Lezen

De meeste mensen aan de tramhalte deugen (over een wildvreemde die me spontaan hielp mijn nek in te smeren)

De meeste mensen deugen is een populair boek van Rutger Bregman dat ik als enige Vlaming niet heb gelezen. Niet alleen omdat ik weinig non-fictie lees, maar vooral omdat de stelling in de titel weinig overtuigt, misantroop die ik ben. Al wil ik dat toch even kaderen: ik geloof wel dat mensen deugen, maar volgens mij vergt het een hyperactieve enthousiaste dorser om die deugdelijkheden daadwerkelijk uit de krochten van het hoofd van zijn medemens te trekken, waar ze bedolven liggen onder bergen wereldpijn en dagelijkse miserie. Dit terzijde. Vandaag wil ik hier een bedenking aan toevoegen: wellicht helpt miserie sommige mensen net om hun houding tegenover het leven in positieve zin te veranderen. Terwijl ik gans alleen op tram 10 sta te wachten, bedek ik mezelf met een laag zonnecrème, afkomstig van een door mijn vrouw gekochte en plechtig aan mij overhandigde minifles in meeneemformaat, opdat ik niet door huidkanker zou geveld worden. Na mijn ledematen en gezicht dien ik mijn nek in te smeren, de plekken die de zon steeds te slim af is. In de reflectie van het glas van de abri te zien doe ik dat niet eens op een klungelige wijze. Dan komt er een dame aan die qua leeftijd mijn moeder zou kunnen zijn. Ze zit in een fris groen kleedje met de zomer in haar gezicht. Zij is echter van mening dat ik toch wat hulp kan gebruiken. Ik doe mijn oortjes uit om me te vergewissen van haar niets aan het toeval overlatende mimiek: ze stuurde erop aan om mijn nek in te smeren. In een splitseconde moet je je beslissing dan maken. Je weet dat er een conventie bestaat, zij het met vage contouren, over de tijd die je neemt om op een voorstel van een vreemde bevestigend dan wel ontkennend te reageren. In die seconde treedt mijn innerlijke weegschaal in werking, die overigens bijna volledig in zijn sas is (op 28 september om precies te zijn). Ik overweeg een aantal zaken: is deze persoon te vertrouwen? En zo niet: wat kan zij dan doen? Needle spiking? Koestert deze vrouw een bepaalde fetisj? Heeft zij apenpokken? In hoeverre is het normaal dat een wildvreemde vraagt om me te helpen bij deze toch wel redelijk intieme handeling? En in hoeverre is het normaal dat ik ja zou zeggen? Ik bedank haar uitbundig en kan die hartelijkheid nog steeds niet volledig grijpen. Ze zegt dat insmeren belangrijk is, met al die kankers de dag van vandaag. Ik bevestig deze voor de hand liggende observatie, nog steeds in de waan dat dit de alledaagsheid der dingen niet overstijgt. Ik bied haar een zitplaats aan door mijn rugzak van de bank te halen. Dan laat ze iets vallen over de borstkanker waarmee ze te maken kreeg. Even weet ik niet goed wat zeggen en dat even duurt langer dan ik wens. ‘Hoe gaat het nu met u?’ vraag ik dan maar. Ze blijkt al genezen te zijn. Ze heeft twee jaar een verbeten strijd uitgevochten en gewonnen. ‘Hopelijk komt het niet terug, maar ik ben er nog hé!’ Ik hoop met haar mee. De gedachte dat ze me wilde behoeden voor huidkanker door me in te smeren vertedert me nu. ‘Je moet van elke dag genieten, dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter.’ Een zachtheid omklemt me. Terwijl ze opstapt roept ze me toe dat ik nog van mijn dag moet genieten. Ik geniet al, dankzij de deugdelijkheid van deze vrouw.

Lennart Vanstaen
19 2

Hondenleven

Ik ben een hond. Het schuim staat op mijn bakkes. Voorbijgangers deinzen terug als ik blaffend door de straten ga. Ik draag een wurgband. Als ik te ver loop knijpt die mijn luchtgat dicht en drijft pinnen in mijn nek. Toch blijf ik sleuren en trekken. Adrenaline is sterker dan pijn. Ik ben een mens, maar de hond is mijn gelijke. We zijn verbonden door de ketting tussen mijn pols en zijn hals. Ik weet niet wie de sterkste is. Mijn arm is krachtig genoeg om bijtincidenten te voorkomen, maar soms is mijn viervoeter zo pissig dat hij mijn hoofd tegen de muur ramt. Mijn hond kan dat. Hij is zodanig met me vergroeid dat hij moeiteloos een menselijke gestalte aanneemt. Ik weet niet waar hij vandaan komt. Misschien was ik als kind zo gewend aan de honden thuis dat ik sindsdien als een hedendaagse Mowgli in hun schaduw loop. Misschien is hij een Siamese tweeling, een verborgen bloedverwant in mijn schedel, die wakker schiet als zijn broer in gevaar is. Ook de dokters wijzen naar mijn schedel. Het heeft iets te maken met een frontale kwab die slecht samenwerkt met een andere kwab of zo – en ook iets met neurotransmitters. Mijn hoofd is de ideale biotoop voor dolle honden. Bij gebrek aan neurotransmitters krijgt mijn hond amfetaminen te vreten. Dat helpt hem te concentreren. Ook doe ik ademhalingsoefeningen. Het op en neer gaan van mijn borstkas heeft iets van een pendule. De hond kijkt ernaar en wordt zo moe dat hij in slaap valt. Soms zie ik hem wekenlang niet en denk ik dat hij dood is, maar hij komt altijd terug. Zijn komst is onvoorspelbaar. Ik kan wekenlang waden door poelen van bloed zonder zijn lust te wekken. Dan stoot ik mijn knie tegen de hoek van een ladeblok en een seconde later blaft hij op iedere vriend, collega, kennis of onfortuinlijke passant. Mijn hond is psychopaat noch zielepoot. Hij is simpelweg de verkeerde reu op de verkeerde plaats. Hij is geen burger, maar een frontsoldaat. Hij is geboren in de geur van bloed en buskruit, maar door een speling van het lot leidt hij het leven van een chihuahua. Hij speurt naar mijnen in de zandbak van een buurtpark, ontwaart geslepen messen in de handtassen van oude dames. Bij gebrek aan kruit smijt hij zelf met voetzoekers. Mijn hond is een paranoïde, onberekenbare provocateur, maar niemand heeft een betere neus voor verval, ziekte en dood. Hij is mijn beste vriend. Zonder hem is het leven vlakker dan een Hollandse horizon. Pieter Van der Schoot Afbeelding: Jenvanderlinde, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons  

Pieter Van der Schoot
16 1

Gemis

Gemis, het overvalt je, het zit in kleine dingen, het is een hele rare emotie. Ik mis mijn maatje zo. Het overkomt me zomaar. Je zou denken dat het getriggerd wordt door een liedje dat je hoort maar dat is het niet eens alleen. Ook het geluk van andere mensen kan me soms zo treffen. En niet dat ik jaloers ben op die mensen, absoluut niet, ik gun het hen van harte. Het maakt alleen voor mij mijn eigen verlies zo schrijnend. Ik had ook nooit verwacht dat dat zo fysiek pijn zou doen. Je kunt je daar niks bij voorstellen, dat is logisch, maar het doet echt gewoon zeer. De ene dag wat meer dan de andere, ook dat is iets dat zich niet laat sturen. Af en toe kan ik het wel verklaren. Dan heb ik weer beslissingen moeten nemen over dingen waar ik eigenlijk helemaal niet over na zou willen denken. Dingen die geregeld moeten worden “als je alleen bent”.  Gelukkig ben ik niet alleen, ik heb veel hulp, dat zeg ik vaker en dat blijf ik zeggen omdat ik daar heel dankbaar voor ben. En in gedachten vraag ik mijn maatje ook om raad. Wat zou hij vinden, hoe zou hij dingen doen. Het geeft troost, toch wel. Maar liever zou ik gewoon aan hem vragen “wat zullen we doen, wat vind jij?” En dat hij me dan aankijkt en we samen alle voors en tegens bekijken. Maar dat is niet meer. Dat is nooit meer. Ik wil niet iedere dag verdrietig zijn. Ik wil ook niet steeds mensen lastigvallen met mijn verdriet. Niet alleen voor andere mensen, ook voor mezelf. En dan raakt het me als collega’s me zien. Zien dat het even wat minder gaat en me daar de ruimte voor geven. Zou het ooit overgaan? Ik denk het eigenlijk niet. Niet dat ik misschien ooit wel weer geluk zal vinden, dat geloof ik vast wel. Maar het gemis van mijn maatje, nee, dat gaat nooit meer weg.    

