, niet om jou te pesten. Kom eens even op mijn schootje zitten, grote jongen. Kom eens hier. Zo ja. Zal mama de volgende keer opnieuw stokbrood meebrengen van de winkel? Heb je dat graag, stokbrood?” Arthur knikt van ja en veegt zijn traantjes af. Even later zitten we samen aan tafel. Robin en Arthur krijgen een warme boterham met grillworst. Zelf eet ik zoals elke ochtend drie boterhammen: eentje met kaas, eentje met pindakaas en eentje met honing. Joke eet haar kom yoghurt gemengd met cruesli, cruesli met stukjes chocolade, en neemt geen boterhammen mee naar het werk. Het is vrijdag vandaag. Ze bestelt wel een broodje. Even later vertrekt ze. De kinderen wuiven haar na van achter het grote raam aan de voorkant. Ze gooien kushandjes en vormen hartjes met hun vingers.  Hans: “Vooruit, Arthur, tijd om je boekentas ein-de-lijk op te ruimen en je pyjama in de badkamer te leggen. Robin kom onder die tafel uit en eet je boterham op.” Robin: “Ik heb genoeg.” Hans: “Je hebt niet genoeg. Je moet je korstjes ook opeten. En je vitamientje ligt er ook nog. Kom onder die tafel uit. Eén… twee… drie… Moet ik jou eronderuit komen halen?” Robin: “Ik was al aan het komen.” Hans: “Arthur als jij klaar bent, ga dan nog eens naar het toilet kaka doen. We moeten dadelijk vertrekken.” Ik doe de icepack van mijn knie, leg de sjaal waarmee ik hem op de plaats hield terug op het rekje boven de kapstock en ruim de tafel af. Veeg met een schotelvod over het tafelblad. Wil de borden en het bestek in de afwasmachine plaatsen, maar zie dat die nog vol zit met proper gerief. Dat is dan voor straks. Eerst de kinderen naar school brengen. Ik hoor Robin in de zetel hardop huilen. Arthur komt net van het toilet. Arthur: “Ben je verdrietig, Robin?” Robin: “Nee, ik doe maar alsof.” Arthur: “En heb jij echte tranen?” Robin: “Ja.” Arthur: “Waaw, kan jij dat?” Ja, dacht ik. Dat kan je zus. Heel erg goed zelf. Hans: “Kom op, kindjes. Schoenen aan, jas aan. We vertrekken.” Robin: “Vandaag moet je niet gaan werken, eh papa.” Hans: “Nee, zus, op vrijdag moet papa niet gaan werken.” Robin: “Gaan we dan met de fiets?” Hans: “Dat gaat niet, meisje. Het is al te laat en het regent. Dat zal vandaag niet gaan.” Robin trekt een pruillip van jewelste. Hans: “Geen traantjes eruit persen, meisje, dat helpt niet. We gaan vandaag met de auto.” Arthur: “Kom jij vanavond mee?” Hans: “Ja, Arthur. Papa gaat niet zwemmen vandaag en komt voor jullie supporteren op de loopwedstrijd.” Arthur: “Ben jij ook een beetje zenuwachtig, Robin?” Robin: “Nee.” Arthur: “Ik wel. Ik weet niet zeker of ik ga winnen.” Hans: “Dat maakt ook niet uit, Arthur. Je hoeft echt niet te winnen.” Arthur: “Jef is de snelste van de klas.” Hans: “Ja, Arthur, maar die is van januari en ouder dan jij, daar hoef jij niet van te winnen. Sowieso hoef je niet te winnen, dat weet je.” Arthur: “Ik ben ook kleiner. Ik ben de kleinste van de klas. Maar ik ben wel de snelste van het gezin. Ik ben sneller dan jou, eh papa.” Hans: “Ja, jongen. En nu snel de auto in. Vooruit, anders zijn we te laat. Je zus zit al in de auto.” Arthur: “Wacht even, ik ben mijn tekening voor juf Claudia nog vergeten.” Onderweg naar school luisteren we twee keer naar “Bam Bam” van Camila Cabello featuring Ed Sheeran en naar “Beautiful People” van Ed Sheeran featuring Khalid. Dat willen de kinderen zo. Al de hele week. Ze zingen de twee liedjes van voor tot achter fonetisch mee. We rijden de parking van Arthurs school op. Robin blijft in de auto naar muziek luisteren. Hans: “Veel plezier, jongen. Papa komt je straks halen.” Hij laat zich op zijn hoofd zoenen en hij slentert de speelplaats op. Zijn boekentas hangt scheef op zijn rug. Robin heeft de muziek luider gezet en is ondertussen naar voren gekropen in de auto. Ze staat op de passagiersstoel te dansen. Een grootvader en een moeder lachen als ze passeren en wuiven naar haar. Hans: “Zitten en gordel aan, zus.” We parkeren de auto bij collega An en Robin loopt al vooruit naar het kleine zijpoortje van de kleuterschool. Ik sjok achter haar aan met haar rugzakje. Aan het poortje wacht ze me op. Ze heeft haar Pieter Konijn nog vast en houdt één hand beschermend tegen de regen over de knuffel. Ik doe haar rugzakje om. Hans: “Pieter Konijn mag niet mee naar het klasje, zus.” Ze kust hem en duwt hem dan ruw in mijn handen. Ze huppelt zonder omkijken naar het afdak terwijl de schoolbel gaat.  Ik zucht. Ze zijn op tijd in school geraakt. Ik sluit het poortje achter me. Een mama die vlak naast de school woont, twee kleuters aan de hand en een baby in een draagzak op haar buik, komt het hoekje om. “Goeiemorgen,” zegt ze opgewekt. “Goeiemorgen.” Met de auto onderweg naar brasserie ’t Onderwerp voor een koffie, vraag ik me af hoe ik in godsnaam een gewone ochtend als deze tegen het vergeten kan beschermen. En dan zie ik Jef, het klasgenootje van Arthur, te laat. Een lichte tik, zo lijkt het. Geen fiets over de capeau, enkel een kindje in het midden van de straat vlak voor de auto en een gebroken nekje.  

