Zeewee
“Het begin is altijd het moeilijkst,” fluisterde hij in haar oor. Ze zaten elk met een halve bil op de leren pianostoel, hij met zijn handen op zijn knieën, zij liet de hare op de toetsen rusten. Haar wangen waren rood aangelopen en een lichte frons verraadde irritatie. Zijn ogen gleden van de rimpels in haar voorhoofd naar het puntje van de uitgestoken tong en hij glimlachte. Ze was mooi als ze gefrustreerd was. Hij las een vurige passie in haar lichaamsexpressie. “Probeer nog eens,” moedigde hij haar aan. Ze haalde adem, hief haar vingers op en liet ze met kracht weer neerkomen op de toetsen. Een paar maten lang geselde ze het instrument om tenslotte haar gekromde vingers met volle kracht in het midden van de toetsenrij neer te planten. Een zucht van ingehouden woede ontsnapte aan haar lippen. “Het lukt nooit”. En plots, geheel onverwacht, barstte ze in tranen uit. Haar handen trilden, haar schouders schokten. Een waterval aan klaaglijk gejammer stroomden uit haar longen, langs haar neus, keel, ogen de kamer in, overspoelden de restjes muziek, natrillend in zijn oren. Verbaasd staarde hij naar zoveel verdriet. Haar stem zwol aan, de tranen stroomden ononderbroken uit haar ogen. Haar haren plakten tegen de zijkant van haar wangen. De vrouw die zonet nog doelbewust haar armen en vingers over de piano had bewogen, was verdwenen. Ze had plaatsgemaakt voor een klein meisje dat haar knietjes had opengehaald aan de kiezels van de oprit en nu alleen en verloren met step in de hand in de voortuin stond te huilen. Het gierende gehuil ging over in een schril krijsen, de vuistjes sloegen beurtelings op de toetsen. Haar kleine hieltjes schopten tegen de pianokruk. Toen gooide ze zichzelf op de grond en schopte wild in het rond. Al die tijd sloeg hij zonder een woord de ongelooflijke metamorfose gade. Haar tranen vormden plasjes om haar heen, die ze voortdurend terug oplikte, tussen twee gierende snikken door. Als een dol geworden hondje kroop ze over het parket, haar kanten jurkje doorweekt, haar vlechtjes vormeloos. Toen het emotionele geweld tot bedaring kwam stond hij op van de piano en knielde bij het meisje neer. De snaren trilden nog na van het lawaai. Hij streek een lok haar uit haar roodgezwollen ogen en tilde haar op alsof ze een veertje was. Zachtjes drukte hij het kleine wezentje tegen zijn borst. “Stil maar,” fluisterde hij in haar oor, “morgen is een nieuwe dag”. Hij opende de klep van de piano. Voorzichtig legde hij haar op de snaren.