Machteld
4 0

Verloren

Dezer dagen hangen in Brussel Centrum halfgrote affiches, op alle hoeken en de meeste palen, soms met foto’s, soms alleen met tekst, in kleur of zwart wit zoals een goedkope print en waarop mensen hun wanhoop uiten omdat ze iets of iemand verloren hebben.             Of is het verloren zijn?              Snoopy, Punch, Lady en Mirza. Allemaal in de Schildknaapstraat. Verderop, bijna aan het Muntplein, Tijger, Spoetnik, Garfield en Catherine. Een hond, een kat, een viervoeter, een vrouw? Er worden beloningen uitgeschreven maar nergens vermelden de wanhopigen wat die beloning nu juist inhoudt. Het kan 50 euro zijn, dat is een beetje zoals de lotto winnen in een doorsnee gezin dat regelmatig een euro of twee inzet. Voor dezelfde moeite krijg je een doos pralines ‘Made in China’ of een fles goedkope wijn. Erger zijn de schouderklopjes, de ingeoefende tranen en de dank-je-wel-merci-beaucoup beloningen. Daar kan ik écht niet van leven.             Toch blijf ik het vreemd vinden dat mensen Brussel bekladden met zoveel vragen. Aan het Sint-Katelijneplein had ik er ook een tiental opgemerkt toen we afgelopen vrijdag in Restaurant de la Bourse, bij Adil en Sofiane, mosselen zijn gaan eten die er niet waren. Een huisdier, ik kan het nog begrijpen, maar een halsketting? Een portefeuille? Een boek? Een Delhaize boodschappentas? Of zoals vandaag nog: een zetel, een computer, een staanlamp en een paraplu – hartje zomer nota bene!             Het meest vreemde vind ik de hartrubriek in mijn stad van verloren voorwerpen. Een hart, zoals in: ik heb mijn hart aan haar verloren. Maar ook de tijd zoals in: ik verlies mijn tijd. Zichzelf: ik heb mezelf in deze relatie verloren. Het weekend zoals in: ik heb dit weekend niets gedaan, het is een verloren weekend geweest. Een ontmoeting zoals in: wat een tijdverspilling deze date. Een ziel zoals in: ik heb mijn ziel aan de duivel verloren. Een oog zoals in: ik ben hem uit het oog verloren. Een job zoals in: ik ben ontslagen, ik heb mijn werk verloren. Een moeder zoals in: ik heb mijn moeder tien jaar geleden verloren. Punten zoals in: ik heb flink wat punten verloren door mijn onoplettendheid in de klas. Geld zoals in: ik ben in deze weddenschap heel wat geld verloren. Maagdelijkheid zoals in: gisteren heb ik voor de eerste keer seks gehad en het was met die knappe buurjongen maar ik ben zijn naam vergeten. Bij hem heb ik mijn maagdelijkheid verloren. Het hang er allemaal en nog veel meer.             Waar hebben sommige mensen toch het hoofd? Zelfs het hoofd wordt verloren, zoals in: ik wist het niet meer, ik was compleet het hoofd verloren. Lopen die mensen dan verder in het leven zonder een hoofd op hun lichaam? Ik zie ze toch niet, tenzij ze natuurlijk binnenblijven en aan auto-bodyshaming doen.             Als we altijd alles voortdurend verliezen, wat hebben we dan nog over? Waarom dragen we niet meer zorg voor onszelf, waarom letten we niet beter op wat van ons is? Betekent het dat we alles altijd en overal bij anderen verliezen en domweg vergeten weer mee te nemen? Neem nu het meisje dat haar maagdelijkheid is verloren. Gaat ze de volgende dag terug om haar maagdelijkheid weer op te halen? Je ziet dat maagdelijkheid een illusie is, toch?             Gelukkig kan je in de meeste gevallen dat wat verloren is, weer terugvinden. Meestal in een andere vorm, zoals een andere job. Het blijft een job maar het is eens iets anders. Ook een hart kan je terugvinden door iemand anders te ontmoeten. Geld maakt schommelbewegingen en een overleden moeder komt nooit meer terug. Verloren jaren is pure nostalgie, heimwee naar je échte leven. De verloren jeugd behelst een volledige generatie die er wat fluïde en vervelend bijloopt. Saaie mensen, ik zeg het je!             De vergetelheid siert de mens. Vergetelheid vervolledigt de mens. Wat verloren is, is verloren. Wat weg is komt nimmer weer. Berusting heelt. Het is allemaal hernieuwen en herbronnen. Het is eens iets anders uitproberen. Het is leren leven met verlies, ook al is het maar maagdelijkheid.              Veel meer valt er niet over te filosoferen. Ik weet niet hoelang de affiches zullen blijven hangen, ze blijven maar komen en komen. Wat zeker is, is dat je het werkwoord kan vervoegen én met hebben én met zijn. Laten we ook taal koesteren.

Erwin Abbeloos
9 0

De opeenvolging van de woorden

Weet je nog wat de opeenvolging van de woorden van jou als lezer verwacht?De harde realiteit onder ogen willen zien.Het doet vermoeden dat er iets wezenlijks verteld zal kunnen worden zonder dat er daarbij ingeboet wordt aan oprechtheid, en dat is niet altijd even vanzelfsprekend.Soms wil de tekst nu eenmaal dat de schrijver eraan ten onder gaat,maar tussen willen en zullen vind men kunnen.Ik zou eens kunnen sterven.Een schrijver is per definitie altijd naakt.Een goede lezer weet dit.Het lusteloze gevoel ergens je plaats in te vinden, heeft niets te maken met jouw smaak.Ik draag deze betekenis over van drager naar drager, want dat is verwarrend,en komt mijn tekst ten goede.Een tekst die een tekst wil blijven, schrijft moeilijk.Als ik me voel leeglopen, houdt het ook op voor de lezer.Mee-sterven met de tekst.Ik verlang naar begrip - samen iets doorzien is verantwoorder.Als een verstilling wil ik beantwoord worden.Tot dusver heb ik me traagjes binnengewerkt in de tekst.Waar oefen ik druk op uit: jou of mezelf?Niemand begint zomaar poëtische trekjes te vertonen!Wat voor doelstellingen zijn realistischer?Bloggen is tijdloos en ultra realistisch.Het kost je moeite om het overzicht te behouden.Onder de tekst voel je weerstand.De woorden liggen nogal dik op mijn naakte lichaam.Jullie maken me beter, lezers.Het blijft het doel om jullie stelselmatig, telkens weer een stap voor te zijn,om hier dan tijdig mee op te houden, tot we samen de eindmeet bereiken.

Dries Verhaegen
13 0

Ontslag

Mijn crisis suddert voort, het zet van alles in beweging, het moet zo. Het is zo. Ik ga mezelf niet verdoven. Ik leef en zwem met de bandjes mij meegegeven. Ik zit in de storm en spartel. Maar het mag. Ik beleef de emoties en de valkuilen zoals ze zijn. Ik heb geen angst meer. Ik spring en val.  Ik heb mijn ontslag als regionaal verantwoordelijke gegeven. Ik zoek nu verder, naar werk en leven in balans en laat mijn tijd niet meer bepalen door anderen. Het is niet omdat je voor een ander werkt dat je maar moet doen wat die ander van je verlangt, net zoals in een relatie. Jij bent jij en niet wat die ander wil of verwacht. Je doet je best omdat je in iets gelooft of iemand graag ziet. Tegelijkertijd ben je wie jij bent met heel je bagage waaruit je af en toe iets gooit en soms tegen wil en dank er iets uit op-popt dat je niet had verwacht. Maar goed, dat mag. Leven leert. Dat is je belangrijkste scholing als individu. Ik heb me nu voor een week afgezonderd in Nederland. Om alles op een rijtje te zetten en rust te vinden in dat overactieve brein van me en in die mallemolen van emoties. Schrijfsels vloeien uit mijn hand als nooit tevoren en dat doet pijnlijk goed.  Er is vooruitgang, zoals Gorki zong. Want alles beweegt en God wat hou ik van beweging.  Ik neem afscheid. Van mensen, van het verleden en van stukjes van mezelf die niet echt waren. So long.  Ik ga verder. Ik doe wat ik graag wil doen en zoek daarin een evenwicht. Elke god-niet-te-vergeten-dag opnieuw.    