Hans Van Ham
4 0

Ik vermoed en ik verraad

  Ann Lemmens is gestorven en Veronique De Cock. Zij twijfelt nog. Straalt haar achternaam iets culinairs uit. Is het toch veeleer een ordinaire fluit. Net gelijk die anderen. Helden. Danig populair. Volop die promotie voor hun zieke kop of tieten. Alles is voorzien. Botox. Implantaten. Echte borsten of een openbarend brein. Desalniettemin. Geef ik dat voordeel aan de twijfel. Pleit ik voor de vrije verkoop. Drugs voor hem. De Zweedse kok. Losse gedachten. Boules de Berlin mag ook. Op zonnige dagen. Dwaalt de trein naar Oostende. Overal mag men zich laten gaan. Streef. Geloof. Zelf hoop ik. Helemaal niets, dat dit ik gewoon hallucineer. Doch. Intussen. Zit hij daar toch maar. Verscholen onder cowboyhoed en gouden aureool. Ik vermoed en ik verraad. Dat hij het weer probeert. Daar in dat biechtkotje. Zijn eigen ballen leeg te zuigen. Want. Hij moet zijn inspiratie immers ergens vinden. Christophe Vekeman hij wil het. In zijn boek verkondigen dat hij iets gevonden heeft. Oogkleppen. Een blad voor elk verlegen kruis. Een spotlicht voor die duistere onzekerheid. Ik weet niets. Wel dat het allemaal behoorlijk scheef zit. Silicone kan gaan zakken. Hemeltjes vergaan en de banaan van Heer Christophe. Wel. Ik zeg het U. Vermijd die nonsense al dat ziek gedoe en gekrakeel. Het gareel van dit bestaan. Je hangt het beter aan die haak. Gewoon daar naast het kiekenkot. Waar zij zich weer eens uitstallen. Het dode, schijnvertoon, die necrofiele parodieën. Ik ruik ze van zeer ver. Ze doen alsof zij nog een beetje leven, hoop op faam, dat vuil succes nog ademt. Zij geloven echt. Dat Lazarus als een bezopen god voorbij zal komen. Willen zij zich weer eens lekker laten naaien door dit schele zijn. Echt. In maak slechts wat notities. Voor die nieuwe bijbel. Man. Christophe. Jij Oppergod. Kom mij toch eens helpen want jouw boek. Ik kan dat toch niet zomaar lezen. Op een vrijdag of gedurende een etmaal vol met zonde. Op die mesthoop. In mijn vrije tijd.     uit de reeks 'Duivelsverzen'