Bart Vermeer
40 0

Ochtendmens

Ik ben geen langslaper, dat niet, het is niet dat ik tot eind van de ochtend in bed kan blijven. Maar soms is het toch wel lekker om nog even te blijven liggen. In het weekend, als er geen vroege dingen op het programma staan, nog even een half uurtje soezen. Soms zet ik de televisie even aan om naar een of ander suf ochtendprogramma te kijken. Of ik pak er mijn boek bij. Geen haast, alles op het gemak. Helaas heeft mijn trouwe viervoeter daar geen boodschap aan. Op een gegeven moment begint hij zich uitgebreid uit te rekken en worden de voeten gepoetst. Hij schuift daarbij steeds meer op in mijn richting. ’s Nachts slaapt hij keurig op zijn eigen plek maar als we allebei wakker zijn, vindt hij het belangrijk om wat meer ruimte in te nemen. Het liefst komt hij ook eens kijken of ik niet al van plan ben om op te staan. Want tja, het is al weer een hele tijd geleden dat hij heeft gegeten. En wat verse brokjes gaan er altijd wel in. Natuurlijk probeer ik het zo lang mogelijk te rekken. Eerst door hem te negeren, geconcentreerd in mijn boek te kijken of het televisieprogramma te volgen. Daarna, als Stef grover geschut in zet en probeert in mijn gezicht te likken, duw ik hem weg. “Ga weg joh, het is nog geen tijd.” Maar ja, het is een ongelijke strijd. Want Stef vindt het prachtig als ik hem opzij zet. Dat is voor hem een spelletje, hij gaat er nog net niet zijn bal voor halen. Hij springt en stoeit en staat met zijn staartje te zwiepen dat het een lust is.  En dus geef ik hem zijn zin. Niet dat ik dat erg vind, maar een beetje quasi mopperen mag dan wel. Kleren aan, slippers aan en naar beneden. Eerst de koffiemachine aan maar dan natuurlijk brokken en bonen. Stef heeft honger. De bak die ik voor zijn neus zet, is binnen een mum van tijd leeg. En dan gebeurt iedere keer weer hetzelfde. Ik zit beneden, wakker en aan de koffie. En Stef kijkt me trouwhartig aan. Ik weet gewoon wat hij denkt terwijl hij naar de bank loopt en zichzelf in elkaar krult; “ik weet niet wat jij gaat doen, maar ik ga lekker nog even tukken.” Tsssssss.      

Machteld
0 0

Over meditatie en constipatie

"Meditatie duwt je met de neus in de stront. Als het dat niet doet, dan is het louter zelfhypnose." Meditatie beloofde een kosmisch bewustzijn, maar leerde me slechts dat ik een rioolstelsel op pootjes ben. Toen ik twee jaar geleden een meditatie-app downloadde verwachtte ik nochtans dat mijn hoofd altijd zou uitdeinen. Die belofte werd immers geëvoceerd door de naam van de app – Headspace – en door de kalme stem van Andy Puddicombe – meditatiecoach, public speaker, voormalige Boeddhistische monnik en gewiekst zakenman. Voor Andy – zoals ik hem iets te vriendschappelijk noem – is meditatie een kwestie van wolken en blauwe lucht. De wolken zijn de gedachten, gevoelens en gewaarwordingen die opduiken in de geest. Ze zijn talrijk of schaars, vormen dikke stapels of uitgerekte slierten, ze zijn zwanger van regen of licht als linnen – maar ze zijn allemaal vergankelijk. Wat daarentegen blijft is de blauwe lucht, het hier en nu: onveranderlijk, onmetelijk en leeg.  Meditatie is concentratie, observatie, bewustwording en vrijheid – in die volgorde. De logica is volstrekt eenvoudig: Concentreer je op je ervaringen, zie hoe vergankelijk ze zijn en ze wegen vanzelf minder door. Meditatie toont de wolken in hun ware gedaante: vluchtige constellaties met een beperkte houdbaarheid.  "Het hier en nu waar Andy Puddicombe over doorboomt is geen blauwe hemel, maar een verstopte rioolpijp."  Vrijheid komt echter met een prijs: Hoe blauwer de hemel, hoe scherper de details van het ondermaanse. Dat merkte ik tijdens een zogeheten body scan, een techniek waarbij je in één vloeiende beweging van kop tot teen de gewaarwordingen in jouw lichaam observeert.  Op de avond van een zomerdag, waarop ik meer ijsjes had gegeten dan goed is voor mijn buik, had ik mezelf teruggetrokken voor mijn eerste meditatie, zogezegd om mijn geest te ruimen. De body scan passeerde vlot mijn hoofd, hals, schouders en borstkas, maar net ten zuiden van mijn middenrif werd mijn scanapparatuur gestokt door een obstructie in mijn darmen. Het hier en nu waar Andy over doorboomde bleek geen blauwe hemel te zijn, maar een verstopte rioolpijp.  "Is de Schepper van mijn disfunctionele darmstelsel geen kosmische Panamarenko - die even geniaal als verward is?"  Wat me benauwde was niet de gewaarwording van flatulentie, constipatie en darmkrampen. Daar had ik tenslotte al jaren last van. Wat echt pijn deed was het bewustzijn, en dus onvermijdelijk het bedrog. Headspace beloofde een venster dat uitkijkt op de kosmos, maar toonde slechts dat ik een complex leidingstelsel ben, een assemblage die is opgetrokken uit vlees, vet, huid, slijm en botten, en die dagelijks liters stront en urine produceert.  Mindfulness ‘fokte’ met mijn mind én met mijn God. Is de Schepper van dit disfunctionele darmstelsel immers geen kosmische Panamarankeo - die even geniaal als verward is? Mijn lichaam is zijn artistiek experiment, een installatie die zo inefficiënt functioneert, dat hij eerder gefabriceerd lijkt ter vermaak van de kunstenaar en zijn schare hoogopgeleide bewonderaars, dan als een gave Gods.  Geloof dus niet de goeroe die zegt dat meditatie je naar een hoger zielsniveau brengt of jouw kosmisch bewustzijn cultiveert. Meditatie duwt je met de neus in je eigen stront, en als het dat niet doet dan is het geen meditatie, maar zelfhypnose.  Juist daarom blijf ik mediteren. Meditatie verdrijft de wolken niet uit mijn leven, maar zorgt er voor dat ze niet langer mijn dag vergallen. De voorwaarde daartoe is het bewustzijn – tot in het meest banale lichaamsproces – dat alles vervloeit.1 In die zin schept Headspace wel degelijk ruimte in mijn hoofd. Voor ruimte in mijn darmen daarentegen blijf ik aangewezen op lactulose.  Pieter Van der Schoot  [1] Pun intended. Afbeelding: Jan Toorop, Public domain, via Wikimedia Commons  

Pieter Van der Schoot
19 0
Tip

Rock Werchter, of: de angsten van een beginnende oude zak

"Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik het aantal erwten in een blikje van 140 gram." De pandemie ligt achter ons. De Derde Wereldoorlog laat op zich wachten. Het land zakt in de zee, maar de dijken houden stand. We leven in een klein intermezzo van vrede en vrijheid. Hier geldt slechts één gebod: Profiteer vandaag, want morgen zijt ge dood! Trouw aan dit woord steken de Belgen hun barbecue aan en heffen het Duvel-glas. Zelfs mijn overbuurvrouw, die een gans leven kwijnde in de schaduw van haar pas gestorven man, vertrouwde me onlangs toe dat ze ‘nu eindelijk eens Spanje kan zien’. Mensen willen knallen en knuffelen. Iedereen, behalve ik. Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik in mijn woonkamer het aantal erwten in een blikje van 140 gram. Dit zette me aan het denken: Als zelfs die wereldvreemde Magda het vliegtuig naar Málaga neemt, waarom zou ik dan tijdens de zomer in de zetel hangen? Hoe overleef ik deze tussenstop naar de ondergang? Wijsheid komt niet uit boeken, maar uit het leven van alledag. Dat las ik ooit op een tegel. Logisch dus, dat mijn nood niet werd beantwoord door profeten en filosofen, maar door een Facebook-advertentie voor Rock Werchter. Hoog op de affiche prijkten mijn jeugdidolen: de Red Hot Chili Peppers. Bijna kon ik het gras, het bier en het zweet ruiken van de festivalweides uit mijn wilde jaren. Ik dacht aan tequilashots, eeuwig durende schemeringen, snelle seks in een gammel tentje, en joints van schimmige makelij; aan Lucas die altijd een druiper had, Sharon die ongewenst zwanger raakte of Brend die op een dag wakker werd met een lepel in zijn reet. Ik dacht aan alle feesten die we vergalden met onze verknaldrang. Maar boven alles dacht ik aan de zomer van 2002, toen ik samen met duizenden anderen slaafs meedeinde met de robotrock van de Queens Of The Stone Age. Die herinnering trilde in elke vezel van mijn lijf. Onwillekeurig tikte ik mijn voeten op het ritme van de liedjes die in mijn hoofd draaiden als platen in een jukebox. Ik zag mijn reflectie in de vuile raam van mijn living, betrapte mezelf op een glimlach en zonder verder nadenken kocht ik een meerdaags ticket voor Rock Werchter. "Wie kan in godsnaam een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj?" Nauwelijks had ik de QR-code voor de betaling gescand of de eerste vragen doemden op. Wat neem ik mee? Wie neem ik mee? Zijn drugs een jeugdzonde of is leeftijd slechts een getal? De meeste vragen losten zichzelf op. Wat ik meeneem is slechts een kwestie van lijstjes maken, en de uren voor het vertrek als een gek door het huis rennen om zeker te zijn dat ik niets vergeet. Wie ik meeneem is volstrekt irrelevant. Mijn vrienden zijn immers dood, ontoerekeningsvatbaar of levenslang veroordeeld tot het ouderschap. En daarmee was ook de kwestie ‘drugs’ opgelost, want wie kan in godsnaam op z'n eentje een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj op zak? Eén vraag bleef onbeantwoord: Waar leg ik mijn hoofd te rusten? Alle hotels waren immers al vol geboekt. Ik kende niemand in de buurt die een slaapplaats kon aanbieden. Slechts één optie restte mij: de camping. "Op mijn loopshirt stonden in drukletters de woorden ‘NO PAIN, NO GAIN’. Ik vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia." Ik ging naar de badkamer en keek naar de zevenendertigjarige, beginnende oude zak in de spiegel. Ik vroeg me af hoe hij zou aarden tussen de tieners en studenten, vijftien jaar na zijn laatste campingervaring. Is zijn maag opgewassen tegen festivalvoeder? Staan zijn ruggenwervels nog recht na een slapeloze nacht op een dunne matras? Is hij bestand tegen de geur van toiletten met een rechtstreekse aansluiting op het rioolstelsel van de derde cirkel van de hel? De man in de spiegel zag er jong uit. De grijze schaduw in zijn donkerbruine krullen en de luttele, ondiepe groeven in zijn voorhoofd ontsierden hem geenszins. Ze gaven zijn babyface zelfs een welgekomen illusie van levenservaring . ‘Je bent nog jong!’, zou Magda roepen, ‘Waar wacht je op? Doodgaan doe je toch.’ Misschien is Rock Werchter wel de uitlaatklep die ik nodig heb, dacht ik, al is het maar om het fiasco te vergeten van die halve dag Scherpenheuvel laatstleden, toen ik thuiskwam met een stijve nek, drie SOA’s en een ingeklapte long. Ik keek een laatste maal naar het spiegelbeeld, las de woorden die in drukletters op mijn loopshirt stonden - NO PAIN, NO GAIN - en vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia. Drie dagen voor de start van het festival nam ik een besluit en zwoer eeuwig trouw aan m’n persoonlijke tegelwijsheid. Ik trok mijn sandalen aan, stak de straat over en belde aan. Magda keek me bedrukt aan toen ze de voordeur opende. Ze was net haar koffers aan het pakken. Ik vroeg of ze nog iemand zocht om op de katten te letten. Ze keek me aans alsof ik gek was. ‘Werchter overleeft de nucleaire winter wel’, zei ik, ‘Bovendien ben ik volgend jaar ook nog jong.’ Pieter Van der Schoot Afbeelding: Camping Rock Werchter, door: Steven Lek, CC BY-SA 4.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0, via Wikimedia Commons

Pieter Van der Schoot
181 3

Tijd om naar binnen te keren

Vandaag heb ik gecontempleerd. Een woord dat nog steeds niet even goed klinkt als zijn betekenis. Het klinkt alsof ik in een discussie in het stof heb gebeten (Je hebt gelijk, bij deze contempleer ik), dat ik vrede heb genomen met een slechte eigenschap van mezelf (Vandaag moet ik me weer eens contempleren met mijn aangeboren luiheid) of dat ik de zaken nodeloos heb vertraagd (Had ik de situatie niet danig gecontempleerd, waren we op tijd kunnen vertrekken). Het klinkt zeker niet als bespiegelen of mijmeren. De op hol geslagen etymoloog in mij hoort er con-tempus in, ‘mee-tijd’*. Zoiets als een samenvallen met de tijd, waarbij je er dus ook niet aan hoeft te denken. Zo voelt het ook, terwijl ik op ons buitenterras zit, een toonmodel van Makro dat ik destijds kon meepikken voor een prikje. Het gevoel vangt me op een onbewaakt moment, een tel tussen twee geplande invullingen van mijn tijd. Ik ben een boek aan het lezen – meer bepaald Het Lorchter Syndroom van D. Leue, in het gezelschap van een volgens Romaanse traditie gekoeld glas rode wijn. Vrouw bevindt zich buitenshuis, kinderen trotseren dromen van 27 graden in hun kamer. Het hoofdstuk is uit, de wijn in de man en het wordt tijd om mij naar de keuken te begeven voor de volgende taak van huishoudelijke aard. Maar ik beweeg niet, ik voel de tuin aan mijn blik trekken, om mijn aandacht schreeuwen. Meestal ontstaat er dan een horror vacui, een angst om achter te blijven met een gevoel dat ik niets heb gedaan. Vandaag gelukkig niet. Ik geniet van het groen. De trompetboom die ik vorig jaar plantte draagt een weliswaar bescheiden maar fiere kruin als een Braziliaanse verenhoed. Zijn bladeren dragen de belofte van lommerte in zich. Groene vingers heb ik allerminst, het groen is eerder achter mijn oren te zoeken als het aankomt op tuinieren. Te meer dat ik een niet misplaatste trots voel wanneer ik de boom zie floreren. Christophe Vekeman, een van mijn schrijfhelden, gaf me onlangs een compliment met een scherp randje: “Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan.” Ik antwoordde hem toen met een kwinkslag dat ik inderdaad geen hol beleef. Nog steeds erg dankbaar dat hij die woorden over had voor mijn blog, maak ik nu abstractie van het woord ‘beleven’. Het is waar dat ik geen stront heb geschept op een Oegandese boerderij of dat ik niet bont en blauw ben geslagen door mijn vader, maar zijn wij dan gedoemd om niets te beleven? Ik lig ondertussen languit in hetzelfde terrasmeubel, met mijn hoofd turend naar de zwaluwen die dansen en draaien en duiken in het luchtledige. Beleef ik dan helemaal niets wanneer ik word meegenomen in deze poëtische zwaluwzwerm? Deze wolkenwals? Dit blauwwit ballet? Zwaluwen zijn vogels die niet in groep vliegen, maar ik ben getuige van het tegendeel. Volgens mijn vrouw vangen ze muggen, die zich wel in zwermen verplaatsen. Het is een individuele vlucht in groep, zoals mensen vandaag met elkaar omgaan. De zwaluwenzang vervoert me naar een onbestemde plek. De tijd staat stil. Duizend gedachten passeren de revue: van hoe de kruin van de trompetboom mijn vadergevoel aanwakkert, over de mondelinge test die ik deze ochtend heb afgenomen bij een Oekraïense cursiste, die een traan liet nadat ze een haast feilloos examen had afgelegd maar van de emotionele weeromstuit aan haar thuisland moest denken; de gazpacho die daarstraks niet in de smaak viel bij mijn kroost vanwege de idiosyncratische eigenschap van gazpacho, namelijk dat hij koud wordt gegeten, en de complimenten die ik mocht ontvangen nadat ik de twee kommetjes een minuut in de microgolfoven had gestoken; tot de eigenzinnige opbouw van de structuur in Dimitri Leue’s roman, een aanrader overigens. Al deze bespiegelingen vullen mijn hoofd en tegelijkertijd ontstaat er een witte vlakte, een diffuus diafragma, een troebele lens. Geen onbeschreven blad, maar een hele tekst die te vaag is om te lezen. Geen verlaten plein, maar een hoop contourloze figuren wiens gedempte stemmen roepen om aandacht. Leger dan dit kan ik mijn hoofd niet maken.Ik voel de avond aarzelend maar meedogenloos vallen en besluit stilaan naar binnen te keren, hoewel ik het laatste uur niets anders heb gedaan. *na enig opzoekingswerk blijkt de juiste oorsprong van het woord toch iets heel anders. De ‘con’ klopt nog, maar het tweede deel komt van ‘templum’ wat de grenzen aangaf van het gebied waarin een augur werkte. Een augur was een Romeinse priester die, vaak door naar vogels te kijken, de toekomst probeerde te voorspellen.

Lennart Vanstaen
2 1

Handigheid

Als je zelf tegen de praktische zaken in huis aan loopt, wordt het toch wel duidelijk hoe handig je bent in dat soort dingen. Of, zoals in mijn geval, hoe onhandig. Laatst zat ik even lekker buiten. Alles klussen voor die dag gedaan, gegeten, Stef zijn brokjes op, glaasje wijn ingeschonken. Even rust. Het was ook niet meer zo warm dus Stef kwam zijn bal brengen om te gooien. Na twee keer goed mikken ging het natuurlijk de derde keer mis. Ik gooide tegen de stoel tegenover me en de bal stuiterde terug, recht tegen mijn glas waardoor de inhoud van (het natuurlijk volle) glas, zo in mijn schoot gekieperd werd. Echt, ik was drijfnat. En ik kon natuurlijk onder de douche en schone kleren aan. Want je gaat echt ranzig ruiken, van zo’n vol glas witte wijn. Ik kan er echt soms zo over foeteren, tegen mezelf. Dan sta ik weer te klunzen en ik zie het mezelf gewoon doen. Drie dingen vasthouden, wat niet lukt, en dan het verkeerde laten vallen. Het zijn nooit mijn sleutels die op de grond kletteren maar altijd iets dat kan beschadigen. Of in gruzels vallen, in het ergste geval. Of denken, ach, dat kan ik zelf wel even naar beneden brengen. En dan shocking klem zitten tussen de trapleuning en dat ding dat toch eigenlijk veel te zwaar bleek te zijn. Ik heb een week met twee enorme blauwe plekken op mijn knieën gelopen. En het is niet dat ik geen hulp heb hoor. Welnee, hulp genoeg, echt waar. Maar ik denk er niet altijd bij na, ik denk soms, ach, dat gaat best, dat kan ik makkelijk zelf. Pffff. Hetzelfde geldt voor twee dingen tegelijk doen. Naar boven lopen om iets te halen en dan denken, ach, laat ik dit maar even eerst doen. Om vervolgens beneden te staan zonder hetgeen ik boven wilde gaan halen. Mijn maatje zou er hoofdschuddend om moeten lachen. Hij was in die dingen een stuk praktischer en gestructureerder dan ik. Maar goed, zoals de vader van een goede vriend altijd zei, “wie zijn hoofd niet gebruikt, moet zijn benen gebruiken.” En ik heb andere kwaliteiten, denk ik.    