Bernd Vanderbilt
7 0

Het eren van mijn waarheid

Waar ik in geloof, daar hangt mijn levenskwaliteit vanaf. Mijn waarheid is de vorm die ik aan mezelf en mijn realiteit geef. Het zijn de overtuigingen waarmee ik me voed of schaad. Het bepaalt de kleur en invulling van mijn leven. Mijn waarheid is alles dat ik heb. Ieders waarheid is uniek, gevormd via een persoonlijk parcours. Iemands waarheid kan psychotisch genoemd worden als deze sterk afwijkt van wat maatschappelijk aanvaard is en als deze afwijking bovendien (zelf)destructieve gevolgen heeft. Mensen hebben de neiging om elkaars waarheid (af) te keuren. Of interpreteren andermans waarheid aan de hand van fragmenten die men erover opvangt. Iemand goed kennen, staat synoniem voor bewust zijn van de reikwijdte en grenzen van iemands waarheid. Aangezien er geen handleiding voor het leven bestaat, zijn we allemaal op onszelf aangewezen om er één te schrijven. Soms ontbreekt daarvoor de moed en zelfvertrouwen en nemen we liever de handleiding van een ander over. We leven dan ook in een maatschappij die het creatief uitschrijven van een persoonlijke handleiding of waarheid ontmoedigt. Tal van verdoken alsook openlijk getoonde strategieën en systemen trachten ons af te leiden van de kern in ieder van ons. De kern waar onze persoonlijke waarheid huist. Een waarheid is iets dat gaandeweg, doorheen het vergaren van ervaring, wordt opgedaan. Het behelst een pakket aan conclusies en getrokken levenslessen. Hoe intenser of traumatischer de ervaring, des te stellig de waarheid zal zijn die zich eruit destilleert. Een waarheid is echter nooit definitief of statisch. Het uit zelfbehoud star vasthouden aan een waarheid werkt beperkend. Het proces van zelfontwikkeling of bewustzijnsverruiming bestaat uit de natuurlijke expansie van persoonlijke waarheden. Het groeiende besef dat in essentie alles waar is en dat er tegelijk geen absolute waarheid bestaat, is daar onderdeel van. Maar om vanuit eigenliefde te handelen en het leven iets minder verwarrend te maken, is het noodzakelijk om achter een persoonlijke waarheid te staan. Om die te eren en daarnaar te leven. Het telkens opnieuw op losse schroeven zetten van de eigen waarheid is zelfdestructief. Er is namelijk een wezenlijk verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek. Zelfreflectie houdt in dat er de bereidheid is om de reeds opgebouwde waarheid constructief aan te passen en uit te bouwen. Zelfkritiek doet het omgekeerde daar het gaat over het afbreken en verwerpen van de eigen waarheid. Het verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek laat zich voelen in het lichaam. Zelfkritiek is het bijtend zuur dat eigenliefde wegvreet. In mijn pakket van persoonlijke waarheden vind je de vanuit de ervaring opgedane overtuiging dat chronische zelfkritiek ook chronische fysieke kwalen kan veroorzaken. Ik heb er het raden naar welke (ongetwijfeld goedbedoelde) beweegredenen mijn innerlijke criticus heeft om mijn waarheid telkens tegen de vlakte te gooien. Die criticus is  geprogrammeerd door het onderbewustzijn en reageert primair vanuit angst voor oordeel en uitsluiting door anderen. We zijn immers als mens evolutionair geprogrammeerd om op de aanvaarding en bescherming van de groep te rekenen. De persoonlijke waarheid al dan niet durven uitspreken, draait om veiligheid. Zwijgen en een deel van onszelf verloochenen, wordt vaak als veiliger en gemakkelijker beschouwd. In bepaalde gevallen is dit inderdaad de beste optie. Maar in veel andere gevallen brengt het onderdrukken van de eigen authentieke waarheid heel wat ellende. De kans zit er echter in dat er bij het uitspreken van de persoonlijke waarheid op een muur van onbegrip of misinterpretatie wordt gebotst. De meest liefdevolle en verbinding zoekende inspanningen kunnen als onzin of manipulatie worden afgedaan. Soms moet je besluiten dat jouw waarheid geen bodem vindt om in te wortelen of niet gezien kan worden door een ander. En dat het geen zin heeft om jezelf en je goede intenties te bewijzen. Dan rest er niets anders dan te aanvaarden dat je niet gezien wordt zoals je werkelijk bent en daar vrede in vinden. We noemen ons gelijkgestemd met iemand als de persoonlijke waarheden overeenstemmen. Als er bevestiging en herkenning gevonden wordt, wat een gunstig effect heeft op het zelfbeeld en zelfvertrouwen. Gelijkgestemdheid voelt daarom aan als helend en opbeurend. In tijden dat de natuurlijke dualiteit als polariteit wordt opgevoerd en vanzelfsprekendheden wegvallen, kunnen we ons daaraan optrekken. Uit respect voor mezelf wil ik achter mijn zelf- en wereldbeeld staan en ernaar handelen. Als ik niet gebukt wil gaan onder zwaarte en kwalen, dien ik dat te doen. Op een gegeven moment moet er een streep getrokken worden onder de som aan conclusies en levenslessen, met een persoonlijke waarheid als resultaat. En is het niet meer nodig om te twijfelen aan die uitkomst. Wetende dat er verder gebouwd kan worden vanaf dit punt. Maar wees maar zeker dat ik hierin word uitgedaagd. Dat er telkens als ik denk te weten wie ik ben een test op mijn pad gegooid wordt waardoor ik weer begin te twijfelen. En de angst voor verlies en afwijzing de kop op steekt. Nu wil ik mezelf voornemen om te stoppen met de zelfsabotage, met die energievretende zelftwijfel. Ik wil mijn waarheid zien als een uniek perspectief dat evenwaardig is tussen alle andere. Ik wil in mezelf blijven geloven wanneer anderen dat niet meer doen. Het is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar ik heb vertrouwen in de nieuwe oefeningen en kansen die zich aandienen om hierin te groeien. Moeilijke uitdagingen zoals conflicten met naasten maken in mij de vastberadenheid wakker om dit te doen (en schrijven).

KarolienDeman
15 2