Machteld
4 0

Straatmuzikant

Heerlijk, in de vakantie door een klein stadje lopen dat je niet kent. Vooral in het buitenland, winkeltjes die je in Nederland niet ziet, leuke terrasjes, smalle straatjes. Vooral boekwinkeltjes kunnen altijd op mijn interesse rekenen. Tijdens de vakantie in Engeland ook, heerlijk. In de geboorteplaats van Shakespeare konden we natuurlijk niet om de boekwinkels heen. Niet dat het werk van Shakespeare voor mij te ontcijferen is, maar het is gewoon leuk om alles te bekijken en de sfeer te proeven. Gelukkig gaf de dame achter de kassa aan dat ook zij het oud-Engels van Shakespeare niet beheerst. Maar het boek met Insults en One-liners laat zich prima lezen. Beledigingen zijn immers simpel te begrijpen. Wat me wel opviel, was dat ook in Engeland verschillende mensen proberen hun geld te verdienen als straatmuzikant. Met wisselend succes, moet ik zeggen. Het meisje dat enthousiast gitaar speelde en uit volle borst stond te zingen, sloeg de plank redelijk mis. Ach, het arme kind, er werd ook niet heel veel geld in haar gitaarkist gegooid. Op zich wel te begrijpen, de kat die ze stond te villen maakte erg veel lawaai. Een eindje verderop stond een heus bandje. Muzikanten en een zangeres. Het nummer dat ze zong, raakte me. Dat doet muziek. Ze zong ook helder, dat was natuurlijk ook wel een voorwaarde. Een zingende kraai doet je naar je oren grijpen of brengt een vrolijke grijns op je gezicht. Een heldere stem kan een bepaalde snaar raken. Ach, ook dat hoorde er deze vakantie bij. Ik vraag me dan toch altijd af of een middagje zingen financieel nog wat zoden aan de dijk zet. Natuurlijk maakten we de, foute, grap dat zo’n straatmuzikant dan aan het einde van de dag in zijn Mercedes stapt en naar zijn penthouse vertrekt. Maar ik kan met toch niet voorstellen dat je er rijk van wordt. Dus dan moet je het wel erg graag doen, want sommige winkeliers zijn helemaal niet gediend van zo’n concert voor hun deur. Het is genieten, zo’n middag. Mensen kijken, rondslenteren en dan op een terras neerstrijken met, dit geval, thee en scones. Ik kan daar best aan wennen.    

Machteld
8 0

Mijn huis is een venster

Het is moeilijk om te zeggen wat ik bij mijn venster zie. Mijn huis is een venster. De gehele straatkant van mijn appartement is ingenomen door glaspartijen die uitkijken op een grijze zijstraat van Antwerpens grootste winkelas. Als ik mijn hoofd uit een van de ramen hang en naar links kijk, zie ik nog de neobarokke hoekpanden van de Leysstraat – de toegangspoort naar de Meir. Mijn huis is een constante livestream van de hartslag van de wereld. Maar wat ik zie is niet half zo interessant als wat ik hoor. De symfonie is altijd eender. Het begint daverend, drummend – met drilboren en hamers van naburige werven en vrachtwagens die af en aan rijden. Kantoor- en winkelbedienden fietsen, steppen en snelwandelen langs filerijdende auto’s – al roepend, al rinkelend, al snotterend en jammerend.            Na de ochtendfile volgt een korte pauze, waarna winkelmanagers de luiken van hun vitrines optrekken en de volgende akte aankondigen. De loonslaaf verlaat de bühne en ruimt baan voor een bont allegaartje van flaneurs, slenteraars en shopaholics. Ze treden zacht ritselend aan. Ze zijn met tien, met twintig, vijftig. In de namiddag stromen ze samen in een veelstemmige, duizendkoppige massa. Ze zwellen aan tot een gonzend koor dat de hele dag aanhoudt.            In de namiddag krijgen ze het gezelschap van een eenzame accordeonist. Die man kent slechts twee liedjes. Hij speelt ze in een schier eindeloze loop die doordraait tot ver in de avond.             Zo speelt de wereld de hele dag door.            En zo valt ze stil.            Eerst sluiten de bouwwerven. Dan komen de auto’s. In omgekeerde richting verlaten ze de stad – net als de shoppers en de slenteraars die met volle magen, volle zakken en lege portefeuilles de trein huiswaarts nemen.            De wereld gaat slapen, maar galmt de ganse nacht na. Ze waggelt door de straten als een dronkaard, klieft door de nacht als een Airbus of een Boeiing, en echoot in sirenes van combi’s en ambulances. Mijn woning is een verlengstuk van die wereld. Langs alle poriën stroomt ze binnen. Ze ruikt naar frietvet, naar wafels, en open riolen. Haar kleuren, klanken en geuren zijn een deel van mijn woonkamer. Ze hoort bij mijn huishouden zoals de boekenkast of de TV. Ze is wild, kleurrijk, wanstaltig, en bovenal luidruchtig. De wereld slaapt niet – en ik evenmin.            Ik was dan ook niet rouwig toen ze half maart 2020 ophield met zingen. De bouwwerven zwegen, de autowegen zwegen, de Meir was een podium zonder spelers.            Ik keek uit naar de herwonnen leegte. Ik spitste mijn oren voor andere klanken, die doorgaans te subtiel zijn om de fanfare van alledag te overstemmen. Wie weet kon ik zelfs mezelf horen denken.            Ik hing mijn hoofd door het venster, en voor de eerste maal werd ik niet verpletterd door wat ik hoorde, maar door wat ik zag: loshangende stoeptegels, vuilzakken, opgespatte modder, lege bierblikken, de afgebladderde muren van de jongensschool aan de overkant, en de gloednieuwe graffiti op de rolpoort van een leegstaand gebouw: #COVID19. De wereld was niet weg. Ik zag haar sporen in de smerige resten van het oude normaal. Ik sloot de gordijnen, stak een kaars aan en ging in de zetel liggen. Misschien zou ik eindelijk rust vinden in mijn eigen huis. Misschien zou ik voor één keer tenminste hier aan de wereld ontsnappen. Maar toch drong ze binnen – die oude, luidruchtige teef. Via smartphones en TV-schermen schreeuwde ze haar boodschappen van doom and gloom.            Ik bande het internet, de TV, de smartphone. Ik kwam slechts buiten om haastig mijn boodschappen bijeen te scharrelen. Ik trachtte aan mezelf te ontspannen in een warm bad, maar zelfs daar drong de wereld binnen. Ze bonsde als een losgeslagen echo in mijn borstkas.            Hartkloppingen. Daar kan geen mindfulness tegen op.            En dus contacteerde ik de dokter, die warme zachte vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. Ze schreef me angstremmers voor. Die pilletjes wiegden me in een soort uitgestelde winterslaap. Op hun vleugels zweefde ik het voorjaar door. Pas in mei vond ik de moed om opnieuw bij mijn venster te zitten. Had ik mijn angsten overwonnen of waren ze simpelweg versleten? De waarheid is dat ik me verveelde – net als 11 miljoen landgenoten.            De wereld kroop langzaam het podium op. Ze was nog bedeesd. Acht weken huisarrest hadden haar mensenschuw gemaakt. Maar nu heeft ze haar plankenkoorts overwonnen. Ze speelt een nieuwe symfonie, net zo luidruchtig als de oude. De auto’s toeteren als voorheen, de loonslaven rennen alsof hun leven ervan afhangt. Enkel de accordeonspeler is verdwenen. Een man met een synthesizer heeft zijn plaats ingenomen. Net als zijn voorganger kent hij slechts twee liedjes, die de dag lang draaien – en sterven in de nacht. Pieter Van der Schoot De bovenstaande tekst schreef ik voor het initiatief Bij mijn venster. Met deze oproep daagde het ‘Huis van Herman Teirlinck’ in volle coranacrisis mensen uit om bij hun raam te zitten en neer te schrijven wat ze zien in deze onwezenlijke wereld. Ik greep de uitdaging aan om te spreken over mijn angsten. De originele versie kan je hier lezen.

Pieter Van der Schoot
23 0

Verhalen die verbinden

‘Heb je het verhaaltje van de verjaardag van de wezel al gelezen?’ vraagt mijn wederhelft met onverhoopte ogen. ‘Nee’ antwoord ik droog. ‘Dat ben ik!’ kirt ze, waarna ze me geen keuze laat het straks voor te lezen aan de kinderen. Dat beloof ik. Het verhaaltje gaat over een wezel die jarig is en een feestje geeft voor alle dieren in het bos. Wanneer het moment bijna is aangebroken, twijfelt hij of de taart wel lekker genoeg is, zijn huis wel groot genoeg en of het wel gezellig zal zijn. Hij besluit de aankomende dieren toe te roepen dat het toch niet doorgaat. Terwijl de laatste dieren al weer op de terugweg hun schouders ophalen, herroept de wezel zijn boodschap. ‘Het gaat toch door!’ Uiteraard ben ik geen onbekende met de dierenepiek van Toon Tellegen, meester in de filosofische bespiegelingen over kleinmenselijkheid. Al sinds ik bewerkingen zag van Benjamin Verdonck op de planken ben ik superfan. De fabeltjes zijn enorm geestig, griezelig herkenbaar en vaak taalfilosofisch van aard. Het gaat bijvoorbeeld over hoe de verjaardag van de eendagsvlieg ook ineens zijn afscheid van het leven is. Over de vraag of argwaan dan wel een soort soep is. Over hoe de kikker trots is dat hij een smet heeft geworpen op het blazoen van de zwaan. Mezelf heb ik nog niet echt gevonden, hoewel het verhaal over de mossel die een feest geeft voor één persoon aardig in de buurt komt. Hij wil eigenlijk helemaal geen feest geven: dan moet je dingen organiseren, lachen en dansen. Maar hij wil het wel begrijpen en er deel van uitmaken. Bovendien houdt hij van gezelligheid, al weet hij niet echt goed wat het is. Sinds een jaar of twee heb ik ook gesloten Toon Tellegen in te zetten in mijn lessen NT2. Wanneer we aanbelanden bij het vaste thema ‘Vroeger’, waarin ik de OVT (de imperfectum) aanleer voor de eerste keer, vind ik het nodig om dit – naast de grammaticaoefeningen – meteen wat in te slijpen. En er is geen betere toepassing dan korte verhaaltjes waarin iedereen wel iemand herkent, bij voorkeur zichzelf. Vandaar volgt het thema ‘Verhalen’, dat ik in gang schop met een kleine intro: een verhaal van Misschien wisten zij alles. Nu, vergis je niet, het is niet omdat het over de eekhoorn en de mier gaat of een olifant die in bomen klimt dat het kinderlijk eenvoudig is. De woordenton waaruit Tellegen zijn woorden grabbelt lijkt bodemloos. Om het enigszins toegankelijk te maken voor een NT2-klas heb ik dus hier en daar wat vrij vertaald van het Nederlands naar het NT2-s. De moeilijkste woorden leg ik dan uit. In het begin vond ik het prettig om het allerlaatste verhaaltje van het boek te vertellen, dat is meteen ook het langste. Het gaat over de eekhoorn en de mier die tijdens een wandeling naar de verte op een muur botsen, die eindeloos lijkt. Ze besluiten dat ze er alleen overheen kunnen, maar wanneer de mier over de muur kijkt, ziet hij niets. ‘Ook geen grond?’ vraagt de eekhoorn? ‘Nee, niets.’ ‘Dus alleen maar lucht?’ ‘Nee, geen lucht, niets!’ En zo gaat het maar door. Tot de cruciale vraag volgt: ‘Kan je je niet naar beneden laten zakken aan de andere kant?’ ‘Er is geen andere kant, er is maar één kant, en nu moet je niets meer vragen.’ De eekhoorn maakt dan een soort Hegeliaanse redenering: als daar niets is, is hier dus alles. Dan concludeert hij dat hij tevreden is met alles aan deze kant. ‘Meer hoeft er ook niet te zijn.’ Wanneer ik het verhaaltje heb gelezen speur ik meteen de gezichten van mijn cursisten af. Dit verhaal maakt altijd iets los, zij het positief dan wel negatief. In mijn ervaring is ongeveer een vierde van de klas enthousiast genoeg om meteen meer te lezen van Tellegen. Een ander kwart is vooral verward en zoekt naar een reden waarom hun leerkracht dit net heeft voorgelezen, behalve de enkele OVT’s. Het derde groepje vindt dit ongelooflijk saai want er gebeurt niets. En de laatste paar cursisten vinden het mooi zonder te weten waarom. Slechts een zeer beperkt aantal cursisten haalt de boodschap eruit. Ik begeleid ze naar deze moraal van het verhaal en zo komen we op het gezegde ‘het gras is altijd groener aan de overkant’, wat we dan vertalen in alle talen uit de klas. Wat ik fantastisch en opvallend vind aan het vertellen van deze verhalen is de eenwording van de groep. Plots is er geen verschil meer tussen de landbouwer uit Afghanistan, de biologe uit Peru, de fysicus uit Syrië, de doctoraatsstudent uit Rusland en de boekhouder uit Turkije. De verhalen overstijgen zowel de taal als het opleidingsniveau als de cultuur. Het verbindt ons als mensen, en dat is meteen de kracht van verhalen in het algemeen.

Lennart Vanstaen
109 2

Ik kom er nog goed vanaf

Ik omhels mezelf steeds vaker. In mijn eigen armen, stevig gekruist rond mijn middel, vind ik troost en warmte. Het is niet zo dat ik de aanraking van iemand anders mis en dat op deze manier tracht te compenseren. Ik schuw fysiek contact niet en heb het geluk omringd te zijn met mensen die daar hetzelfde over denken. Dat is ooit anders geweest, vroeger voelde ik me ongemakkelijk als mensen, zelfs vrienden, mij aanraakten. Alleen van mijn partner kon ik dat hebben. De laatste jaren is dat veranderd en gebeurt het knuffelen spontaan. Soms zelfs met wildvreemden, als het op dat moment juist voelt. Simultaan is het knuffelen met mezelf in mijn bewustzijn gegroeid. Ik ben het beginnen doen nadat ik me diepgaand realiseerde dat niemand zo goed voor mij kan zorgen als ikzelf. Niemand anders dan ikzelf kan haarfijn voelen wat ik nodig heb. Ik weet als geen ander wat ik wil en hoe mijn lichaam werkt. Tergende pijnen, wanhoop en andere eindeloos lijkende beperkingen heb ik doorstaan om er uiteindelijk achter te komen wie ik ben en waar mijn grenzen en sterktes liggen. Ik heb voor mezelf een leven gecreëerd waarin levensvreugde en dankbaarheid het leed overstijgen. Bevrijd van mijn zwaarste struikelblokken kan ik nu dansen, terwijl ik voorheen enkel kon kruipen. De ontdekkingstocht naar mezelf is nog steeds gaande en zal hoogstwaarschijnlijk blijven uitdeinen. Maar nu ben ik op het punt gekomen waar ik mezelf oprecht kan omhelzen en prijzen om de weg die ik heb afgelegd. En om de persoon die ik daardoor geworden ben. Mijn lichaam, dat altijd trouw tot mijn dienst staat, ook al heb ik dat soms geheel anders geïnterpreteerd, heeft veel te verduren gekregen. Zowel extern als intern werd het systematisch belaagd met toxiciteit van diverse aard. Het lijkt quasi onmogelijk om door het leven te gaan zonder daarmee in contact te komen. Het zit in onze voeding, lucht, aarde, water, medicijnen, technologie, kleding, relaties en gedachten. Tal van verdoken zelfdestructieve gewoontes worden al vanaf de kindertijd ingeprent en vaak ook doorgegeven van generatie op generatie. Zo denk ik bijvoorbeeld aan de gewoonte om de eigen gevoelens te onderdrukken en te handelen naar verwachtingen van anderen. Of de gewoonte om hard en veel te werken en de eigenwaarde zo rechtstreeks te koppelen aan prestaties. Of het dagelijks eten van gesuikerde zuivelproducten en het poetsen van de tanden met fluoride tandpasta. Dit zijn slechts 4 luttele voorbeelden in een massa aan manieren waarop we onszelf tekort kunnen doen in deze complexe wereld. Het maakt het leven zwaarder en verwijdert ons steeds verder van onze essentie. Klaarder dan ooit zie ik nu hoeveel destructie mijn lichaam heeft moeten verwerken. Het meest van de tijd was ik er niet bewust van. Wegens een gebrek aan zelfvertrouwen en een handleiding voor het leven, eigende ik mezelf allerlei handelingen en behandelingen toe die eigenlijk niet pasten bij mijn authentieke energie. Natuurlijk voelde ik wel dat er iets schortte, maar ik was het gewoon om mijn gevoelens te overstelpen met een kluwen aan gedachten, zoals zoveel mensen doen. Mijn lichaam liet steeds duidelijker blijken dat ik van mijn pad was afgedwaald, maar op doktersadvies werden deze signalen gesmoord en gelabeld als een ‘ongeneeslijke aandoening’. Het blindelings volgen van zogenaamde ‘geneesheren’ terwijl de eigen innerlijke bron aan kennis gewantrouwd of zelfs niet erkend wordt, is trouwens nog zo’n hardnekkige destructieve gewoonte die collectief als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Al bij al, ondanks alle beproevingen die mij werden aangedaan en die ik mezelf heb aangedaan, kom ik er nog goed vanaf. Meer dan goed zelfs. Ik ben hier en daar wat onderdelen kwijt en ook vandaag moet het nog een ‘aanvaardbare’ dosis toxiciteit verwerken, maar mijn lichaam werkt desondanks prima. Het is veerkrachtig, vergevingsgezind en herstelt zichzelf keer op keer. Daarom omhels ik mezelf en spreek ik mijn dankbaarheid uit. De duisternis in deze wereld kan niet voorkomen dat mijn eigenliefde groeit. Integendeel.________________________https://www.karoliendeman.com/blog/2022/4/10/ik-kom-er-nog-goed-vanaf

KarolienDeman
11 0

Geschreven met aarde onder mijn nagels

Het schrijven stond de laatste maanden ergens onderaan mijn prioriteitenlijstje want ik had mijn hoofd en handen vol met het uitbouwen van een zelfvoorzienend paradijsje. Verborgen tussen de Vlaamse velden ligt het bosje waar ik mij dagelijks uitleef en met een aanmoedigende regelmaat inspirerende en gelijkgestemde zielen ontmoet. Het verval en vele sporen van vergane glorie vormden geen drempel om dit stukje grond aan te kopen en gestaag het licht er weer feller te laten schijnen. Vier afvalcontainers en een netwerk aan bedrijvige handen later, straalt deze plek als nooit tevoren. En dit alles binnen een relatief korte periode van een jaar. Geduld is nooit mijn sterkste punt geweest, het vuur in mij is gulzig. Mijn acties en keuzes maken deel uit van een inwaarts kerende beweging die al enige tijd aan de gang is. In plaats van op zoek te gaan naar en te vertrouwen op externe bronnen, word ik steeds beter in het bij mezelf ten rade gaan. Om te durven beslissen vanuit intuïtie en gevoel, ongeacht wat de buitenwereld aanraadt, is zelfvertrouwen vereist. En dat groeit. Het raadplegen van de innerlijke bron is onontbeerlijk als je het overleven wil omzetten naar écht leven. Ik hoor en zie rondom mij dat vele anderen tot diezelfde conclusie zijn gekomen. Het lijkt typerend voor deze tijdsgeest. In deze wereld is er voor elk probleem een specialist. Lekt de kraan, dan bellen we een loodgieter. Lekt het lijf, dan bellen we een dokter. In blind vertrouwen rekenen we erop dat de specialist ons probleem zal oplossen en ons de weg wijzen. De eigen richtingaanwijzers worden afgedekt of genegeerd. Totdat blijkt dat het probleem ons met ongeziene hardnekkigheid blijft tergen, dan pas zit de kans erin dat we vanuit wanhoop in een andere richting zullen tasten. Sommige mensen zullen hun innerlijke bron blijven ontwijken en er de rest van hun leven van uit gaan dat alles wat hen overkomt een externe oorzaak alsook antwoord heeft. Maar vele anderen menen te zijn ontwaakt uit een aangeleerde droomstaat en ontdekken met vallen en opstaan de reikwijdte van hun ware capaciteit. Als kinderen die leren lopen. Terwijl ik een voedselbos en spirituele ontmoetingsplaats aan het vormgeven ben, leer ik zaken waarvan ik vind dat het elementaire leerstof op scholen zou moeten zijn. Kennis die we nodig hebben om te leven in plaats van te overleven. Kennis die als tegengif tegen de aangeprate angst kan ingezet worden. De lessen biologie die ik mij herinner, getuigden van een educatief ontwerp dat vervreemding van de natuur en onszelf in de hand werkt. Het raakt de essentie niet aan en richt de aandacht op een simplistisch schouwspel aan de oppervlakte. Zo zit de mechaniek van de kunstmatige wereld waarin wij leven in elkaar. We worden belaagd door allerlei afleidende signalen die ons willen doen geloven dat we kwetsbare onwetende wezens zijn die een opeenvolging aan injecties en instructies nodig hebben om te kunnen overleven in de grote boze wereld. Wroetend in de aarde ontdek ik mezelf, want ik leer en voel duidelijker dan ooit hoe wij één en dezelfde zijn. Hoe we met ons lichaam omgaan, reflecteert glashelder hoe we de aarde behandelen. We hebben geen idee hoe ons lichaam werkt (want dat is iets voor specialisten), net zo min we weten waar ons voedsel vandaan komt. En we bombarderen ons darmgestel met antibiotica, net zoals we akkers uitputten met verdelgingsmiddelen en artificiële bemesting. Ik leerde dat permacultuur één van de antwoorden kan zijn op het herstellen van een evenwichtige connectie tussen mens en natuur. Het welzijn van de mens ontkoppel je niet van de gezondheid van de bodem. Een vruchtbare bodem is een basisvereiste. Met deze wetenschap in het achterhoofd ben ik fanatiek (het vuur, weet je wel) aan het zaaien en planten gegaan. Tot op het moment dat ik besefte dat ik werkelijk in staat was mezelf in een burn-out te tuinieren. Ik bereik erg veel met dat vuur van mij, maar dat perfectionisme en die faalangst erbij maken het geheel uiterst ontvlambaar, waardoor ik wel eens met schroeiplekken thuis zit te recupereren. Al bij al lukt het wel redelijk om mezelf tijdig in te tomen voordat ik de controle over de vlammen volledig verlies, met dank aan de fysieke kwaaltjes die me er op precies de juiste moment aan herinneren waar mijn grenzen van eigenliefde liggen. Naast het tuinieren en al andere to do’s die ik mezelf voorschrijf, ontwikkel ik mezelf gemotiveerd in een richting waar ik geen kwaaltjes meer nodig heb om te vertragen en mijn grenzen te respecteren. Eigenlijk ben ik mijn hardleersheid en strengheid jegens mezelf echt kotsbeu. In periodes dat mijn schrijven uitblijft, vindt er veelal een groeischeut plaats. In dit geval mag je dat ook letterlijk nemen. Na het vergaren van inzichten, komt er altijd wel een moment dat ik de noodzaak voel om ze esthetisch te bundelen in woorden. Ik wil begrijpen, vertalen en delen. Mijn leergierigheid ontspruit vanuit een verlangen naar een zo authentiek mogelijk leven, wat vrijheid impliceert. Vrij van de angst die voortkomt uit blinde afhankelijkheid, vrij van toxische stoffen, gedachten en relaties en vrij van al de rest dat een zuivere connectie met mijn essentiële zelf in de weg staat. Zelfvertrouwen, zelfredzaamheid en een netwerk aan gezonde liefdevolle contacten zijn de drie pijlers waar ik mijn beeld van de toekomst op laat rusten. Ik merk hoe het bosje een magnetische werking heeft op mensen die momenteel in een gelijkaardige vibratie vertoeven. Dit was dan ook één van de intenties die ik met deze plek verbond. Hier ontmoet ik mezelf en anderen te midden van het liefdevolle groen dat ons uitnodigt om naar hartenlust te spelen._________________________________https://www.karoliendeman.com/blog/2022/5/21/geschreven-met-aarde-onder-mijn-nagels

KarolienDeman
2 0

Een spons die iets meer steen wil zijn

Elk deeltje van mezelf mag er zijn. Ik wil het allemaal aanvaarden en moederlijk toedekken onder een meedogende blik. Ruwe kantjes hebben evenzeer bestaansrecht en -reden. Maar niet alles hoeft mijn aandacht en energie te krijgen. Bepaalde delen wil ik niet voeden en groter maken. Net zoals ik liever geen energie uitwissel met bepaalde mensen. Simultaan met mijn vibratie en bewustzijn transformeerden mijn omgeving en contacten. Het besef dat mijn externe realiteit een spiegel is van mijn interne processen, doet mij situaties ‘lezen’. Als ware het gecodeerde boodschappen die iets vertellen over mezelf. Elke ontmoeting is een zogenaamde ‘vibrationele match’, een passend puzzelstuk op mijn vibratie of ‘staat van zijn’ van dat moment. En elke confrontatie die moeilijk of ongemakkelijk voelt, kan geïnterpreteerd worden als een kans of uitnodiging om mijn vibratie bij te stellen. Zo krijg ik wel eens te maken met situaties of mensen die het thema eigenliefde en grensafbakening aansnijden. Dat doen ze geheel onbewust door gewoon zichzelf te zijn. Ze duwen aan mijn grenzen en schotelen mij vraagstukken voor waarbij ik de keuze heb om dicht bij mij mezelf te blijven of mezelf voorbij te lopen. Nog steeds heb ik de neiging om naar een gulden middenweg te zoeken, terwijl het ondertussen al jaren duidelijk is dat het handelen vanuit een gebrek aan eigenliefde mij uitholt. Zelfs al is het maar een beetje of slechts af en toe. Dat er veel zaken klaar en duidelijk geworden zijn, maakt het er niet perse gemakkelijker op. Mijn grensafbakening lijkt zich niet altijd vloeiend rond sociale regels en beleefdheid te kunnen plooien. Resoluut voor mezelf kiezen (niet te verwarren met egoïsme), rijmt niet altijd met wat volgens mijn sensitieve en empathische kant ‘juist’ is. Er zijn absoluut geen twijfels over wat juist voelt, in een ultieme zelflievende vrijheid, geheel losstaand van verwachtingen. Maar wat juist lijkt, gezien vanuit alle betrokken standpunten, is vaak het onderwerp van onderbuiks gepieker. Zo bevind ik mij, na enkele dagen voorheen krachtig te hebben besloten om mij omwille van mijn alles absorberende poreusheid beter af te sluiten voor de verhalen van anderen, tegenover een ratelende vrouw waarvan ik het gevoel heb dat ze zich energetisch als een klein aapje aan mij vastklampt. Ze huurt mijn yurt voor een nacht, met de al lang vervlogen intentie om er stilte te vinden, en aast op gelegenheden waarbij ze mij kan aanspreken. Ik luister terwijl ik zoek naar een gepaste gelaatsuitdrukking en houding. Iets tussen erkennend vriendelijk en beleefd afstandelijk. Mijn romp weggedraaid van haar, alsof ik reeds onderweg ben naar ergens anders. In gedachten stel ik een timer in die binnen enkele minuten zal afgaan. Dan moet ik weg. Ik geef haar nog 5 minuten die er uiteindelijk 15 blijken te zijn. Al kom ik soms in de verleiding, ik doe mijn best om op niets in te gaan van wat ze zegt. De vragen die ze mij stelt, staan alleen maar ten dienste van een uitbreiding of bevestiging van haar verhaal. Opgewonden van overtuiging deelt ze mij mee hoe het hele Covid-gebeuren rakelings langs haar heen passeert. Ze houdt zich er niet mee bezig en gelooft er niet in, zegt ze. Ze heeft respect voor iedereen die zich heeft laten vaccineren, maar dat gif komt niet in haar lichaam. Ik voel hoe haar frustratie een lichte druk op mijn maag uitoefent en krijg plots de impuls om mijn schoenen uit te doen. Onverstoord vertelt ze verder over alles dat ze aan weinig mensen kwijt kan, terwijl ik mij blootvoets inbeeld hoe er een heldere rivier doorheen mijn lichaam raast en alle spanning en toxiciteit wegspoelt, diep de aarde in. Mijn handen maken onopvallende gebaren waarmee ik een energetische muur creëer tussen de vrouw en mij in. Niets gaat erdoor, niets kan mij raken. Een paar uur na deze ontmoeting schrik ik van het hoofd van een buurman dat plots over de schutting verschijnt. Zoals ik van hem gewoon ben, komt hij met een verhaal waarin hij zichzelf neerzet als slachtoffer van onrechtvaardigheid. Eveneens naar gewoonte sluit hij af met een stilte die vraagt om mijn verontwaardigde reactie, die ik met alle wil van de wereld niet langer kan veinzen. Het uitblijven van een gewenste respons maakt dat hij zijn verhaal met verheven stem ietsje aangedikt herhaalt. Het universum voorziet mij vandaag van twee prachtexemplaren van kansen waarbij ik mijn voornemens om sterk in mijn eigen energie te blijven staan kan vormgeven. Ik evalueer mezelf aan het eind van de dag als stuntelig en onzeker, terwijl ik anderzijds ook weet dat ik op korte tijd best grote sprongen heb gemaakt. Ik ben als een spons die oefent in wat meer steen zijn. De aard van iemands vibratie en welk effect deze op mij heeft, openbaart zich relatief snel. Het zijn details in de communicatie, zoals bijvoorbeeld de woordkeuze, die mij vertellen waar iemand staat ten opzichte van zichzelf en de wereld. Ook of een communicatie al dan niet ‘helder’ aanvoelt, is een grote indicator van de vibrationele frequentie van de ander. Manipulatie verschijnt in verschillende gedaantes, van subtiel en gewiekst tot ronduit grof en onbeholpen. Maar wat elke vorm van manipulatie gemeen heeft, is het troebele karakter van de communicatie. Het voelt alsof er ruis op de lijn zit, alsof niet alles goed doorkomt of begrepen wordt. Als een connectie niet helder is, loopt deze via kronkels en omwegen en een empaat zal deze van nature uit proberen te volgen, vaak met het verlies van zichzelf als resultaat. Tenzij het een geleerde empaat is die vanuit ervaring een keerpunt heeft bereikt en niet langer meegaat in de oneindige en zelfbeperkende verhalen van een ander. Wat niet hetzelfde is als onverschilligheid. Ik ben er mij bewust van dat ik mezelf ontmoet in een ander, dat mijn ik zelfs overloopt in een ander en in mijn omgeving, en omgekeerd. Maar anderzijds is het ook van cruciaal belang voor mijn welzijn dat ik de begrensdheid der dingen respecteer. Ik erken, aanvaard en eer de dualiteit van het grenzeloze dat niet kan bestaan zonder grenzen. En zoek mijn evenwicht op de deiningen die ontmoetingen met zich meebrengen.____________________________ https://www.karoliendeman.com/blog/2022/6/9/een-spons-die-iets-meer-steen-wil-zijn Foto door Lieven Herreman ©https://www.lievenherreman.com/

KarolienDeman
14 1

Hipster's paradise

Naar hippe feestjes ga ik enkel als ik daartoe gedwongen wordt met de dreiging van openbare geseling en vierendeling, behalve als mijn goede vriend Jonas Michielssen zijn zevenendertigste verjaardag viert. Jonas en ik leerden elkaar kennen toen we samen filosofie studeerden. Hij was een flamboyante, sociale man-van-de-wereld, een kunstkenner en geboren netwerker, terwijl ik als eenzame, sarcastische cultuurbarbaar mijn hogere studies louter aanvatte omdat ik nu eenmaal niets anders kon aanvangen met twee linkerhanden en een teveel aan nutteloos gepieker. Vandaag werkt Jonas als adviseur cultuurbeleid voor de Europese Commissie, terwijl ik nog steeds een eenzame, sarcastische cultuurbarbaar ben. Om raadselachtige redenen die enkel God kan bevroeden bleven Jonas en ik contact houden. Zo geschiedde dat ik op zaterdagavond 4 juni 2022 belandde op zijn verjaardagsfeestje in een luxeappartement op tien hoog, gevuld met hipsters die zo zelfingenomen waren dat ze high werden van de geur van hun eigen winden. Het feestje verliep zoals je van een hipsterfeestje kan verwachten. De hapjes bestonden uit ongezouten speltkoeken, groentenchips en een dipsaus die een verdachte gelijkenis vertoonde met de substantie die Jonas’ kater achterliet onder het salontafeltje. We dronken gemberlimonade van de wereldwinkel en natuurwijn, die uiteraard niet te zuipen was. Godzijdank had iemand (bij wijze van ironisch statement) Cara Pils binnen gesmokkeld, waardoor het toch nog een matig gezellige avond werd. Fotograaf van dienst was Nina, de Amsterdamse vriendin van Jonas, een gespeeld introvert meisje met knalrode lippen, een hoornbril zonder glas en haren met de kleur van zeewier. Ze droeg een oranje beanie en een sjaal uit de Think Twice, ofschoon het buiten 27° was. Toen ik haar daarop attent op maakte haalde ze slechts haar schouders op en nam een foto van mij met een flits die zo fel was dat ik stuiptrekkend ter aarde stortte. Nadat ik hersteld was van dit catatonische intermezzo ben ik per direct naar huis gegaan, maar niet zonder eerst mijn sigaret uit te duwen op de muts van Nina. Te oordelen naar de talrijke foto’s die de dagen nadien opdoken op sociale media heb ik weinig gemist. De Instagram-stories van Nina en Jonas toonden steeds dezelfde stereotiepe beanies, baarden, ruitjeshemden en bandshirt– ad infinitum, maar vooral ad nauseam. Los van de stilistische monotonie waren de hipstervrienden van Jonas best een divers zootje. De ene helft was veganist, de andere zweerde bij geroosterd vlees. De ene helft was geheelonthouder, de andere snoof zich een gat in hun schedel. De ene helft was libertair, de andere socialist. De ene helft had een biologische moestuin, de andere dacht dat maïs in blik groeit. De enige onderscheidende kenmerken van het hipsterdom zijn eenheid in stijl en eenheid in minachting. Net dat maakt van de hipsters - deze zelfverklaarde non-conformisten - de belichaming van de universele mens. Neerkijken op buitenstaanders is immers de kern van de menselijke conditie. Het enige wat mensen onderscheidt is de woordenschat waarmee ze elkaar veroordelen. Alles wel beschouwd heb ik dus weinig redenen om neer te kijken op hipsters. Alleen is het zo dat elke klasse zichzelf bepaalt ten koste van de andere - en ik ben nu eenmaal een klasse apart. Pieter Van der Schoot Foto: Eggo123, CC BY 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by/3.0, via Wikimedia Commons

Pieter Van der Schoot
28 1